4.3Het oordeel van de rechtbank
De verklaring van aangeefster [slachtoffer]
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 22 oktober 2020 in de woning van verdachte in Almelo verbleef. Zij zat met verdachte op de bank in de woonkamer. Op een gegeven moment pakte verdachte haar hand vast en nam hij haar mee naar de slaapkamer. In de slaapkamer begon verdachte aangeefster te zoenen. Tijdens het zoenen zat verdachte met zijn handen aan de borsten van aangeefster. Zij zei dat hij dat niet moest doen en probeerde hem weg te duwen. Ze heeft verdachte tijdens het zoenen een klap gegeven. Verdachte tilde aangeefster op en gooide haar op het bed. Verdachte hield haar vast. Daarna probeerde verdachte haar broek uit te doen. Doordat aangeefster haar benen bij elkaar probeerde te houden kwam de broek niet verder dan haar knieën. Vervolgens lag verdachte half op de benen van aangeefster. Verdachte ging met zijn vingers in haar vagina. Daarnaast heeft verdachte de vagina van aangeefster gelikt. Zij probeerde zijn hoofd weg te drukken. Ook voelde aangeefster dat de penis van verdachte in haar vagina is geweest. Dat deed haar pijn. Verdachte is uiteindelijk gestopt, stond op en ging vervolgens met zijn handen voor zijn hoofd tegen de wc-deur staan.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft bekend dat hij seksuele handelingen bij aangeefster heeft verricht, maar ontkent dat hij aan haar vagina heeft gelikt. Bovendien heeft hij ontkend dat hij aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van die handelingen.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
De rechtbank constateert dat aangeefster een uitgebreide en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Zowel wat betreft de (seksuele) handelingen van verdachte als de signalen van verzet (verbaal en non-verbaal), is die verklaring authentiek en consistent. Daar waar haar verklaring vragen oproept (tijdens het ‘informatieve gesprek zeden’ spreekt aangeefster over ‘terug’ zoenen) is zij daar door verbalisanten mee geconfronteerd en komen de door haar gegeven antwoorden authentiek over. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat aangeefster in strijd met de waarheid een voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, zijn niet aannemelijk geworden. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster.
Met betrekking tot het bewijsminimum
Gezien echter de ontkennende verklaring van verdachte ten aanzien van de dwang dient de verklaring van aangeefster op dat punt in voldoende mate te worden ondersteund door ander bewijsmateriaal om aan de bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te voldoen, nu dit de kern van het verweten delict betreft. Het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd kan immers niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de enkele verklaring van aangeefster onvoldoende is. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Met betrekking tot het ondersteunend bewijs
De verklaring van aangeefster wordt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank noemt in dit verband in de eerste plaats de WhatsApp-berichten die aangeefster vrijwel direct na het incident – binnen circa één uur – naar haar vriendin [vriendin] (hierna: [vriendin] ) heeft gestuurd. In die berichten beschrijft aangeefster wat er is gebeurd en wat zij op dat moment tegen verdachte heeft gezegd. Meer specifiek appt zij aan [vriendin] dat de penis van verdachte ‘in’ haar is geweest en dat zij zojuist is ‘ontmaagd’. In de appberichten valt bovendien ook te lezen dat aangeefster tegen verdachte ‘nee’, ‘doe normaal’ en ‘kan niet’ heeft gezegd.
Naar het oordeel van de rechtbank sluiten deze berichten aan bij de verklaring van aangeefster dat de seksuele handelingen tegen haar wil hebben plaatsvonden.
In de tweede plaats heeft aangeefster verklaard dat zij samen met getuige [vriendin] heeft gesproken over waar je zwanger van kon raken en wat abortus in hield. Dat hadden ze samen op de telefoon opgezocht. Zij heeft verder verklaard dat, toen zij ’s avonds weer bij haar zus en verdachte thuis was, haar zus op enig moment op haar telefoon ging kijken en toen in haar zoekgeschiedenis ‘dingen over abortus en morning-afterpil’ zag staan. Dit komt overeen met de verklaring die haar zus hierover bij de politie heeft afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster dat de seksuele handelingen tegen haar wil hebben plaatsgevonden ook door deze verklaring wordt ondersteund.
Verder stelt de rechtbank vast dat aangeefster de gememoreerde WhatsApp-berichten op haar telefoon heeft gewist. Deze berichten waren alleen nog terug te vinden op de telefoon van getuige [vriendin] . Dit feit ondersteunt naar het oordeel van de rechtbank de geloofwaardigheid van de verklaring van aangeefster, te meer nu zij heeft verklaard dat zij deze berichten heeft gewist omdat haar zus vaak in haar telefoon kijkt, zoals die avond ook daadwerkelijk is gebeurd.
Tot slot overweegt de rechtbank dat aangeefster de volgende morgen op school tegenover een medeleerling en tegenover personeel van de school consistent en in lijn met haar aangifte over de seksuele handelingen van verdachte heeft verklaard.
Al het voorgaande overziend, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster op voldoende overtuigende wijze wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Met betrekking tot ‘door een andere feitelijkheid’ gedwongen hebben
Om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, verkrachting, te komen, moet worden vastgesteld dat de verdachte door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid het slachtoffer heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat géén sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld. De vraag resteert dan of sprake is geweest van ‘een andere feitelijkheid’ waardoor de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot het ondergaan van de tenlastegelegde seksuele handelingen.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank de tenlastegelegde dwang wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft door zijn handelingen aangeefster namelijk opzettelijk in een zodanige situatie gebracht dat zij zich niet tegen de seksuele handelingen kon verzetten en dat het voor aangeefster moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken. De handelingen van verdachte bestonden, kort samengevat, uit het brengen van aangeefster naar de slaapkamer, het optillen en gooien van aangeefster op bed, het (gedeeltelijk) uittrekken van de broek van aangeefster en het vasthouden van aangeefster. Verdachte heeft hierbij de duidelijke signalen die aangeefster uitzond – zowel verbaal als non-verbaal – genegeerd. Aangeefster was bovendien de minderjarige (16 jaar) zus van de vriendin van verdachte en bevond zich in die hoedanigheid in een zekere afhankelijkheidsverhouding ten opzichte van verdachte die destijds 23 jaar oud was. Verder neemt de rechtbank in ogenschouw dat aangeefster zich bij verdachte thuis bevond. Uit al die omstandigheden blijkt dat sprake was van een uit omstandigheden voortvloeiend (feitelijk) overwicht, dat dwang impliceert.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte opzettelijk een situatie heeft gecreëerd waarin aangeefster gedwongen werd tot het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen. Gelet op de omstandigheden waaronder de verdachte aangeefster heeft betast en de positie waarin zij zich bevond, is de rechtbank van oordeel dat aangeefster gedwongen werd deze handelingen te dulden en zij op dat moment niet in staat was haar seksuele integriteit te beschermen.
De verklaring van verdachte dat de seksuele handelingen vrijwillig en met instemming van aangeefster hebben plaatsgevonden stelt de rechtbank in het licht van het hiervoor overwogene als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.