4.1.3.De bewijsoverwegingen van de rechtbank
4.1.3.1. De redengevende feiten en omstandigheden
Op 8 juli 2018 is op de Westerval te Enschede vanuit een rijdende auto meerdere malen met een vuurwapen geschoten op een auto die bestuurd werd door [slachtoffer] .
Op basis van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 6 juli 2018 werden met de telefoon van [medeverdachte 2] vanuit Enschede drie telefoongesprekken gevoerd in de Marokkaanse taal. [medeverdachte 2] nam zelf geen deel aan deze gesprekken. In deze gesprekken zei de gebruiker van de telefoon van [medeverdachte 2] dat hij problemen had met mensen van hier en vroeg hij waar het ‘ijzer’ is (de rechtbank begrijpt dat ‘ijzer’ straattaal is voor: vuurwapen). Verder zei hij naar de beller toe te komen, en zei hij: ‘geef me dat ijzer’. De ontvanger van het gesprek reageerde onder meer door te zeggen ‘broer, (…) een mattie van mij heeft hem bewaard/verstopt’.
Op de avond van 8 juli 2018 sprak [medeverdachte 2] een drugsdeal af en reed hij samen met [medeverdachte 1] ,
[verdachte] en [medeverdachte 3] in een witte Peugeot met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Peugeot) naar de wijk Twekkelerveld in Enschede. De Peugeot was een door [medeverdachte 3] vanaf 22 mei 2018 gehuurde auto en werd door hem gebruikt voor zijn dagelijks vervoer. Tijdens de verkoop van de drugs kwam aangever [slachtoffer] aanrijden in een grijze Opel Corsa met kenteken [kenteken 2] (hierna: de Opel Corsa). Er ontstond een ruzie tussen [slachtoffer] en de inzittenden van de Peugeot, waarbij [medeverdachte 3] [slachtoffer] sloeg en [slachtoffer] met een mes richting [verdachte] stak. [slachtoffer] reed weg in de Opel Corsa en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] ,
[verdachte] en [medeverdachte 3] achtervolgden hem in de Peugeot. [medeverdachte 3] bestuurde de Peugeot, [medeverdachte 2] zat op de bijrijdersstoel en de broers [familienaam] zaten achterin. Zij reden met hoge snelheid over de Westerval in Enschede naar de snelweg de A35. [slachtoffer] zag dat de Peugeot naast hem kwam rijden en dat bijrijder [medeverdachte 2] tijdens de achtervolging zwaaide met een voorwerp dat leek op een mes. [slachtoffer] zag ook dat de bestuurder van de Peugeot onder het rijden zocht naar iets onder zijn stuur of aan de binnenkant van zijn autodeur. Bestuurder [medeverdachte 3] pakte uit een geheim vak in zijn autodeur een pistool. [medeverdachte 3] gaf het pistool aan [medeverdachte 2] . Vervolgens zag [slachtoffer] [medeverdachte 2] uit het raam hangen op de bijrijderspositie van de Peugeot met een pistool in zijn handen en werd hij vanaf korte afstand meerdere keren beschoten. De Opel Corsa werd daarbij drie keer geraakt. [slachtoffer] belde ondertussen met 112.
