ECLI:NL:RBOVE:2021:3927

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
C/08/219240 / HA ZA 18-287
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake deskundigenrapport over aandelenwaardering Podo Pro B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een tussenvonnis in een civiele procedure tussen Podo Pro B.V. en de gedaagden Manderijn B.V. en Beter Lopen B.V. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 11 maart 2020 een deskundigenonderzoek bevolen om de waarde van de aandelen van Podo Pro in Beter Lopen per 2 december 2016 vast te stellen. De deskundige, Hans Bredewoud, heeft in zijn rapport van 21 mei 2021 geconcludeerd dat de waarde van de aandelen op basis van de asset-based methode op een symbolisch bedrag van € 1,00 moet worden vastgesteld. Podo Pro heeft echter vragen en bezwaren geuit over de onderbouwing van het deskundigenrapport, met name over de berekening van de verwachte geldstromen en de afschrijving van goodwill.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Podo Pro nieuwe vragen heeft opgeworpen die niet eerder aan de deskundige zijn voorgelegd, en heeft deze vragen niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelt dat de deskundige voldoende inzicht heeft gegeven in zijn conclusies, maar dat er behoefte is aan nadere toelichting op bepaalde punten, zoals de intrinsieke waarde van de activa en de afschrijving van goodwill. De rechtbank heeft de deskundige verzocht om deze toelichting te geven voor de zitting van 3 november 2021. De verdere beslissing over de kosten van het deskundigenbericht en andere zaken is aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/219240 / HA ZA 18-287
Vonnis van 6 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PODO PRO B.V.,
gevestigd te Deventer,
eiseres,
advocaat mr. M. Samsen te Deventer,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MANDERIJN B.V.,

gevestigd te Deventer,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BETER LOPEN B.V.,
gevestigd te Deventer,
gedaagden,
advocaat mr. W.A. van Overbeek de Meyer te Deventer.
Partijen zullen hierna Podo Pro en gedaagden – c.q. afzonderlijk Manderijn dan wel Beter Lopen – genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 16 juni 2021
  • de akte uitlaten van Podo Pro
  • de akte na deskundigenbericht van gedaagden.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 11 maart 2020 is een deskundigenonderzoek bevolen om de waarde van de aandelen van Podo Pro in Beter Lopen per 2 december 2016 te bepalen. Daarbij is Hans Bredewoud, werkzaam bij InCorpe B.V. te Hengelo, benoemd als deskundige (hierna te noemen: de deskundige) en zijn aan hem de volgende vragen voorgelegd:
Welke methode voor de waardering van de aandelen in Beter Lopen is in dit geval het meest aangewezen en waarom?
Wat is, uitgaande van die waarderingsmethode, de waarde van de aandelen van Podo Pro in Beter Lopen per 2 december 2016?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?,
2.2.
De deskundige heeft in zijn rapport van 21 mei 2021 geconcludeerd dat de waarde van de aandelen bepaald dient te worden aan de hand van de asset-based methode en heeft die waarde vervolgens bepaald op een symbolisch bedrag van € 1,00. In het betreffende rapport staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
Antwoord vraag A.
In de praktijk worden verschillende waarderingsmethoden toegepast, variërend van vuistregels tot verfijnde modellen. Onder waarderingsdeskundigen bestaat een sterke voorkeur voor een waarderingsmethode die voldoet aan een aantal basisvereisten:
 De waardering geschiedt op basis van verwachte vrije geldstromen, d.w.z. geldstromen die door de eigenaar/aandeelhouder met behoud van continuïteit aan het bedrijf kunnen worden onttrokken (…)
(…)
Er is een aantal methoden waarmee, gebruikmakend van genoemde constituerende elementen (tijd, geld en risico), de economische waarde kan worden berekend. Bij de keus van de te hanteren waarderingsmethode(n) moet kort gezegd recht worden gedaan aan het als aannemelijk te verwachten toekomstperspectief van de onderneming.
De bekendste op geldstromen gebaseerde waarderingsmethode is de Discounted Cash Flow methode (DCF-Methode). Een variant daarop is de Adjusted Present Value (APV)-methode. (…)
Voor de waardering van de aandelen in (de dochtermaatschappijen) van Beter Lopen B.V. heeft de deskundige beoordeeld of de DCF-methode kan worden toegepast.
Naar de mening van de deskundige is dit niet het geval om dat de verwachte geldstromen van alle ondernemingen op het waarderingsmoment naar verwachting niet of onvoldoende positief waren.
Ter onderbouwing van dit argument geldt onder andere het volgende:
 Het openbaar faillissementsverslag (ex art. 73A Fw.) rapporteert dat ten tijde van waarderingsdatum doorverwijzingen vanuit het ZGT naar Beter Lopen Loopcomfort stop zijn gezet, namelijk op 8 augustus 2016. Hierdoor kwam de patiëntenstroom nagenoeg tot stilstand en derhalve de inkomstenstroom.
