ECLI:NL:RBOVE:2021:4009

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
8885190 \ CV EXPL 20-5042 (hoofdzaak), 9162454 \ 21-1816 (vrijwaring)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de totstandkoming van een koopovereenkomst na een veiling van een motor

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [A], [B] en [C] over de totstandkoming van een koopovereenkomst met betrekking tot een motor die ter veiling is aangeboden. De veiling vond plaats op 18 juli 2020, georganiseerd door [B]. De motor, eigendom van [C], werd niet verkocht tijdens de veiling. Na de veiling toonde [A] interesse in de motor en communiceerde met [B] over de mogelijkheid om de motor van de koper over te nemen. Uiteindelijk werd er een bedrag van € 11.200,00 door [A] aan [B] betaald, onder de veronderstelling dat er een koopovereenkomst was gesloten. Echter, de kantonrechter oordeelde dat er geen geldige overeenkomst tot stand was gekomen tussen [A] en [B], noch tussen [A] en [C]. De rechter concludeerde dat de betaling door [A] als onverschuldigd kon worden teruggevorderd, omdat er geen rechtsgrond voor de betaling bestond. [B] werd veroordeeld om het bedrag van € 11.200,00 aan [A] terug te betalen, terwijl de vorderingen van [A] tegen [C] werden afgewezen. In de vrijwaring vorderde [B] betaling van [C], maar ook deze vordering werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de partijen die in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummers: 8885190 \ CV EXPL 20-5042 (hoofdzaak), 9162454 \ 21-1816 (vrijwaring)
Vonnis in de hoofdzaak en in de vrijwaring van 24 augustus 2021 (bij vervroeging)
in de hoofdzaak met zaaknummer 8885190 \ CV EXPL 20-5042 van:
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. I.H. Grandjean,
tegen

1.[B] ,wonende te [woonplaats] ,

gedaagde partij in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. F.A. Piek,
2.
[C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. A.A. Aartse Tuin,
en in de vrijwaring met zaaknummer 9162454 \ 21-1816 van:
[B],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in vrijwaring,
gemachtigde: mr. F.A. Piek,
tegen
[C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in vrijwaring,
gemachtigde: mr. A.A. Aartse Tuin.
Partijen zullen hierna [A] , [B] , en [C] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
- het vonnis in incident van 23 maart 2021 en de daarin genoemde stukken;
- het vonnis van 8 juni 2021 – waarbij de mondelinge behandeling is bevolen – en de daarin genoemde stukken;
- de akte overlegging producties van de zijde van [A] ;
- de akte-verzoek tevens akte overlegging producties van de zijde van [C] .
1.2.
Het verloop van de procedure in vrijwaring blijkt uit:
- het vonnis van 8 juni 2021 – waarbij de mondelinge behandeling is bevolen – en de daarin genoemde stukken.
1.3.
Vervolgens heeft er op 5 augustus 2021 in zowel de hoofdzaak als de vrijwaring een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [B] en [C] zijn daarbij verschenen met hun gemachtigden. De gemachtigde van [A] is eveneens verschenen, onder mededeling dat [A] wegens ziekenhuisopname verhinderd was. [A] zelf is daarom niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De griffier heeft van wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken aantekeningen gemaakt.
1.4.
Ten slotte is in de hoofdzaak en in de vrijwaring vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[B] organiseert bedrijfsmatig onder de namen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] veilingen in Zwolle.
2.2.
Op 18 juli 2020 heeft er een door [B] georganiseerde veiling plaatsgevonden. Op die veiling werd een groot aantal zaken geveild, die voorheen tentoongesteld stonden in het Italiaans Motor Museum in Amsterdam. Onder de ter veiling aangeboden zaken bevond zich een motor die in eigendom toebehoorde aan [C] , een oorspronkelijk in 1932 gebouwde motor van het Italiaans merk Benelli (hierna: de
motor). Vanaf 27 juni 2020 tot en met het moment van de veiling kon de motor bekeken worden op de locatie van het Italiaans Motor Museum, dat tevens als veilinglocatie diende. Bij de veiling behoorde ook een veilingbrochure. Daarin stond de motor onder meer omschreven als “Lot 471932 BENELLI 175 TOURISMO Frame no.: -/- Engine no.: *B278* With Dutch registration papers”.
2.3.
