7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 8 juli 2018 met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door vanuit een rijdende auto een wapen te richten en ten minste vijf keer te schieten in de richting van de auto waarin [slachtoffer] reed. Verdachte is degene geweest die de auto heeft bestuurd tijdens het schieten.
Na een conflict, gevolgd door een in een Enschedese wijk begonnen achtervolging van [slachtoffer] , heeft verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten vanuit een met hoge snelheid rijdende auto meerdere keren geschoten in de richting van de auto van [slachtoffer] , die daardoor op dat moment doodsangsten moet hebben uitgestaan. Het is letterlijk levensgevaarlijk gedrag door op een zomerse zondagavond op een van de uitvalswegen in Enschede, vanuit een circa 130 kilometer per uur rijdende auto te schieten op een andere hard rijdende auto, waarbij niet valt uit te sluiten dat op dat moment meer weggebruikers aanwezig waren. Verdachte en zijn mededaders hebben willens en wetens het risico genomen dat ook medeweggebruikers slachtoffer van de schietpartij konden worden. Na het schieten op de Westerval heeft nog via de N35 en de binnenstad van Enschede een verdere achtervolging plaatsgevonden.
Verdachte en zijn mededaders hebben na een ruzie met [slachtoffer] gezamenlijk hem bewust opgezocht en achtervolgd. Met het schieten hangend vanuit het raam van een rijdende auto in de richting van een andere auto hebben verdachte en zijn mededaders een groot risico genomen. Weliswaar is er geschoten in de onderkant van de auto van [slachtoffer] , maar dat het enkel bij een drietal kogelgaten in de onderkant van de auto is gebleven en [slachtoffer] noch mogelijke andere weggebruikers schade en letsel hebben gekregen, mag een wonder heten.
Dit gedrag rekent de rechtbank verdachte als bestuurder van de auto zwaar aan. Hij had het in zijn macht om de auto te achtervolgen én ook, om bij het tevoorschijn halen van het wapen, gas te minderen en af te zien van de achtervolging. Het tegendeel is echter gebleken.
Ook hebben verdachte en zijn mededader zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en heroïne. Een hoeveelheid die er op wijst dat sprake is van drugshandel.
Het schietincident heeft ook zijn oorsprong in een conflict gerelateerd aan de drugshandel. Een wereld waarin het vanzelfsprekend lijkt te zijn dat jonge mannen met een vuurwapen rondlopen en ook de mogelijkheid hebben om een vuurwapen te regelen, er niet voor terugdeinzen om het vuurwapen te hanteren en daar ook lichtvaardig mee omgaan. Het baart de rechtbank zorgen dat nog relatief jonge verdachten een dergelijke agressieve wijze van conflictoplossing hanteren bij een geschil en daarvoor zelfs vanuit het westen van het land naar het oosten willen komen.
Delicten als deze schokken de rechtsorde en wekken gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid in de samenleving op. Daarnaast brengt het ongecontroleerde bezit van vuurwapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt het gevoelens van onveiligheid. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende.
Over de persoon van verdachte is niet veel bekend. Het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport is op 19 september 2018 op de griffie van de rechtbank ontvangen. De reclassering heeft beschreven dat aangezien verdachte een ontkennende verdachte is, zij geen goed zicht heeft kregen op de risicofactoren. Omdat verdachte zelf geen problemen ervaart en geen meerwaarde in hulpverlening en reclasseringsinterventies ziet, acht de reclassering reclasseringsbemoeienis niet geïndiceerd. De reclassering acht de kans op recidive laaggemiddeld en het risico op het onttrekken aan op te leggen voorwaarden als gemiddeld.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij een baan heeft in een zorgcentrum en bij zijn vader woont, voor wie hij ook mantelzorger is.
Uit het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 4 december 2020 blijkt dat verdachte op 1 december 2020 een strafbeschikking van de officier van justitie te Rotterdam heeft gekregen.
Als uitgangpunt geldt dat het geding, behoudens bijzondere omstandigheden die een dergelijke lange duur rechtvaardigen, met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen.
Verdachte is op 9 juli 2018 in verzekering gesteld. Op 12 oktober 2018 is de zaak voor het eerst ter terechtzitting aangebracht en is het onderzoek ter terechtzitting geschorst tot 7 januari 2019, alwaar de rechtbank onderzoekswensen van de verdediging heeft toegewezen en de zaak heeft verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen.
Op 20 juni 2019 is de behandeling hervat, maar heeft geen inhoudelijke behandeling plaatsgevonden omdat de rechter-commissaris nog niet alle getuigen had gehoord. Op
6 december 2019 heeft de rechter-commissaris bericht dat het niet is gelukt de twee getuigen te traceren/op te halen en dat de rechter-commissaris het onderzoek sluit. De zaak is vervolgens aangebracht op de zitting van 23 april 2020, maar vanwege de uitbraak van het coronavirus heeft geen inhoudelijke behandeling kunnen plaatsvinden. Evenmin heeft op de zitting van 24 november 2020 de inhoudelijke behandeling kunnen plaatsvinden omdat verdachte vanwege verkoudheidsklachten een coronatest moest ondergaan. Op 19 januari 2021 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. Op 2 februari 2021 wijst de rechtbank vonnis.
Gezien het vorenstaande verloop en de redenen voor vertraging van de inhoudelijke behandeling die deels in de risicosfeer van verdachte liggen, is de rechtbank van oordeel dat met de gevolgde gang van zaken geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en drie maanden moet worden opgelegd.
De voorlopige hechtenis van verdachte
Op 19 september 2018, 12 oktober 2018 en 19 januari 2021 is de voorlopige hechtenis van verdachte voor bepaalde tijd geschorst, laatstelijk tot de dag en het tijdstip van de uitspraak, te weten 2 februari 2021 om 13.15 uur. De voorlopige hechtenis is derhalve met ingang van 2 februari 2021 om 13.15 uur weer van kracht.
Gezien de bewezenverklaarde feiten en het feit dat de gronden voor de voorlopige hechtenis naar het oordeel van de rechtbank nog steeds aanwezig zijn, ziet de rechtbank thans geen redenen om het bevel voorlopige hechtenis op te heffen.