 Op 17 november 2016 heeft Beter Lopen – [A] Loopcomfort B.V. een aanvraag tot ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen bij het UWV ingediend. Passage 2.7 van de aanvraag rapporteert een geprognotiseerde afname van de omzet in 2017 van 25%.
 De reeds verlieslijdende entiteiten hebben ook in de jaren na 2016 verlies geleden en op basis van de informatie zoals die reeds op waarderingsmoment bekend was moet worden geconcludeerd dat deze verwachting op waarderingsdatum de meest gerede verwachting was.
Als de kasstromen in een onderneming laag zijn en als er wel mogelijk waardevolle (vaste) activa zijn, wordt in de praktijk veelal de asset-based methode toegepast. Binnen asses-based methode is de waarde van de assets feitelijk gelijk aan de marktwaarde. Deze waardering bepaald de intrinsieke waarde van activa, dit is de optelsom van de zichtbare economische bezittingen van Beter Lopen op waarderingsdatum (inclusief eventuele stille reserves). De deskundige is daarom van mening dat de asset-based benadering dient te worden toegepast voor de waardering van de aandelen in Beter Lopen B.V.
Antwoord vraag B.
De assets van Beter Lopen B.V. bestaan met name uit deelnemingen in een viertal werkmaatschappijen. 2 van werkmaatschappijen verkeren in staat van faillissement en vertegenwoordigen derhalve een symbolische waarde van EUR 1.
Op basis van de beschikbare informatie concludeert de deskundige dat geen van de activa een (markt)waarde kent die de boekwaarde overschrijdt. Voorts zal gezien de (zeer) geringe waarde van de onderneming de goodwill ad EUR 317.911 volledig moeten worden afgewaardeerd. De stand van het eigen vermogen bedraagt ultimo 2016 EUR 284.167. Na correctie van de goodwill resteert er geen waarde van het eigen vermogen. De aandeelhouderswaarde bedraagt derhalve symbolisch EUR 1.
2.3.
Partijen hebben bij akte gereageerd op het rapport van de deskundige. Podo Pro heeft de rechtbank vervolgens verzocht randnummer 4 van de akte van gedaagden buiten beschouwing te laten omdat deze een reactie zou zijn op haar laatste akte. De rechtbank constateert echter dat gedaagden in de betreffende passage reageren op de akte die Podo Pro op de rolzitting van 9 juni 2021 heeft ingediend, zodat aan het verzoek van Podo Pro voorbij wordt gegaan.
2.4.
Podo Pro stelt zich op het standpunt dat het haar volstrekt onduidelijk is hoe de deskundige tot zijn oordeel is gekomen en dat dat oordeel op geen enkele wijze is onderbouwd. Zij vraagt zich dan ook af hoe de deskundige de geldstromen heeft berekend en hoe groot die zijn, alsmede of de afschrijvingen wel of niet zijn meegenomen in de kasstroom. Daarnaast wijst Podo Pro erop dat de deskundige de goodwill in één keer volledig heeft afgewaardeerd, met als enkele toelichting dat de onderneming een zeer geringe waarde heeft en stelt zij de vraag aan de orde of bij het bepalen van de waarde van de aandelen rekening is gehouden met die afschrijving van de goodwill ineens, in die zin dat als de goodwill ineens wordt afgeschreven, in de toekomst geen rekening meer hoeft te worden gehouden met de jaarlijkse afschrijving op de goodwill zodat de toekomstige verwachte geldstroom positief wordt. Podo Pro meent ook dat de deskundige geen, althans onvoldoende antwoord heeft gegeven op de vragen die zij hem naar aanleiding van zijn concept-rapport heeft gesteld. Zij verzoekt de rechtbank dan ook de deskundige op te dragen het rapport deugdelijk te onderbouwen en van berekeningen te voorzien. Podo Pro wijst er verder op dat het rapport van de deskundige gering van omvang is en dat het inhoudelijke deel slechts enkele alinea’s omvat, terwijl volgens haar een deel van de tekst over de verschillende waarderingsmethodes ook nog eens geknipt en geplakt is uit het rapport van een andere deskundige. Podo Pro meent dan ook dat de door de deskundige in rekening gebrachte kosten te hoog zijn en verzoekt de rechtbank die kosten te matigen.
2.5.
Gedaagden kunnen zich verenigen met de inhoud en de conclusies van het deskundigenrapport. Zij wijzen erop dat de uitkomst van het deskundigenbericht niet verrassend is en menen dat de deskundige voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot zijn conclusies is gekomen, dat hij de vragen van Podo Pro duidelijk en afdoende heeft beantwoord en dat hij zijn werkzaamheden genoegzaam heeft gespecificeerd.
2.6.