Na te zijn beschoten, heeft [slachtoffer] de achtervolging ingezet en is hij achter de Peugeot aangereden. Verdachten reden via de Zuiderval Enschede weer in en parkeerden vlakbij een supermarkt. Alle inzittenden, behalve bestuurder [medeverdachte 3] , stapten uit. Getuige [getuige] zag hen uitstappen en hoorde hen vloeken en zeggen ‘hoe kan dat nou’ of ‘waar is hij’. [getuige] zag dat er een donkere auto voorbij reed en hoorde een van de inzittenden roepen ‘daar is hij’, waarop verdachten weer in de auto stapten, op dezelfde plaats, waaronder [medeverdachte 2] op de bijrijdersstoel. Zij reden vervolgens achter de donkere auto aan. Beide auto’s reden over [adres 4] te Enschede, waarna de Peugeot enkele honderden meters verderop in de [adres 5] werd geparkeerd. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] renden de auto uit. [verdachte] en [medeverdachte 3] renden een in de buurt gelegen woning van [naam 1] binnen. [medeverdachte 1] nam het pistool mee en liep samen met [medeverdachte 2] naar [adres 2] in Enschede. Er vond een telefoongesprek plaats tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] . Tijdens het gesprek waarschuwde [verdachte] [medeverdachte 2] dat er veel scoutoe (de rechtbank begrijpt: politie) in de buurt was. Vervolgens gaf [medeverdachte 2] de telefoon aan [medeverdachte 1] . Die kreeg van zijn broer [verdachte] de opdracht om het ‘ijzer’ snel te verstoppen. [medeverdachte 1] verstopte het pistool vervolgens in een plantenbak in een zijsteegje van [adres 2] . [medeverdachte 2] legde een mes in een andere plantenbak. Enkele minuten later belde [verdachte] nogmaals met [medeverdachte 1] via de telefoon van [medeverdachte 2] . [verdachte] vroeg zijn broer in de Marokkaanse taal waar hij het ‘ijzer’ had gelaten en [medeverdachte 1] vertelde hem dat hij het had verstopt. [verdachte] zei daarop tegen
[medeverdachte 1] dat hij een ander zou sturen voor het ‘ijzer’ vannacht en dat [medeverdachte 1] zijn handen goed moest gaan wassen.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] werden kort daarna op straat aangehouden. [verdachte] en [medeverdachte 3] werden bij de woning van [naam 1] aangehouden. Na hun aanhouding werden papieren zakken om de handen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] aangebracht ten behoeve van de opsporing van eventuele schotresten (schiethanden). Voordat dit onderzoek kon worden uitgevoerd, heeft [verdachte] deze papieren zakken van zijn (geboeide) handen verwijderd en heeft [medeverdachte 1] geprobeerd om in de zakken over zijn handen heen over te geven. Uit onderzoek naar de aanwezigheid van schotrestenop de handen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] ,
[verdachte] en [medeverdachte 1] , leidt de rechtbank af dat op de handen van alle vier verdachten schotresten aanwezig waren. Bij [verdachte] waren minder schotresten aanwezig dan bij de andere drie verdachten.
Na onderzoek werden onder de bedieningspanelen van de voorportieren van de Peugeot geheime vakken aangetroffen. In het geheime vak in het rechter voorportier (de bijrijderspositie) werd, verdeeld over verschillende verpakkingen en sealbags, in totaal 64,89 gram cocaïne en 8,42 gram heroïne aangetroffen. In één van deze sealbagszaten twee boterhamzakjes met in totaal 37 gram cocaïne en op één van deze boterhamzakjesis een vingerafdruk van [verdachte] aangetroffen. Uit onderzoek van de Peugeot blijkt dat het geheime vak in het linker voorportier (de bestuurderspositie) voldoende ruimte biedt voor een pistool ter grootte van het dienstwapen van de politie en dat dit pistool vanuit het vak van het bedieningspaneel kan worden gepakt.
De Opel Corsa is eveneens onderzocht. De rechtbank leidt uit dit onderzoek af dat er ten minste vijf keer op de Opel Corsa is geschoten. In de achterbumper en in de achterklep zaten twee kogelgaten. De linker achterband van de Opel Corsa was leeg en er zat een kogelgat in. Verder werden er kogels aangetroffen in de linker achterband, in het rubber (loopvlak) van de band links achter, en in het rubber van de achterklepvan de Opel Corsa.
Het pistool dat door de politie uit de plantenbak in [adres 2] is gehaald, is onderzocht. Het betreft een Crvena Zastava 70, van kaliber 7,65 mm., zijnde een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat de kogels die in de Opel Corsa zijn gevonden, afgevuurd zijn uit voornoemd pistool. Ook blijkt uit dit onderzoek dat alle drie de gevonden kogels zijn afgeschoten met hetzelfde vuurwapen.
4.1.3.2. De verklaringen van de verdachten
[medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij op 8 juli 2018 bij een vriend in Enschede was. Toen hij buiten kwam werd hij aangehouden. De huurovereenkomst van de Peugeot heeft hij op 3 juli 2018 verlengd.
[medeverdachte 2] heeft in zijn laatste verhoor bij de politie verklaard dat hij op 8 juli 2018 in Enschede is geweest. Hij had die dag een afspraak met [naam 2] die drugs wilde hebben. Samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [verdachte] is hij in de Peugeot naar [naam 2] gegaan. Nadat hij de drugs aan [naam 2] had gegeven kwam er een Opel Corsa aanrijden. De bestuurder sprak [medeverdachte 3] aan. [medeverdachte 3] is uit de auto gestapt en de bestuurder heeft [medeverdachte 3] door het geopende raam een vuistslag in het gezicht gegeven. De bestuurder heeft een mes gepakt en daarmee in de richting van [medeverdachte 3] gezwaaid. Toen [medeverdachte 3] al weer in de Peugeot zat, heeft de man met het mes in de richting van [verdachte] gestoken. Daarna is hij in de Opel Corsa gestapt en weggereden. Toen [medeverdachte 1] zag dat [verdachte] bijna werd neergestoken is hij uit de Peugeot gestapt. Later is hij ingestapt en op de bijrijdersstoel gaan zitten. [medeverdachte 3] zat achter het stuur en [verdachte] zat rechts achterin. Zij zijn achter de Corsa aangegaan.