Bij de overeenkomst tussen [C] en [B] , op grond waarvan [B] de motor ter veiling aanbood, hebben [C] en [B] besproken dat voor de veiling een minimumprijs van € 8.000,00 gehanteerd moest worden.
2.4.
De motor is tijdens de veiling niet verkocht. [C] heeft de motor op enig moment weer onder zich genomen.
2.5.
Op 26 augustus 2020 heeft [A] aan [B] kenbaar gemaakt interesse te hebben in de motor, en deze te willen kopen van degene die – [A] veronderstelde kennelijk dat de motor tijdens de veiling was verkocht – de motor had gekocht. [A] stuurde [B] in dat verband de volgende e-mail:
“Goedemorgen heer [B] ,
Indien mogelijk graag onderstaand bericht doorsturen naar de koper van lot nr. 47: 1932 Benelli. Indien dit doorsturen niet mogelijk is kan ik daar begrip voor hebben.
Bij voorbaat dank. (…)
Geachte koper van de 1932 Benelli lot nr. 47 van de afgelopen Italiaanse motoren veiling. Ik ben zeer geïnteresseerd om deze motorfiets van u over te nemen. Over een voor u interessant bedrag worden we het wel eens.
Vriendelijke groet, [A] (…).”
2.6.
[B] heeft per e-mail van dezelfde dag geantwoord:
“Geachte heer [A] ,
U zult begrijpen dat wij geen mails kunnen doorsturen naar cliënten. Wel heb ik met de koper gebeld en gevraagd of hij eventueel bereid is, de Benelli 175 Tourismo door te verkopen aan u. Koper deelde mij mee, dat hij voor de juiste prijs wel afstand wil doen van de Benelli 175” Tourismo.
Kunt mij derhalve vertellen wat u bereid bent te betalen voor deze Benelli 175 Tourismo?
De koper heeft (inclusief opgeld), € 9.600 euro betaald voor de Benelli 175 Tourismo. (…)
Indien het tot een overeenkomst zou komen tussen u en de bezitter van de motor, zal ons veilinghuis over de aankoop 2% bemiddelingskosten bij u in rekening brengen.
Met vriendelijke groet,
[B] (veilingmeester)”
2.7.
[A] heeft hierop in een e-mail van 27 augustus 2020 onder meer aangegeven:
“Graag aan de huidige eigenaar doorgeven dat ik de Benelli graag wil overnemen voor maximaal euro 11000,=. Dit buiten uw 2 %. Nogmaals dank en ik hoop dat het lukt.”
2.8.
Hierop reageert [B] per e-mail van 28 augustus 2020 als volgt:
“Ik heb vanmorgen een telefoontje gekregen van de eigenaar van de Benelli. Hij gaat akkoord met uw bod van 11.000 euro.
Dat betekend dat er hier nu een koopovereenkomst ligt tussen u en de bezitter van de Benelli. Zoals u weet zal uw aankoop verhoogd worden met 2% bemiddelingskosten.
Ik zal zorgen dat de motor komende week bij u afgeleverd wordt.”
2.9.
Eind augustus 2020 heeft [B] [C] benaderd met de vraag of deze nog de beschikking had over de motor, en bereid was deze te verkopen voor € 8.000,00.
2.10.
[A] heeft op 30 augustus 2020 een bedrag van € 11.200,00 aan [B] overgemaakt.
2.11.
[B] heeft op 1 september 2020 een bedrag van € 8.000,00 aan [C] overgemaakt.
2.12.
[B] heeft [C] gevraagd om de motor bij [A] af te leveren, en [C] heeft dit 10 september 2020 ook gedaan.
2.13.
[A] heeft [B] op 1 september 2020 per e-mail benaderd met de vraag of hij onder een vergoeding van gemaakte kosten van [B] en de verkoper die [B] stelde dat er was, toch nog van de koop van de motor kon afzien. [A] gaf als reden dat degene die voor hem aanpassingen aan de motor zou gaan verrichten, daartoe niet meer beschikbaar was. [B] heeft [A] geantwoord dat de koop niet meer terug te draaien is.
2.14.
[A] heeft hierna nog voorstellen gedaan om in der minne de koop te annuleren, die [B] van de hand heeft gewezen.
2.15.
