ECLI:NL:RBOVE:2021:401

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
C/08/258604 / KG ZA 20-288
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst inzake erfbelasting en depotuitkering

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], dat gedaagde, hun onterfde broer, wordt veroordeeld tot nakoming van een notariële akte die betrekking heeft op de uitbetaling van een bedrag van € 58.214,00 dat in depot is gesteld bij de notaris. De zaak betreft de afwikkeling van de nalatenschap van hun overleden moeder, waarbij een vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen de partijen. Deze overeenkomst regelt de uitbetaling van bedragen aan de erfgenamen en de legitimaris, afhankelijk van de definitieve aanslagen erfbelasting die door de Belastingdienst zijn opgelegd.

De procedure begon met een mondelinge behandeling op 11 januari 2021, waarbij de eisers hun vorderingen uiteenzetten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de zaak voldoende spoedeisend was, gezien de noodzaak om de erfbelasting te betalen. De eisers stelden dat de Belastingdienst definitieve aanslagen had opgelegd, maar gedaagde betwistte de onherroepelijkheid van deze aanslagen en weigerde medewerking aan de uitbetaling.

De voorzieningenrechter concludeerde dat gedaagde gehouden was om de overeenkomst na te komen, aangezien de definitieve aanslagen door de Belastingdienst waren opgelegd. De rechter wees de vorderingen van de eisers toe, waarbij gedaagde werd veroordeeld tot nakoming van de akte en de kosten van het geding dienden te worden vergoed. Het vonnis werd uitgesproken op 25 januari 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/258604 / KG ZA 20-288
Vonnis in kort geding van 25 januari 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.J.P. Schipper te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Bisschop te Zwolle.
In navolging van partijen zullen eisers hierna [eiser 1] en [eiser 2] en gedaagde [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding (met producties 1 tot en met 7)
  • de door [eiser 1] en [eiser 2] nader toegezonden producties 8 tot en met 10
  • de voorafgaand aan de mondelinge behandeling ontvangen pleitaantekeningen van de advocaten van partijen
- de mondelinge behandeling online door middel van Cisco Meeting Server waaraan partijen met hun advocaten hebben deelgenomen op 11 januari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Ter onderlinge afwikkeling van de nalatenschap van hun [2016] overleden [moeder] , met daarin onder andere aandelen in een vennootschap die op haar beurt een deelneming heeft in een andere vennootschap, hebben [eiser 1] en [eiser 2] als erfgenamen met [gedaagde] als onterfde broer en legitimaris met elkaar en mede met de executeur van de nalatenschap op 25/31 juli 2019 een vaststellingsovereenkomst gesloten.
2.2.
In onderdeel 1.3 van die vaststellingsovereenkomst is opgenomen:
“(…) Aan de notaris wordt volmacht gegeven om een bedrag, corresponderend met het goedgekeurde deel van de BOR [1] , aan [gedaagde] uit te betalen en een bedrag, corresponderend met het niet goedgekeurde deel van de BOR
(dit is het restant), aan de erfgenamen uit te betalen, zodra de Belastingdienst de definitieve aanslagen heeft opgelegd. (…)”
2.3.
De vaststellingsovereenkomst is notarieel bekrachtigd bij de op 24 augustus 2020 ten overstaan van notaris mr. drs. P.H.M.J. Slangen, notaris te Zwartewaterland, kantoorhouden de te Zwartsluis, verleden akte, met [gedaagde] , [eiser 1] en [eiser 2] en testamentair executeur [X] als volmachtgevers aan een medewerker van genoemd notariskantoor.
2.4.
In artikel 1 van die akte is het volgende opgenomen:
“OVEREENKOMST
1. De volmachtgevers onder 1. [2] en 4. [3] genoemd zijn ter afwikkeling van het beroep op de legitieme portie door de volmachtgever onder 1. genoemd overeengekomen dat de hoogte van de legitieme portie wordt vastgesteld op een bedrag groot
tweehonderdtweeduizend vijfhonderd euro (€ 202.500,00), uit te keren uit de nalatenschap van erflaatster, zulks echter nog exclusief het waarderingsverschil dat samenhangt met het beroep op de “BOR”
2. Naast voormeld bedrag heeft de volmachtgever onder 1. genoemd een aanvullende aanspraak op het waardeverschil dat ontstaat wanneer de “BOR” wel of niet van toepassing wordt verklaard op de vererving van de aandelen. Deze aanvullende aanspraak hebben partijen thans en vooralsnog, onder voorwaarde van toepasselijkheid van de “BOR” berekend op een bedrag groot achtenvijftigduizend tweehonderdveertien euro (€ 58.214,00). (…)
3. Aangezien de Belastingdienst nog geen definitieve aanslagen erfbelasting heeft opgelegd zal het overeengekomen bedrag tot op dat moment in depot worden gesteld. (…)
(…)
5. Nadat de definitieve aanslagen erfbelasting zijn opgelegd geldt het volgende: partijen geven onherroepelijk volmacht aan de notaris die de onderhavige akte verlijdt om een bedrag dat overeenkomt met het goedgekeurde deel van de “BOR” rechtstreeks aan de volmachtgever onder 1. genoemd uit te keren op een door deze op te geven rekeningnummer. Het restantbedrag dat samenhangt met het niet goedgekeurde deel van de “BOR” zal vervolgens aan de erfgenamen toekomen en zal alsdan door de notaris worden teruggestort op de bankrekening waar het gestorte bedrag oorspronkelijk van afkomstig was.