De rechtbank constateert dat Prodo Pro in haar akte nieuwe vragen opwerpt ten aanzien van het deskundigenrapport, terwijl zij de kans heeft gehad naar aan leiding van het concept-rapport vragen aan de deskundige te stellen. De rechtbank gaat daarom aan die nieuwe vragen voorbij, te weten of de afschrijvingen zijn meegenomen in de kasstroom en of rekening is gehouden met de afschrijving van de goodwill ineens.
2.7.
De rechtbank constateert ook dat de vragen die Podo Pro naar aanleiding van het concept-rapport aan de deskundige heeft voorgelegd goeddeels het bestek van het deskundigenbericht te buiten gaan. Zo heeft Podo Pro onder meer de vraag aan de orde gesteld of de deskundige rekening heeft gehouden met de oorzaken van de faillissementen van Beter Lopen Schoenwinkels en Shoes Online. In het tussenvonnis van 11 maart 2020 heeft de rechtbank de discussie omtrent de oorzaken van de faillissementen echter reeds beslecht door onder meer te oordelen dat partijen hun stellingen in dit kader niet voldoende hebben onderbouwd en door te oordelen dat bij de waardering van de aandelen 2 december 2016 als peildatum moet worden aangehouden. Aan de deskundige is vervolgens alleen de opdracht gegeven de aandelen per voornoemde datum te waarderen en dus niet om de oorzaken van de faillissementen te onderzoeken. Het is dan ook begrijpelijk dat hij niet is ingegaan op de in dit kader door Podo Pro gestelde vragen. Het voorgaande geldt eveneens voor de door Podo Pro aan de deskundige gestelde vragen over de (fouten in de) jaarrekeningen 2015 en 2016, waarmee Podo Pro miskent hetgeen de rechtbank in r.o. 3.17 van het tussenvonnis van 11 maart 2020 heeft overwogen.
2.8.
De vraag naar de berekening van de verwachte geldstromen en de hoogte daarvan gaat naar het oordeel van de rechtbank ook te ver, nu die geldstromen alleen van belang zijn voor de vraag welke waarderingsmethode het meest aangewezen is en de deskundige het antwoord op die laatste vraag naar het oordeel van de rechtbank voldoende heeft gemotiveerd. De deskundige heeft immers beargumenteerd dat en waarom de verwachte (vrije) geldstromen van alle ondernemingen op het waarderingsmoment niet of onvoldoende positief waren en dat daarom niet de DCF-methode maar de asset-based methode moet worden toegepast. Weliswaar heeft de deskundige niet alle door Podo Pro naar aanleiding van het concept-rapport in dit kader gestelde vragen beantwoord, maar de rechtbank acht het oordeel van de deskundige op dit punt desalniettemin voldoende toegelicht en onderbouwd.
2.9.
De rechtbank is met Podo Pro wél van oordeel dat het antwoord van de deskundige op vraag B een nadere toelichting behoeft en overweegt daartoe het volgende. In de laatste alinea van het antwoord op vraag A heeft de deskundige duidelijk gemaakt dat de intrinsieke waarde van de activa bepaald moet worden en dat dat de optelsom van de zichtbare economische bezittingen van Beter Lopen op de waarderingsdatum betreft. De deskundige heeft vervolgens echter overwogen dat de assets van Beter Lopen met name bestaan uit de deelnemingen in een viertal werkmaatschappijen, waarvan er 2 in staat van faillissement verkeren en dus een symbolische waarde van € 1,00 vertegenwoordigen. Op de waarderingsdatum van 2 december 2016 was echter nog geen sprake van een faillissement van Shoes Online en Beter Lopen Schoenwinkels, zodat deze overweging van de deskundige de vraag oproept of hiermee wel rekening is gehouden en of de betreffende overweging niet in strijd is met de laatste alinea van het antwoord op vraag A.
2.10.
De redenering van de deskundige dat gezien de (zeer) geringe waarde van de onderneming de goodwill volledig moet worden afgewaardeerd behoeft naar het oordeel van de rechtbank eveneens een nadere toelichting, omdat het de rechtbank niet duidelijk is waar de deskundige die zeer geringe waarde precies uit afleidt.
2.11.
De rechtbank verzoekt de deskundige ten aanzien van bovenstaande in r.o. 2.9 en 2.10 genoemde punten schriftelijk een nadere toelichting te geven en wel uiterlijk op de zitting van 3 november 2021.
2.12.
De rechtbank zal op een later moment een beslissing nemen omtrent de kosten van het deskundigenbericht en gaat er voorshands van uit dat de deskundige geen extra kosten rekent voor zijn nadere toelichting.
2.13.
Iedere verdere beslissing zal eveneens worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de deskundige een nadere toelichting dient te geven op zijn deskundigenrapport, zoals hiervoor in r.o. 2.9 - 2.11 is overwogen, en verwijst daartoe de zaak naar de rolzitting van
3 november 2021;
3.2.
bepaalt dat Podo Pro en gedaagden achtereenvolgens vier weken de gelegenheid krijgen te reageren;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2021.