Op 16 september 2020 heeft de gemachtigde van [A] [B] en [C] onder meer bericht dat [A] zich op het standpunt stelt dat de motor niet voldoet aan de specificaties die [A] op grond van de overeenkomst mocht verwachten en dat [A] de koop ontbindt. Genoemd wordt in dat verband dat er geen kenteken bij de motor zit en dat de aansluitingen van de verlichting van de motor ontbreken. In dit schrijven wordt namens [A] aanspraak gemaakt op terugbetaling van de koopprijs van € 11.200,00, onder teruggave van de motor.
2.16.
[B] en [C] zijn hierop niet tot betaling overgegaan.

3.Het geschil

In de hoofdzaak ( [A] / [B] en [C] )

3.1.
[A] heeft gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair: de onderhavige overeenkomst vernietigt, en gedaagden hoofdelijk veroordeelt om de koopprijs van € 11.200,00 terug te betalen, vermeerderd met € 887,00 aan buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, althans een nader bij staat op te maken schadebedrag, waarna eiser de onderhavige motor dient terug te geven aan gedaagde(n);
II. Subsidiair: de onderhavige overeenkomst ontbindt, met hoofdelijke veroordeling van gedaagden om de koopprijs van € 11.200,00 terug te betalen, vermeerderd met € 887,00 aan buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, althans een nader bij staat op te maken schadebedrag, waarna eiser de onderhavige motor dient terug te geven aan gedaagde(n);
III. Meer subsidiair: gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot het betalen aan eiser van minimaal € 11.200,00 aan schadevergoeding, vermeerderd met
€ 887,00 aan buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, althans een nader bij staat op te maken schadebedrag;
IV. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en nakosten, bij niet betaling te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Aan zijn vordering legt [A] het volgende ten grondslag. Doordat onjuiste informatie is gegeven over de motor, namelijk dat deze voorzien zou zijn van een Nederlands kenteken en werkende verlichting, heeft [A] gedwaald bij het aangaan van de koopovereenkomst met betrekking tot de motor. Deze overeenkomst moet ten aanzien van [B] en/of [C] primair worden vernietigd op grond van dwaling, en subsidiair worden ontbonden omdat de motor niet voldoet aan de daaraan te stellen verwachtingen en dus non-conform is. Meer subsidiair heeft [A] door het handelen van [B] en/of [C] schade geleden.
3.3.
[B] en [C] hebben bij afzonderlijke conclusies geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen en veroordeling van [A] in de proceskosten. [B] heeft daartoe gesteld dat hij namens [C] een overeenkomst met [A] heeft gesloten, en dat [A] hem daarom niet in rechte kan aanspreken, maar bij zijn contractspartij – volgens [B] : [C] – moet zijn. [C] stelt zich onder meer op het standpunt dat hij niet betrokken is bij het handelen van [B] jegens [A] . [B] heeft [C] enkel gevraagd of [C] de motor die op de veiling onverkocht bleef, aan [B] wilde verkopen voor € 8.000,00, waar [C] mee akkoord ging. [B] heeft de motor toen voor eigen rekening aan [A] verkocht, en daarmee de koopprijs van € 11.200,00 zelf opgestreken. Wat [B] daarbij jegens [A] heeft gezegd of gedaan, daar heeft [C] geen weet van en daar staat hij buiten. Reeds omdat [C] zelf niet aan de tussen [A] en [B] gesloten koop gebonden is, kan [A] jegens hem niets vorderen.
In vrijwaring ( [B] / [C] )
3.4.
[B] vordert dat [C] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld om aan [B] te betalen datgene waartoe [B] als gedaagde in de hoofdzaak jegens [A] mocht worden veroordeeld, inclusief kostenveroordeling, met veroordeling van [C] in de kosten van de vrijwaring.
3.5.
[B] voert daartoe aan dat [B] louter als bemiddelaar is opgetreden tussen koper [A] en verkoper [C] . De koopprijs is aan [C] toegekomen; [B] heeft enkel een bemiddelingsfee in rekening gebracht; de motor is nooit eigendom van [B] geweest; en de motor is door eigenaar [C] geleverd, aldus [B] . [B] stelt dat hij een regresrecht heeft, uit hoofde van hoofdelijkheid en/of een bemiddelingsovereenkomst.
3.6.
[C] voert gemotiveerd verweer, en concludeert tot afwijzing van de vordering, onder veroordeling van [B] in de proceskosten.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak

Inleiding en korte samenvatting
4.1.