De notaris zal pas overgaan tot overboeking van de gelden nadat hok van de volmachtgever onder 4. genoemd een exacte opgave heeft ontvangen van de bedragen die aan de volmachtgever onder 1. genoemd dan wel de volmachtgevers onder 2. en 3. genoemd [4] toekomen en onder in acht neming van het navolgende:
partijen hebben ten gevolge van de depotovereenkomst een voorwaardelijke vordering op de notaris. Deze vordering wordt op één van de hierna vermelde wijzen onvoorwaardelijk:
- na ondubbelzinnige gelijkluidend schriftelijke accordering door partijen op de door de volmachtgever onder 4. genoemd verstrekte opgave, dan wel, indien er ondanks het in de akte overeengekomen, alsnog geen overeenstemming tussen partijen bestaat over de uit te keren bedragen op het moment dat de aanslagen definitief zijn geworden (…)
Alsdan zal het depotbedrag door de notaris worden uitgekeerd overeenkomstig de geaccordeerde opgave (…).”
In de slotverklaringen van de akte is opgenomen:
“6. de volmachtgevers hebben verklaard dat door tijdsverloop er inmiddels wel door de Belastingdienst definitieve aanslagen zijn opgelegd zodat hetgeen hierboven onder punt 5. is opgenomen thans kan worden uitgevoerd;”
2.5.
Het bedrag van € 58.214,00 is overeenkomstig hetgeen daaromtrent in de overeenkomst is bepaald in depot gestort op de derdengeldrekening van genoemde notaris.
2.6.
Op 19 november 2019 heeft de Belastingdienst de definitieve aanslagen Erfbelasting opgelegd.
2.7.
De notaris onder wie het depot is gestort heeft aan de executeur en aan partijen op 27 augustus 2020 gemaild, onder referte aan de vaststellingsovereenkomst:
“1. Met dagtekening van 19 november 2019 zijn de definitieve aanslagen Erfbelasting opgelegd (alle partijen hebben dit per mail bevestigd).
2. Bij de opgelegde aanslagen is het beroep op de BOR is afgewezen; zie ook de begeleidende brief d.d. 30 oktober 2019.
Conform de overeenkomst betekent dat, als gevolg van de afwijzing , het depotbedrag als volgt uitbetaald dient te worden: (…)
Conclusie:
@ [eiser 1] : graag aangeven op welke rekening de notaris het bedrag van € 29.107 over kan maken;
@ [eiser 2] : graag aangeven op welke rekening de notaris het bedrag van € 29.107 over kan maken;
@Philip: Graag de aan de erfgenamen toekomende bedragen uitbetalen conform overeenkomst. ”
2.8.
[gedaagde] heeft bij email van 2 september 2020 aan de notaris een bericht gestuurd met - kort gezegd – de strekking bezwaar te hebben tegen uitbetaling. Bij emailbericht van 2 september 2020 in reactie op dit bericht heeft de notaris onder verwijzing naar de vaststellingsovereenkomst het verzoek gedaan aan [gedaagde] om te bevestigen dat uitbetaling akkoord is. [gedaagde] heeft niet meer gereageerd op dit verzoek.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen:
I. [gedaagde] te veroordelen tot nakoming van het in artikel 5 van de notariële akte d.d. 24 augustus 2020 bepaalde, door binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis één van de notarissen van Elan Notarissen te Zwartsluis onvoorwaardelijk te instrueren om het zich op de kwaliteitsrekening van de notaris bevindende bedrag ad € 58.214,00 over te boeken op de derdengeldrekening van Schipper en Lof Advocaten ( [xxxx] t.n.v. Stichting Derdengelden Schipper en Lof Advocaten) o.v.v. “restant nalatenschap [familienaam] ”, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
II. te bepalen dat indien [gedaagde] 30 dagen na betekening van het vonnis nog geen uitvoering heeft gegeven aan het vorenstaande, [eiser 1] en [eiser 2] ex artikel 3:299 lid 1 BW worden gemachtigd om namens [gedaagde] de notaris zelf te instrueren in voormelde zin;
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter acht de zaak voldoende spoedeisend voor een beslissing in kort geding. [eiser 1] en [eiser 2] hebben daartoe aangevoerd dat de voorziening spoedeisend is omdat op de definitieve aanslag Erfbelasting van de erven betaald moet gaan worden. Aan die betaling moet bijdragen het vrijkomen van het bedrag waaromtrent partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten en dat in dit geding onderwerp van geschil is. Gelet op de aard van de nalatenschap, waarin het vermogen grotendeels uit niet liquide middelen bestaat (aandelen en vermogen “in stenen”) komt de behoefte aan bedoeld bedrag de voorzieningenrechter alleszins overtuigend voor, terwijl [gedaagde] het door hem vermeend gebrek aan spoedeisendheid niet heeft gemotiveerd.