[medeverdachte 2] heeft gezien dat [medeverdachte 1] een wapen ergens uit de auto haalden en dat er vanuit het niets werd geschoten. [medeverdachte 1] heeft daarbij gezegd dat ze [slachtoffer] wilden bang maken. Zij reden zo’n vijf meter achter [slachtoffer] over de Westerval in Enschede. [medeverdachte 2] heeft ontkend dat hij degene is geweest die heeft geschoten.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 8 juli 2018 in Enschede was, dat hij niet de schutter is geweest, maar dat hij wel het wapen heeft verstopt. Via de telefoon heeft hij gehoord dat hij zijn handen moest wassen.
[verdachte] heeft ter zitting de ten laste gelegde feiten ontkend. Hij heeft op 8 juli 2018 niet in de Peugeot gezeten en is evenmin op andere wijze bij de feiten betrokken. [slachtoffer] kent hij niet. Voor het overige heeft [verdachte] zich op gestelde vragen beroepen op zijn zwijgrecht.
De rechtbank stelt de verklaring van [verdachte] dat hij niet op 8 juli 2018 in de Peugeot heeft gezeten en niet betrokken is geweest bij de schietpartij op grond van hetgeen hiervoor is overwogen als ongeloofwaardig terzijde.
4.1.3.3.1. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot feit 1
Onder feit 1 is aan [verdachte] , zakelijk weergegeven, primair ten laste gelegd dat hij op
8 juli 2018, tezamen en in vereniging met anderen, heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door op hem te schieten vanuit een rijdende auto.
De rechtbank overweegt met betrekking het tenlastegelegde ‘medeplegen’ en ‘opzet’ als volgt.
Tezamen en in vereniging
De kwalificatie medeplegen vereist primair een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten, waarbij het accent op de samenwerking ligt en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Daarnaast is vereist dat de – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten. De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar verlangt een beoordeling van het concrete geval.
Uit de redengevende feiten en omstandigheden volgt dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en
[medeverdachte 1] gezamenlijk naar een drugsdeal zijn gereden, die uitmondde in een conflict met [slachtoffer] waarbij [verdachte] bijna met een mes door [slachtoffer] gestoken werd. Vervolgens hebben [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] gezamenlijk [slachtoffer] achtervolgd door Enschede, om zich te wreken. Het pistool is door bestuurder [medeverdachte 3] uit het geheime vak in het linker voorportier gehaald en aan bijrijder [medeverdachte 2] gegeven. De rechtbank leidt hieruit af dat in de Peugeot, voorafgaande aan het schieten, moet zijn gesproken over het (gebruik van het) pistool en dat verdachten daarom wisten wat er zou kunnen gebeuren. Alle inzittenden hadden de tijd en mogelijkheid om het schieten te voorkomen. Desondanks is ten minste vijf keer vanuit de Peugeot in de richting van [slachtoffer] geschoten. Nadat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] [slachtoffer] kwijt waren geraakt op de snelweg, zijn zij gestopt op een parkeerplaats en hebben zij overlegd waar [slachtoffer] kon zijn gebleven. Geen van de vier verdachten heeft zich op dat moment gedistantieerd. Integendeel, op het moment dat zij de auto van [slachtoffer] vervolgens langs zagen rijden, zijn ze alle vier weer ingestapt en vervolgens opnieuw achter hem aangereden, wetende dat er zojuist vanuit de auto met een vuurwapen op hem was geschoten. Aangekomen op [adres 4] te Enschede, hebben ze zich opgesplitst, waarna [medeverdachte 2] en
[medeverdachte 1] op telefonische instructie van [verdachte] , het gebruikte pistool hebben verstopt.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het schieten vanuit de Peugeot in de richting van [slachtoffer] sprake van onderling uitwisselbare rollen.