[A] heeft een bedrag van € 11.200,00 aan [B] betaald, ervan uitgaande dat dit de koopprijs voor de motor was. Uit de primaire vordering van [A] blijkt dat [A] het er in deze procedure vooral om te doen is om die door hem betaalde koopsom weer terug te krijgen, onder teruggave van de motor.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [A] terecht aanspraak maakt op de terugbetaling van de koopsom die hij aan [B] heeft betaald. Omdat [A] hoofdelijke veroordeling van zowel [B] als [C] heeft gevorderd, benadrukt de kantonrechter dat [A] alleen recht heeft op terugbetaling van het door hem betaalde bedrag
van [B]. Van [C] heeft [A] niets te vorderen.
4.3.
Dit is naar het oordeel van de kantonrechter het geval omdat [A] zijn vorderingen baseert op de veronderstelling dat hij ofwel met [B] , of met [C] een overeenkomst heeft gesloten, op basis waarvan hij de koopprijs voor de motor aan [B] heeft betaald. Die overeenkomst zou dan volgens [A] vernietigd of ontbonden moeten worden. Op grond van die vernietiging of ontbinding, althans in de vorm van een schadevergoeding, zou dan recht bestaan op terugbetaling van de koopsom, aldus [A] . De kantonrechter komt hieronder echter tot het oordeel dat noch tussen [A] en [B] , noch tussen [A] en [C] , een overeenkomst tot stand is gekomen. Dat betekent dat er ook geen sprake kan zijn van vernietiging, ontbinding of schadevergoeding op grond van wanprestatie, omdat die vorderingen steeds veronderstellen dat er wel een overeenkomst tot stand is gekomen. Met aanvulling van rechtsgronden komt de kantonrechter echter wel tot het oordeel dat de vordering
jegens [B]kan worden toegewezen, omdat [A] aan [B] heeft betaald, en daaraan – zoals hieronder nog zal worden geoordeeld – geen overeenkomst aan ten grondslag blijkt te liggen. Dat betekent dat het betaalde als onverschuldigd betaald kan worden teruggevorderd. Dat geldt echter niet ten opzichte van [C] , omdat (zoals hieronder nog zal blijken) [C] geen betaling van [A] heeft ontvangen ( [B] was namelijk de ontvanger), en dus kan er jegens [C] ook niets als onverschuldigd betaald worden teruggevorderd.
4.4.
Dit verkort weergegeven oordeel zal hieronder uitgebreider worden gemotiveerd. Eerst wordt ingegaan op de vorderingen van [A] tegen [C] , en daarna zullen de vorderingen tegen [B] worden besproken.
Oordeel ten aanzien van [C]
4.5.
[A] heeft zijn vordering tot terugbetaling van de koopprijs voor de motor gebaseerd op de stelling dat hij of met [B] , of met [C] een overeenkomst heeft gesloten. De kantonrechter is van oordeel dat tussen [A] en [C] in ieder geval geen overeenkomst tot stand is gekomen. Dat zit als volgt.
4.6.
In dit verband staat voorop, en dat staat tussen partijen ook niet ter discussie, dat [A] voorafgaand aan de aflevering van de motor door [C] op 10 september 2020, geen enkel contact heeft gehad met [C] , en zelfs zijn naam niet kende. Alle contacten voorafgaand en rondom het sluiten van de koopovereenkomst hadden plaats tussen [A] en [B] .
4.7.
[C] is dus niet zelf de handelende partij is geweest bij de totstandkoming van de koopovereenkomst. De vraag is dan vervolgens of tussen [A] en [C] een overeenkomst tot stand is gekomen doordat [C] rechtsgeldig vertegenwoordigd is geweest door [B] , toen [B] feitelijk een overeenkomst met [A] stelde aan te gaan.
4.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan er niet vanuit worden gegaan dat [B] rechtsgeldig namens [C] een koopovereenkomst is aangegaan. [C] heeft gemotiveerd betwist dat hij [B] geen volmacht heeft gegeven om namens hem met [A] een overeenkomst te sluiten. Integendeel, [C] stelt ervan uit te zijn gegaan dat [B] voor zichzelf van hem de motor kocht. [C] heeft daartoe onder meer gesteld dat hij eind augustus 2020 door [B] is benaderd met de vraag of hij de motor nog had en deze wilde verkopen. Hij heeft van [B] begrepen dat deze de motor zelf wilde aanschaffen, waarschijnlijk met de bedoeling deze weer door te verkopen. [C] stelt dat hij bereid was de motor voor € 8.000,00 van de had te doen, en dat hij en [B] hierover overeenstemming hebben bereikt. Binnen een paar dagen kreeg hij voornoemd bedrag van [B] op zijn rekening bijgeschreven. [B] vroeg [C] om als vriendendienst de motor niet naar hem, maar naar het adres van [A] te bezorgen, omdat [C] dichterbij woonde.
[A] heeft deze gang van zaken niet gemotiveerd weersproken, en met name ook niet (voldoende onderbouwd) aangegeven dat [B] inderdaad een toereikende volmacht had om namens [C] te handelen. De kantonrechter leidt hieruit af dat [C] inderdaad geen volmacht aan [B] heeft gegeven om namens hem een overeenkomst te sluiten. Deze conclusie strookt ook met de hiervoor genoemde vaststellingen dat [C] ook niet de door [A] betaalde koopsom, maar een tussen [B] en [C] besproken – ruim €3.000,00 lager – bedrag heeft ontvangen, en dat [B] [A] en [C] op geen enkel moment van elkaars bestaan of de inhoud van elkaars berichten op de hoogte heeft gesteld, tot aan het veel latere moment van aflevering van de motor.
4.9.
[A] heeft verder niet gemotiveerd gesteld dat [C] aan de overeenkomst gebonden is, omdat hij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op een gewekte schijn van volmachtverlening. Ook om die reden kan [C] niet aan een overeenkomst met [A] worden gehouden.
4.10.
De slotsom is dat er tussen [A] en [C] geen overeenkomst met betrekking tot de motor tot stand is gekomen. De vorderingen van [A] , die allen gebaseerd zijn op het bestaan van een overeenkomst, kunnen daarom jegens [C] niet slagen. De stellingen van [A] kunnen ook niet meebrengen dat [C] in dit verband op een andere grond tot enige betaling jegens [A] verplicht is.
4.11.
Dit betekent dat de vorderingen van [A] , voor zover gericht tegen [C] , zullen worden afgewezen. [A] , die ten opzichte van [C] in het ongelijk is gesteld, zal daarom in de proceskosten van [C] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [C] worden in de hoofdzaak tot op heden begroot op € 746,00 aan salaris gemachtigde (2 punten, maal het tarief van € 373,00 per punt).
Oordeel ten aanzien van [B]
4.12.
[A] heeft aan [B] € 11.200,00 betaald, in de veronderstelling dat dit de koopprijs was voor de motor. [A] vordert in deze procedure terugbetaling van dat bedrag. Uit de stellingen die [A] in deze procedure heeft ingenomen kan worden afgeleid dat [A] meent dat daarvoor nodig is dat eerst wordt vastgesteld dat tussen [A] en [B] een overeenkomst tot stand is gekomen, en dat deze daarna moet worden vernietigd of ontbonden, of in verband met een tekortkoming in de nakoming van die overeenkomst een schadevergoeding moet worden toegekend.
4.13.
De kantonrechter is echter van oordeel dat de feiten die [A] in deze procedure naar voren heeft gebracht, meebrengen dat zijn vordering ook op andere gronden kan worden toegewezen. De kantonrechter zal dus – zoals dat heet: met aanvulling van rechtsgronden, als bedoeld in artikel 25 Rv – hieronder motiveren dat de vordering van [A] op grond van onverschuldigde betaling kan worden toegewezen. Dat is zo, omdat uit de feiten zoals die tussen partijen zijn komen vast te staan, moet worden geconcludeerd dat ook tussen [B] en [A] geen overeenkomst tot stand is gekomen. Nu [A] wel degelijk een betaling heeft verricht, maar dat in feite niet hoefde omdat er geen geldige overeenkomst bestond die daartoe verplichte, kan [A] zijn betaling als onverschuldigd terugvorderen.
4.14.
Dit oordeel zal hieronder uitgebreider worden gemotiveerd.
4.15.
Geen overeenkomst tussen [A] en [B]. Zowel [A] als [B] hebben gesteld dat [B] in de communicatie met [A] steeds heeft aangegeven te handelen namens een niet nader te noemen “koper” of “verkoper”. Uit de communicatie die hiervoor in de rechtsoverwegingen 2.5 - 2.8 is weergegeven, moet worden afgeleid dat [A] in de veronderstelling verkeerde dat de motor tijdens de veiling op 18 juli 2020 door een koper was gekocht, en dat [B] [A] niet alleen in deze onjuiste veronderstelling heeft bevestigd, maar zichzelf ook heeft voorgesteld als een bemiddelaar, die deze “koper” wilde voorstellen om de motor aan [A] te verkopen voor een hoger bedrag dan die koper zou hebben betaald op de veiling – [B] noemde in dat verband een bedrag van € 9.600,00. Hoewel [B] de door [A] betaalde koopsom uiteindelijk in zijn eigen zak heeft gestoken, en op grond van een separate overeenkomst met [C] aan laatstgenoemde een bedrag van € 8.000,00 heeft betaald voor de motor, blijft het feit dat [B]
naar [A] toesteeds en zeer duidelijk het beeld presenteerde alsof hij niet namens zichzelf handelde. Dit mondde uit in een duidelijke conclusie die [B] aan [A] overbracht in de bij de feiten weergegeven e-mail van 28 augustus 2020: “Dat betekent dat er hier nu een koopovereenkomst ligt tussen u en de bezitter van de Benelli.” Over zijn eigen rol merkte [B] in diezelfde e-mail nog op dat hij voor zichzelf verder nog aanspraak maakte op een commissie. Uit dit een en ander kan niet anders worden geconcludeerd dan dat [B] niet heeft medegedeeld dat hij namens zichzelf een overeenkomst wilde sluiten met [A] , en dat [A] er ook niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [B] namens zichzelf met [A] een overeenkomst wilde aangaan. Dat betekent dat er ook tussen [A] en [B] geen overeenkomst tot stand is gekomen.
4.16.
Hoe moet dan worden aangekeken tegen de betaling door [A] van de ‘kooprijs’ voor de motor, en de levering van die motor aan [A] ? Welnu, die handelingen hebben wel plaatsgevonden, maar die zijn zonder rechtsgrond verricht, dat wil zeggen: zonder dat er een juridische verplichting toe bestond, bijvoorbeeld een verplichting op grond van een koopovereenkomst.
4.17.
Onverschuldigde betaling. Artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek (“BW”) bepaalt dat degene die iets betaalt zonder dat daarvoor een rechtsgrond, een juridische verplichting, bestond, dat mag terugvorderen. En [A] heeft, zo zagen we, betaald aan [B] in de veronderstelling dat hij dat moest op grond van een koopovereenkomst. Maar in feite lag aan die betaling geen geldige overeenkomst ten grondslag; niet met [C] , en niet met [B] . Zijn betaling mag [A] dan ook, als zijnde onverschuldigd verricht, op grond van artikel 6:203 BW van [B] terugvorderen. Een beoordeling van de stellingen van [A] over dwaling, ontbinding, of een schadevergoeding, is daarvoor niet nodig.
4.18.
Hetgeen hiervoor is geoordeeld brengt echter ook verplichtingen voor [A] mee, omdat [A] op zijn beurt de motor heeft ontvangen, zonder dat er een overeenkomst bestond op grond waarvan hij daarop aanspraak kon maken. [A] is dus van zijn kant verplicht om de motor terug te geven. En wel aan [B] , omdat [B] degene is die [A] de motor, door tussenkomst van [C] , heeft geleverd. Deze verplichting moet [A] per direct naleven, dus los van de vraag of hij eerst betaling ontvangt, omdat hij nu eenmaal geen recht heeft op de motor, die, zoals hiervoor bleek, niet op grond van een geldige overeenkomst aan hem is geleverd. Omdat [B] niet heeft gevorderd om [A] te veroordelen om de motor aan hem terug te geven, zal daarover niets in het dictum (de beslissing, onder 5) worden opgenomen. De verplichting van [A] om [B] in staat te stellen de motor van hem terug te nemen, blijft echter onverkort bestaan. [A] is dan ook verplicht om zich daarnaar te gedragen.
4.19.
De conclusie van het voorgaande is dus dat de primaire vordering van [A] – voor zover gericht tegen [B] – gedeeltelijk zal worden toegewezen, namelijk voor zover betaling van het bedrag van € 11.200,00 wordt gevorderd. De gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 887,00 en de wettelijke rente over de hoofdsom van € 11.200,00 vanaf 22 september 2020 (vijf dagen na de aanmaning van 16 september 2020) zullen worden toegewezen, aangezien [A] voldoende heeft gesteld dat deze kosten verschuldigd zijn, en [B] daartegen geen specifiek verweer heeft gevoerd.