4.2.
Partijen hebben in kader van de onderlinge afwikkeling tussen [eiser 1] en [eiser 2] als erfgenamen en [gedaagde] als legitimaris in een vaststellingsovereenkomst een regeling vastgelegd over de verhoging van de legitieme portie van [gedaagde] - als aanvulling op het bedrag van € 202.500,00 waarover partijen het eens zijn - waarvan de al dan niet toedeling aan [gedaagde] afhangt van een beslissing van de Belastingdienst over de mogelijke toepassing van de BOR bij de vererving van het bedrijfsvermogen. Deze toepassing is van invloed op de hoogte van de aanslag erfbelasting; bij toepassing van de regeling is de aanslag lager. Het bedrag waarom het daarbij gaat, is in afwachting van die beslissing gedeponeerd bij de notaris. Bij de vaststellingsovereenkomst hebben de broers zich verbonden tot het ondernemen van nadere actie op het moment dat de bedoelde beslissing zich zou doen kennen. Als moment daarvoor zijn de broers met de executeur in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen het moment van de definitieve aanslagen van de Belastingdienst inzake de erfbelasting. De te ondernemen actie betreft het door elk van partijen instrueren van de notaris over de betaling van het depotbedrag, hetzij aan [eiser 1] en [eiser 2] , hetzij aan [gedaagde] .
4.3.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben zich op het standpunt gesteld dat het feit dat de belastingdienst bij de definitieve aanslagen Erfbelasting geen toepassing heeft gegeven aan de BOR, meebrengt dat partijen gehouden zijn om de vaststellingsovereenkomst na te komen, door de notaris te instrueren tot het betalen van het gedeponeerde bedrag aan [eiser 1] en [eiser 2] . Zij hebben die instructie gegeven, maar [gedaagde] niet.
4.4.
[gedaagde] heeft voor het niet nakomen van deze verplichting aangevoerd dat de definitieve belastingaanslagen (nog) geen onherroepelijke aanslagen zijn omdat daartegen nog kan worden opgekomen. Dat laatste is gedaan door de erven.
[gedaagde] heeft dit standpunt doen steunen op een overeenkomstige uitleg van de vaststellingsovereenkomst wat betreft het begrip definitieve aanslagen. Daarvan is volgens hem eerst sprake indien de Belastingdienst onherroepelijk heeft beslist omtrent de aanslagen. Ter onderbouwing daarvan heeft hij gewezen op de omstandigheid dat in de onderhandse vaststellingsovereenkomst de volgende formulering is gebruikt:
- “na ondubbelzinnige gelijkluidend schriftelijke accordering door partijen op de door de volmachtgever onder 4. genoemd verstrekte opgave, dan wel, indien er ondanks het in de akte overeengekomen, alsnog geen overeenstemming tussen partijen bestaat over de uit te keren
bedragen op het moment dat de aanslagen definitief zijn geworden(…)” (onderstreping voorzieningenrechter). Deze laatste formulering geeft volgens [gedaagde] aan welke bedoeling partijen voor ogen hebben gehad bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst. De definitieve aanslagen hebben deze hoedanigheid volgens [gedaagde] voorts ook niet omdat de Belastingdienst in de kop daarvan (alleen) het woord “Aanslag” vermeldt en de Belastingdienst de term “definitieve aanslag” niet op aanslagen vermeldt.
4.5.
Daarentegen hebben [eiser 1] en [eiser 2] verklaard dat de term definitieve aanslag in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen omdat een definitieve aanslag meebrengt dat de een acute belastingclaim voor de erfbelasting ontstaat waaraan zij moeten voldoen, ongeacht bezwaar en/of beroep daartegen, voor welke betaling mede het gedeponeerde bedrag zou moeten dienen. Zij weerspreken dat de thans door [gedaagde] voorgestane bedoeling uitgangspunt was bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst. Volgens [gedaagde] heeft het moment van betaling van een belastingaanslag geen rol gespeeld bij de opstelling van de overeenkomst.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voor de beslissing op de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] om van [gedaagde] medewerking te verlangen aan de uitbetaling van het depotbedrag bij de notaris doorslaggevende betekenis moet worden toegekend aan hetgeen partijen zijn overeengekomen en notarieel hebben doen bekrachtigen in het bepaalde onder punt 6 van slotverklaringen van de notariële akte. Die wilsovereenstemming moet tot uitvoering strekken van het onder 5 (op blad 3 van de akte) bepaalde, ofwel tot afwikkeling van het depot.