Naast deze gezamenlijke uitvoeringshandelingen heeft [verdachte] afzonderlijk een bijdrage van voldoende gewicht geleverd bij het plegen van het delict doordat hij na te zijn aangevallen door [slachtoffer] , in de Peugeot achter hem aanging, voorafgaande aan het schieten door verdachten over het (gebruik van het) pistool moet zijn gesproken en niet heeft voorkomen dat er op [slachtoffer] werd geschoten. Vervolgens heeft hij [medeverdachte 1] geïnstrueerd om het pistool te verstoppen en zijn handen te wassen.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat verdachten, door vanuit een met hoge snelheid rijdende auto op een andere met hoge snelheid rijdende auto te schieten, de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] in het leven hebben geroepen en deze kans ook bewust hebben aanvaard. Het meermaals met een vuurwapen in de richting schieten van iemand is naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht op het doden van iemand. Daar komt bij dat verdachten, door de auto van [slachtoffer] meerdere malen te beschieten op de autoweg, de aanmerkelijke kans op het ontstaan van een zwaar ongeval als gevolg van schade aan de auto bewust hebben aanvaard. Zo is de achterband van de Opel Corsa lek geschoten, hetgeen een klapband en verlies van de macht over het stuur tot gevolg had kunnen hebben, met alle gevolgen van dien voor [slachtoffer] en eventuele andere weggebruikers. Dat [slachtoffer] nog leeft, is niet aan de gedragingen van verdachten te danken.
Om deze redenen acht de rechtbank het opzet van verdachten, in voorwaardelijke zin, gericht op het doden van [slachtoffer] , wettig en overtuigend bewezen.
4.1.3.3.2. De beoordeling van het verzoek tot voeging van stukken
De verdediging heeft ter terechtzitting het voorwaardelijk verzoek gedaan tot het voegen van de stukken uit een ander onderzoek met de naam ‘Iran’ aan onderhavig dossier, indien de uit dit onderzoek afkomstige tapgesprekken die zouden zijn gevoerd tussen [verdachte] en
[medeverdachte 1] over het verstoppen van ijzer, als bewijs worden gebruikt. Dit ten behoeve van toetsing van de rechtmatigheid en de bruikbaarheid van de stemherkenning, nu uit deze stukken uit het onderzoek Iran niet blijkt hoe stemherkenning in de tapgesprekken heeft plaatsgevonden.
De rechtbank wijst dit voorwaardelijk verzoek tot het toevoegen van (niet nader gespecificeerde) stukken uit een niet op de onderhavige zaak betrekking hebbend dossier af, omdat de noodzaak van het verzochte niet is gebleken. Het verzoek is onvoldoende onderbouwd en duidt onvoldoende concreet aan welke stukken uit het onderzoek Iran toegevoegd zouden moeten worden en hoe deze stukken redelijkerwijze van belang kunnen zijn voor [verdachte] in ontlastende zin, nu daaruit volgens de verdediging niet blijkt hoe stemherkenning in deze tapgesprekken heeft plaatsgevonden. Dat is ook niet relevant, nu de rechtbank reeds uit andere bewijsmiddelenin het onderhavige dossier afleidt dat de in de redengevende feiten en omstandigheden gebruikte telefoon(tap)gesprekken zijn gevoerd tussen de broers [familienaam] .
4.1.3.3.3. De conclusie van de rechtbank met betrekking tot feit 1
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het ten laste gelegde feit 1 primair heeft begaan.
4.1.3.4. Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 2
Aan [verdachte] is, samengevat, ten laste gelegd dat hij op 8 juli 2018 samen met anderen of alleen, opzettelijk aanwezig had 64,89 gram, althans 37 gram cocaïne en/of 8,42 gram heroïne.
Uit de redengevende feiten en omstandigheden volgt dat in een geheim vak in het voorportier van de door [medeverdachte 3] gehuurde Peugeot verdeeld over verschillende verpakkingen en sealbags, in totaal 64,89 gram cocaïne en 8,42 gram heroïne is aangetroffen. De aangetroffen verdovende middelen zijn onderzocht door het NFI, dat heeft vastgesteld dat het om cocaïne en heroïne ging. Op een van de verpakkingen (boterhamzakjes) zat een vingerafdruk van [verdachte] .
