Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[gedaagde 2],
[eiseres]en
[gedaagde 1] c.s.genoemd worden.
1.De procedure
- het vonnis in het bevoegdheidsincident van 8 juli 2020 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 2 september 2020 waarin de mondelinge behandeling is bevolen;
- het B2 formulier van 2 december 2020 van mr. J.C. Wery, waarmee hij aangeeft zich als advocaat van [gedaagde 1] c.s. te onttrekken;
- de akte overlegging productie van 4 december 2020 van de zijde van [gedaagde 1] c.s.;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 december 2020.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Hoofdsom (€ 51.997,34 aan onbetaalde facturen)
dan in ieder gevaleen bedrag dat zij naar eigen zeggen konden missen – de € 500,00 maandelijks – aan haar te betalen, zonder dat zij daarmee bedoelde dat [gedaagde 1] c.s. het daarbij konden laten. [gedaagde 1] c.s. hebben hieruit redelijkerwijs ook niet mogen begrijpen dat [eiseres] genoegen nam met een maandelijkse aflossing die zo gering was, dat het aflossen van de gehele schuld daardoor ruim acht jaren in beslag zou nemen. Integendeel: het betalen van dit bedrag door [gedaagde 1] c.s. vond juist plaats
zodater bij [eiseres] voldoende bereidheid bestond om met [gedaagde 1] c.s. te blijven zoeken naar een mogelijke oplossing of regeling voor haar opgelopen, aanzienlijk, schuld. Een dergelijke regeling is nu juist
nietbereikt.