ECLI:NL:RBOVE:2021:397

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
244658 FT RK 20/185
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

Op 5 januari 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een naamloze vennootschap, een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord indiende. Dit verzoek was ingediend in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Tijdens de behandeling van het verzoek op 7 september 2020, werd een tussenvonnis gewezen op 21 september 2020, waarin verzoekster werd opgedragen om uiterlijk 9 november 2020 bewijs te leveren van de inschrijving van haar echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De schuldenlast van verzoekster bestond uit één schuld aan ING Bank N.V. van € 53.753,32, waarvoor verzoekster een prognosevoorstel deed van 6,63% over een periode van drie jaar. Dit aanbod werd door ING afgewezen, die in plaats daarvan een betalingsregeling van € 50,-- per maand voorstelde.

Verzoekster ontving ten tijde van de indiening van het verzoek een WW-uitkering, maar was halverwege september 2020 in dienst getreden met een nettoloon van € 1.604,38 per maand. Op 7 december 2020 werd de echtscheidingsbeschikking ingeschreven, waardoor verzoekster niet langer afhankelijk was van de medewerking van haar ex-partner. De rechtbank concludeerde dat de financiële situatie van verzoekster was verbeterd en dat er een aanzienlijk hoger aanbod aan ING kon worden gedaan dan eerder was voorgesteld. Hierdoor kon niet meer worden gesteld dat het maximaal haalbare aan ING was aangeboden.

De rechtbank heeft daarom het verzoek van verzoekster om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen, en het verzoek ex artikel 287a van de Faillissementswet werd afgewezen. Deze uitspraak werd gedaan door mr. A.H. Margadant ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 244658 FT RK 20/185
datum vonnis: 5 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verzoekster,
verder te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: gemeente Zwolle, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Inkomensondersteuning,
tegen

de naamloze vennootschap ING Bank N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: ING,
gemachtigde: Vesting Finance te Amersfoort,
verweerster,
Ten aanzien van de goederen van [verzoekster] is een onderbewindstelling uitgesproken met benoeming van Beschermingsbewind Centraal Nederland B.V. tot (beschermings)bewindvoerder.

Het procesverloop

[verzoekster] heeft een verzoek gedaan tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (verzoek schuldsanering) en heeft tegelijkertijd verzocht een dwangakkoord (verzoek ex artikel 287a Faillissementswet) vast te stellen.
Het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord (verzoek dwangakkoord) is behandeld ter terechtzitting van 7 september 2020. Naar aanleiding van die behandeling ter zitting is op 21 september 2020 een tussenvonnis gewezen.
Het eindvonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

De feiten
Het tussenvonnis van 21 september 2020 wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd. In het tussenvonnis is [verzoekster] opgedragen uiterlijk 9 november 2020 een bewijs van de inschrijving van haar echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan te leveren of, indien die inschrijving op 9 november 2020 nog niet had plaatsgevonden, een schriftelijk bericht waarom dit niet het geval was.
De schuldenlast van [verzoekster] bestaat uit één schuld. Het betreft een schuld aan ING van 53.753,32. [verzoekster] heeft een prognosevoorstel aan ING van 6,63 % gedaan, inhoudende dat op een termijn van drie jaar 6,63 % van de vordering van ING wordt betaald tegen verlening van finale kwijting door ING. Het aanbod is gebaseerd op de minimale afloscapaciteit van de NVVK-tabel plus een reeds gespaard saldo. ING heeft het aanbod geweigerd. ING heeft als tegenvoorstel een betalingsregeling van € 50,-- per maand voor onbepaalde tijd gedaan.
[verzoekster] heeft de rechtbank verzocht ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling die is aangeboden.
Ten tijde van de indiening van het verzoek dwangakkoord en de behandeling van het verzoek dwangakkoord ter zitting ontving [verzoekster] een WW-uitkering. Hierop was het aanbod in het minnelijk traject gebaseerd. Halverwege september 2020 is [verzoekster] in dienst getreden van [bedrijfsnaam] . Het nettoloon van [verzoekster] bedraagt € 1.604,38 per maand.
Op 7 december 2020 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank concludeert dat recent aan de ontvankelijkheidseis voor inhoudelijke behandeling van de verzoeken dwangakkoord en schuldsanering wat betreft de burgerlijke staat van [verzoekster] is voldaan. [verzoekster] heeft door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, de medewerking van haar ex-partner niet meer nodig.
De rechtbank concludeert echter ook dat de financiële situatie van [verzoekster] zodanig is verbeterd dat, ervan uitgaande dat [verzoekster] haar baan behoudt, er een (aanzienlijk) hoger aanbod aan ING kan worden gedaan. De rechtbank is van oordeel dat hoewel er sprake is van een prognosevoorstel, er doordat er een substantieel hoger aanbod kan worden gedaan, niet meer kan worden geconcludeerd dat het maximaal haalbare aan ING is aangeboden.
Op grond van vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van [verzoekster] om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afwijzen.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek ex artikel 287a Faillissementswet af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Margadant ter openbare terechtzitting van
5 januari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier [1] .