Om het opzettelijk aanwezig hebben van de tenlastegelegde verdovende middelen bewezen te kunnen verklaren, is vereist dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden. Daarvoor is noodzakelijk dat de verdachte wetenschap heeft van de (aanmerkelijke kans op) aanwezigheid van de verdovende middelen. Er hoeft geen sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen en evenmin is noodzakelijk dat deze ook daadwerkelijk aan de verdachte toebehoren. Voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen, is conform hetgeen hiervoor over medeplegen is overwogen, een gezamenlijke machtsuitoefening noodzakelijk. De verdachte en mededaders moeten gezamenlijk afweten van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Het accent in de beoordeling ligt op de samenwerking en de bijdrage van de verdachte, welke van voldoende gewicht moet zijn. De enkele wetenschap van de aanwezigheid van verdovende middelen in een bepaalde ruimte en de omstandigheid dat de verdachte zich daarvan niet heeft gedistantieerd zijn niet zonder meer voldoende om medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen bewezen te verklaren.
De vingerafdruk van [verdachte] is aangetroffen op een boterhamzakje, waarin een deel van de verdovende middelen waren verpakt. Dit deel van de verdovende middelen bevond zich, samen met de andere tenlastegelegde verdovende middelen, in hetzelfde geheime vak in de Peugeot. [verdachte] heeft, kort voordat de verdovende middelen zijn aangetroffen, in de Peugeot gezeten. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat [verdachte] de vereiste wetenschap had van de (aanmerkelijke kans op) aanwezigheid van de verdovende middelen in de Peugeot, welke zich bovendien in zijn machtssfeer bevonden. De wetenschap van deze aanwezigheid van verdovende middelen, deelt [verdachte] met medeverdachte [medeverdachte 3] , nu de verdovende middelen zich bevonden in de Peugeot die door hem werd gehuurd, dagelijks werd gebruikt en kort voor het aantreffen van de verdovende middelen werd bestuurd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk in totaal 64,89 gram cocaïne en 8,42 gram heroïne aanwezig heeft gehad.
4.1.3.5. Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 3
Aan [verdachte] is, samengevat, ten laste gelegd dat hij op 8 juli 2018 samen met anderen of alleen, een pistool type Crvena Zastava M 70 kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad.
Uit de redengevende feiten en omstandigheden blijkt dat [verdachte] zich, samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de Peugeot bevond toen van daaruit werd geschoten met het pistool, zijnde een vuurwapen van het type Crvena Zastava M 70 kaliber 7.65 mm, in de richting van de Opel Corsa van [slachtoffer] . Reeds op basis hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met anderen een pistool type Crvena Zastava M 70 kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad.
4.1.3.6. Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 4
Aan [verdachte] is, samengevat, ten laste gelegd dat hij op 8 juli 2018 nadat een misdrijf was gepleegd, samen met anderen of alleen, voorwerpen waarmee dat misdrijf was gepleegd heeft verborgen door een mes en het pistool te verstoppen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij voor het ten laste gelegde verstoppen van het mes. Immers, het bewezenverklaarde misdrijf onder feit 1 primair is niet gepleegd met een mes, maar betreft een poging doodslag door met een vuurwapen kogels af te vuren.
Uit de redengevende feiten en omstandigheden blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] na het schietincident naar [adres 2] zijn gegaan. Daar heeft [medeverdachte 1] in het bijzijn van [medeverdachte 2] , op telefonische instructie van [verdachte] het pistool type Crvena Zastava M70, kaliber 7.65 mm dat was gebruikt bij het schietincident, in een plantenbak verstopt. Uit deze gang van zaken blijkt naar het oordeel van de rechtbank een voldoende bewuste en nauwe samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] bij het verstoppen van het pistool. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het onder feit 4 tenlastegelegde heeft begaan.
4.1.4De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 8 juli 2018 te Enschede, tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van die
[slachtoffer] die zich in een rijdende auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 8 juli 2018 te Enschede, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal 64,89 gram van een middel bevattende cocaïne en in totaal 8,42 gram van een middel bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 8 juli 2018 te Enschede, tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Crvena Zastava, M 70, kaliber 7.65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 8 juli 2018 te Enschede, nadat op 8 juli 2018 te Enschede enig misdrijf was gepleegd, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om de nasporing of vervolging daarvan te bemoeilijken, een voorwerp waarmede dat misdrijf was gepleegd, heeft verborgen, immers heeft verdachte en/of zijn mededaders een pistool van het merk Crvena Zastava, M70, kaliber 7.65 mm, welk gebruikt is bij genoemd misdrijf, aan de naspeuring onttrokken door het in een plantenbak aan [adres 2] te Enschede te verstoppen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.