4.20.
[B] is, ten opzichte van [A] , in het ongelijk gesteld, en zal daarom ook de door [A] gevorderde proceskosten moeten betalen. De proceskosten worden aan de kant van [A] begroot op: € 105,09 (dagvaarding) + € 236,00 (griffierecht) + € 746,00 (salaris gemachtigde; 2 punten maal het tarief van € 373,00 per punt). Het gaat dus om een totaalbedrag aan proceskosten van € 1.087,09. De door [A] gevorderde nakosten worden begroot op het maximale tarief van € 124,00.
In vrijwaring
4.21.
[B] heeft [C] in vrijwaring gedagvaard, en heeft gevorderd dat [C] wordt veroordeeld om aan [B] te betalen datgene waartoe [B] als gedaagde in de hoofdzaak jegens [A] mocht worden veroordeeld. Aangezien het in de hoofdzaak tot een veroordeling van [B] is gekomen, doet deze situatie zich voor, zodat een beoordeling in de vrijwaring aan de orde is.
4.22.
Aan zijn vrijwaringsvordering legt [B] in zijn dagvaarding in vrijwaring ten grondslag dat hij “in dezen louter als bemiddelaar [is] opgetreden tussen koper [A] en verkoper [C] aan wie de koopprijs is toegekomen. [B] heeft louter een bemiddelingsfee in rekening gebracht voor zijn bemiddelingswerkzaamheden. De betreffende motor is nooit eigendom van [B] geweest. De motor is door eigenaar [C] aan [A] geleverd.” Daarnaast stelt [B] nog dat [C] jegens hem verhaal moet bieden “uit hoofde van de gestelde hoofdelijkheid (van artikelen 6:10 en 6:102 BW) en/of de bemiddelingsovereenkomst dan wel uit anderen hoofde”.
4.23.
Deze vrijwaringsvordering van [B] slaagt echter niet. Zoals ook in de hoofdzaak is geoordeeld, en zoals ook strookt met hetgeen [C] in de vrijwaring heeft gesteld en [B] niet (voldoende gemotiveerd) heeft weersproken, heeft [A] op grond van met [B] gevoerde (e-mail-)gesprekken over de motor, aan [B] voor de motor een betaling verricht, en heeft [B] , door tussenkomst van [C] , een motor aan [A] geleverd. Die motor kan [B] terugkrijgen, en de koopprijs moet hij terugbetalen. [B] heeft niet, of in ieder geval onvoldoende, onderbouwd wat in de verhouding tot [C] meebrengt dat [C] degene moet zijn die in de plaats van [B] de € 11.200,00 die [B] heeft ontvangen, aan [A] moet terugbetalen.
4.24.
De vorderingen in vrijwaring zullen dus worden afgewezen, en [B] zal, als de partij die in vrijwaring ongelijk heeft gekregen, worden veroordeeld in de proceskosten van [C] . Die proceskosten worden aan de zijde van [C] begroot op € 373,00 aan salaris gemachtigde (1 punt maal het tarief van € 373,00 per punt).

5.De beslissing

De kantonrechter
In de hoofdzaak
Ten aanzien van [B]
5.1.
veroordeelt [B] om aan [A] te betalen een bedrag van € 11.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 22 september 2020 tot aan de dag van algehele betaling;
5.2.
veroordeelt [B] om aan [A] te betalen een bedrag van € 887,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [B] in de proceskosten van [A] , aan de zijde van [A] begroot op € 1.087,09, en in de nakosten, begroot op € 124,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
Ten aanzien van [C]
5.6.
wijst alle vorderingen af;
5.7.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [C] begroot op € 746,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling;
5.8.
verklaart dit vonnis in de hoofdzaak tegen [C] uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de onder 5.7 gegeven proceskostenveroordeling;
In vrijwaring
5.9.
wijst alle vorderingen af;
5.10.
veroordeelt [B] in de proceskosten in vrijwaring, aan de zijde van [C] begroot op € 373,00;
5.11.
verklaart dit vonnis in vrijwaring uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de onder 5.10 gegeven proceskostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2021.