4.7.
De voorzieningenrechter stelt voort vast dat partijen in de onderhandse vaststellingsovereenkomst de zinsnede “zodra de Belastingdienst de definitieve aanslagen heeft opgelegd” hebben vastgelegd. Voor zover [gedaagde] zich thans beroept op de hiervoor onder 4.4 vermelde onderstreepte, enigszins van de voorgaande vermelding afwijkende, aanduiding in de notariële vaststellingsovereenkomst, pleit de onderhandse overeenkomst niet voor die uitleg. Bovendien spreekt de notariële akte in het begin en in het laatste deel van onderdeel 5 en in onderdeel 6 van de slotverklaringen bij herhaling wel over het opgelegd zijn van respectievelijk een definitieve belastingaanslag en definitieve aanslagen. In het licht van de slotverklaring sub 6 van de akte kan aan het betoog van [gedaagde] over de ene bedoelde aanduiding dan ook geen doorslaggevend gewicht worden toegekend. Het woord definitief wordt hier weliswaar niet als bijvoeglijk naamwoord dat slaat op aanslag, maar zover dit woord hiermee als bijwoord betrekking heeft op het definitief worden van aanslagen, brengt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het licht van de belastingheffing niet anders mee dat het gaat om voorlopige aanslagen die definitief worden. Ofwel, niet valt in te zien dat in bedoelde bewoordingen een discrepantie met de overigens gebruikte aanduiding moet worden aangenomen, die zou pleiten voor een andere betekenis dan partijen zijn overeengekomen.
Hierbij is overigens mede in aanmerking genomen dat de raadsman van [gedaagde] samen met de executeur eertijds de onderhandse vaststellingsovereenkomst heeft opgesteld en dat de Belastingdienst zelf in de aanslag ongeacht het bovenschrift “Aanslag” in de tekst spreekt van “(deze) definitieve aanslag….”
4.8.
Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter gehouden is tot de gevorderde nakoming. De vorderingen zullen daarom worden toegewezen zoals hierna te vermelden, waarbij de termijn waarop [gedaagde] aan de veroordeling moet voldoen redelijkerwijs is bepaald op twee werkdagen
4.9.
Ten aanzien van de vordering om aan de veroordeling verbeurte van een dwangsom te verbinden bij niet nakoming overweegt de voorzieningenrechter dat hij daartoe onvoldoende reden ziet in verband met de tevens gevorderde machtiging op de grondslag van artikel 3:299 lid 1 BW.
Met deze machtiging kan hetgeen met de veroordeling is beoogd te doen gebeuren, worden bereikt en is het opleggen van een dwangsom niet nodig. Overigens heeft [gedaagde] verklaard ingeval van veroordeling als gevorderd, die te zullen nakomen. In verband met het voorgaande zal de termijn waarop de machtiging zal worden verleend nader worden bepaald in relatie tot de termijn die in de veroordeling tot nakoming is vermeld.
4.10.
De kosten aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 102,96
- betaald griffierecht 309,00
- salaris advocaat
633,00(tarief eenvoudig)
Totaal € 1.044,96
4.11.
Aangezien nakosten alleen worden toegekend als deze expliciet zijn gevorderd en dit niet het geval is, zal [gedaagde] niet tot betaling daarvan worden veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot nakoming van het in artikel 5 van de notariële akte d.d. 24 augustus 2020 bepaalde, door binnen twee werkdagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis één van de notarissen van Elan Notarissen te Zwartsluis onvoorwaardelijk te instrueren om het zich op de kwaliteitsrekening van de notaris bevindende bedrag ad € 58.214,00 over te boeken op de derdengeldrekening van Schipper en Lof Advocaten ( [xxxx] t.n.v. Stichting Derdengelden Schipper en Lof Advocaten) o.v.v. “restant nalatenschap [familienaam] ”,
5.2.
machtigt [eiser 1] en [eiser 2] om na ommekomst van de in 5.1 genoemde termijn zonder dat [gedaagde] uitvoering heeft gegeven aan de veroordeling sub 5.1 de notaris zelf te instrueren in voormelde zin,
5.3
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] tot op heden begroot op € 1.044,96, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2021. [5]

Voetnoten

1.BOR = Bedrijfsopvolgingsregeling (vzr.)
2.[gedaagde]
3.executeur [X]
4.[eiser 1] en [eiser 2]
5.: