ECLI:NL:RBOVE:2021:3922

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
C/08/237934 / FA RK 19-2326
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek biologische vader tot vaststelling omgangsregeling wegens gebrek aan family life

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van een biologische vader om een omgangsregeling vast te stellen met zijn kind. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen sprake was van 'family life' in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De man had gedurende een lange periode, door zijn detentie, geen contact met het kind en er waren geen feiten of omstandigheden die erop wezen dat het contact met het kind een belangrijk deel van zijn identiteit en privéleven vormde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de moeder van het kind van mening verschillen over de relatie die zij in het verleden hebben gehad. De moeder heeft betoogd dat de man slechts enkele uren contact heeft gehad met het kind en dat er nooit sprake is geweest van een gezinsleven. De rechtbank heeft de argumenten van de moeder gevolgd en geconcludeerd dat de man niet kan worden aangemerkt als iemand die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind. Hierdoor is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

De rechtbank heeft ook overwogen dat, hoewel de man geen juridische ouder is, het recht op informatie op basis van artikel 8 EVRM ook kan gelden voor een biologische vader die in een relatie tot het kind staat die als 'family life' kan worden aangemerkt. Echter, in dit geval was er geen sprake van 'family life', waardoor de man ook in zijn verzoek om informatie niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken, waarbij de kinderrechter en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Almelo
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/237934 / FA RK 19-2326
beschikking van 28 september 2021
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
voorheen advocaat: mr. K.C.G.M. Suijker,
thans in persoon procederend,
en

1.[belanghebbende sub 1] ,

verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. E.M. Elfrink.
2.
[belanghebbende sub 2], juridisch vader van [de minderjarige] ,
verder te noemen: [belanghebbende sub 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
belanghebbenden.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft op 26 november 2020 een tussenbeschikking gegeven in deze zaak, waarbij de beslissing met betrekking tot de omgangsregeling is aangehouden.
1.2.
De rechtbank heeft daarna kennisgenomen van de volgende stukken:
  • een op 10 mei 2021 binnengekomen rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen: de raad, van die datum;
  • een op 26 augustus 2021 binnengekomen e-mail van mr. Elfrink van die datum met bijlage.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 31 augustus 2021, waar zijn verschenen:
- de man,
- de moeder, vergezeld van haar partner [belanghebbende sub 2] en bijgestaan door haar advocaat,
- mevrouw [A] , namens de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen: de raad.
2.
De feiten
Voor de feiten wordt verwezen naar genoemde beschikking van 26 november 2020.

3.Het advies van de raad

3.1.
De raad adviseert om het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen toe te wijzen, in die zin dat er eens per twee maanden gedurende twee uur omgang zal plaatsvinden tussen de man en [de minderjarige] . De raad stelt dat het in het belang van kinderen is om contact te hebben met beide biologische ouders. Uit het onderzoek zijn geen contra-indicaties naar voren gekomen gebleken die aan omgang in de weg staan. Om te voorkomen dat de drempel voor [de minderjarige] steeds hoger wordt, moet het contact zo spoedig mogelijk worden opgestart en begeleid worden door een professionele instantie, bijvoorbeeld Jarabee, waarbij het aan Jarabee wordt overgelaten om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een tweewekelijkse weekendregeling. Ouders dienen hun impliciete en expliciete toestemming te geven voor het contact tussen [de minderjarige] en haar biologische vader. In het verleden zijn ouders in staat geweest om een contact te realiseren bij McDonalds. De raad gaat er van uit dat het ouders nu ook zal lukken om dit te realiseren totdat Jarabee kan starten. Tijdens de mondelinge behandeling is namens de raad gesteld dat dit laatste mogelijk iets te veel van partijen vergt, gelet op hun uiteenlopende standpunten. Wellicht is er meer resultaat te behalen wanneer Jarabee het contact zal opstarten.

4.De standpunten van partijen

4.1.
Moeder is het niet eens met het advies van de raad. Zij stelt dat de man zes tot zeven jaar uit het leven van [de minderjarige] was vanwege zijn detentie. Vervolgens is er slechts een paar keer contact geweest bij McDonalds maar omdat de man de privacy van moeder bij haar woning schond, zag moeder zich genoodzaakt om te verhuizen. Naar de mening van moeder is er nooit sprake geweest van family life. Het contact van de man met [de minderjarige] heeft zich beperkt tot in totaal hooguit 24 uur in het leven van [de minderjarige] . Tijdens de zwangerschap en geboorte van [de minderjarige] had de man geen belangstelling voor haar en dat heeft zich nadien ook lang voortgezet. [de minderjarige] wil zelf ook geen contact met de man. Dat heeft ze in eerste instantie ook verteld bij de raad. Toen haar werd gevraagd of ze wel contact zou willen als het bij McDonalds zou plaatsvinden heeft ze hierop bevestigend geantwoord, maar die bevestiging kwam voort uit het feit dat het contact bij McDonalds zou plaatsvinden. De fastfoodketen is nu eenmaal erg aantrekkelijk voor kinderen, maar het zag niet op haar wens om weer contact met de man te willen. Op grond van het feit dat er geen sprake is van schending van zijn ‘private life’ dient de vader niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek. Naar de mening van de moeder is in het raadsrapport van de algemeen geformuleerde uitgangspunten uitgegaan en is aan dit aspect voorbijgegaan. De angst bij moeder dat het met [de minderjarige] slechter zal gaan op het moment dat er gewerkt wordt aan een opbouw van het contact is groot, omdat in de periode van het raadsonderzoek al te zien was dat dit van negatieve invloed was op het welbevinden van [de minderjarige] . Inmiddels heeft zich dat zowel thuis als op school weer hersteld.
4.2.
De man is het eens met de raadsrapportage. Hij stelt dat het niet zo moet zijn dat hij op basis van zijn verleden geen contact meer met [de minderjarige] kan en mag hebben. Hij stelt vijf jaar schoon te zijn en een tweede kans te verdienen. Hij stelt dat de liefde die hij [de minderjarige] kan geven niet de liefde is die de juridische vader haar kan geven. De man is bereid om met behulp van hulpverlening te werken aan het weer opstarten van het contact. De man wil dat het goed gaat met [de minderjarige] .

5.De verdere beoordeling

Vooraf
5.1.
De inhoud van voormelde tussenbeschikking geldt als hier herhaald en ingelast. Hieruit volgt dat de rechtbank nog dient te beslissen op het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] .
De omgangsregeling
5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 31 augustus 2021 heeft de vrouw bepleit dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij stelt dat er geen sprake is van ‘family life’ in de zin van art. 8 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en dat het enkele feit dat de man de biologische vader is, onvoldoende is om bescherming van het “private life” te kunnen inroepen. Hiervoor zijn aanvullende omstandigheden nodig, waarvan in deze zaak niet is gebleken. Zij baseert zich daarbij op een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:10476).
Het wettelijk kader
5.3.
Artikel 8 EVRM bepaalt:
Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
5.4.
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling vast inzake de uitoefening van het omgangsrecht dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Het oordeel
5.5.
De vraag die voorligt is of de man kan worden ontvangen in zijn verzoek. Hiervoor is vereist dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [de minderjarige] . De rechtbank overweegt het volgende. Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat de vaststelling van de juridische betrekkingen tussen de biologische vader en het kind en daarmee de vraag of de biologische vader het recht heeft tot toegang tot het kind, een belangrijk deel kan betreffen van de identiteit van de vader en daarmee van zijn “private life”. Nauwe banden (“close relationships”) kunnen volgens het EHRM in gevallen waarin het bestaan van “family life” niet kan worden aangenomen, wel binnen de reikwijdte van het privéleven (“private life”) van de vader vallen en aldus eveneens onder de bescherming van artikel 8 EVRM. De beslissing om een biologische vader op voorhand te weigeren contact te hebben met zijn kind en hem derhalve niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling, betekent in dat geval inmenging in zijn recht op “private life”. Ter beantwoording van de vraag of deze inmenging noodzakelijk is in een democratische samenleving, dient een inhoudelijke belangenafweging te worden gemaakt waarin alle betrokken belangen, waaronder het belang van het kind als voornaamste, dienen te worden meegewogen.
Een niet-ontvankelijkverklaring zonder inhoudelijke belangenafweging van het verzoek tot omgang kan in een dergelijk geval in strijd zijn met het in artikel 8 EVRM beschermde recht op privéleven.
Aan de ontvankelijkheid van een biologische vader in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling dienen wel eisen te worden gesteld. Voor het slagen van een beroep op de bescherming van privéleven ex artikel 8 EVRM is immers het enkele feit dat de man de biologische vader is, niet voldoende. Er dient sprake te zijn van bijkomende feiten of omstandigheden die maken dat het contact met en toegang tot het kind een belangrijk deel betreffen van de identiteit van de biologische vader en daarmee van diens privéleven. De rechtbank is van oordeel dat van dergelijke bijkomende feiten en omstandigheden in het onderhavige geval geen sprake is en neemt daarbij het volgende in aanmerking.
5.6.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandelingen blijkt dat de man en de moeder van mening verschillen over het feit of er al dan niet sprake is geweest van een relatie. Vast staat wel dat [de minderjarige] nooit in gezinsverband met de man en de moeder samen heeft geleefd. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de moeder, is bovendien onvoldoende gebleken van een serieuze en aantoonbare interesse van de man voor en betrokkenheid bij [de minderjarige] in de periode rondom de zwangerschap van de moeder, de geboorte van [de minderjarige] en de periode sindsdien. Reeds tijdens de zwangerschap is de man gedetineerd geraakt in [land] , waar hij een jarenlange detentie heeft uitgezeten en volledig afwezig is geweest in het leven van [de minderjarige] . Ook vanuit detentie had de man jegens de moeder zijn interesse en betrokkenheid voor [de minderjarige] kunnen tonen, maar hiervan is niet gebleken. Van “family life” is derhalve geen sprake geweest.
5.7.
In de periode na zijn detentie heeft de man amper omgang met [de minderjarige] gehad. Niet weersproken is dat het contact zich heeft beperkt tot ongeveer 24 uur in het leven van [de minderjarige] in de periode van juni 2017 tot januari 2019. Van een zodanige betrokkenheid van de man op [de minderjarige] , dat sprake zou kunnen zijn van schending van het recht van de man op “private life”, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
5.8.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man niet kan worden aangemerkt als degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind. De man moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek.
Informatie- en consultatieregeling
5.10.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 2 november 2020 heeft de man zijn verzoek in die zin vermeerderd dat hij heeft verzocht om een informatie- en consultatieregeling ten aanzien van [de minderjarige] vast te stellen. De rechtbank beslist hierover als volgt.
Het wettelijk kader
5.11.
Op grond van artikel 1:377b, eerste lid, BW is de met het gezag belaste ouder gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daarover te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Het oordeel
5.12.
[de minderjarige] is erkend door [belanghebbende sub 2] . Daarmee is hij de juridische ouder van [de minderjarige] . In de inmiddels onherroepelijk geworden beschikking van 26 november 2020 heeft de rechtbank beslist dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek voor vervangende toestemming voor erkenning. Hieruit volgt dat de man geen “ouder” in juridische zin is zoals bedoeld in artikel 1:377b, eerste lid, BW.
Volgens vaste jurisprudentie komt het recht op informatie op grond van artikel 8 EVRM ook toe aan de vader die het kind niet heeft erkend, maar die wel in een betrekking tot het kind staat die aangemerkt moet worden als “family life” (vlg. HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1194). Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat er echter geen sprake is van family life en dat er evenmin sprake is van schending van het recht op eerbiediging van het “private life” van de man. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de man ook in dit verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5.13.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende.
Tijdens de mondelinge behandeling van 31 augustus jl. is door moeder en [belanghebbende sub 2] gesteld dat [de minderjarige] op dit moment geen contact met de man wenst, dat het onderwerp ‘vader’ niet meer aan de orde komt nu het raadsonderzoek is afgerond en dat moeder en [belanghebbende sub 2] op het moment dat dit wel zo is nooit negatief over vader spreken.
Het is voorstelbaar dat [de minderjarige] op termijn wel de wens krijgt om haar vader te leren kennen. [belanghebbende sub 2] heeft gesteld dat de moeder en hij bereid zijn om via een uitsluitend voor dit doel te openen e-mailadres informatie over [de minderjarige] aan de man te verstrekken zodat het, mocht [de minderjarige] op termijn wel de behoefte krijgen aan contact met de man (via videobellen of fysiek), het realiseren daarvan gemakkelijker kan verlopen. Op dat moment is er immers al gedurende langere tijd informatie bij de man bekend over [de minderjarige] . Hierrmee tonen moeder en [belanghebbende sub 2] naar het oordeel van de rechtbank oog te hebben voor het belang van een evenwichtige identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] . Het komt de rechtbank dan ook wenselijk voor wanneer, ondanks de uitspraak in onderhavige zaak, uitvoering aan dit voornemen wordt gegeven, zodat de man niet volledig uit beeld verdwijnt en de drempel voor [de minderjarige] om op enig moment zelf contact met de man te (willen) hebben laag blijft.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken tot het vaststellen van een omgangsregeling en het opleggen van een informatie- en consultatieregeling.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.H. van der Lecq, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2021 in tegenwoordigheid van J.H.A.L. Koelen-Goosink, griffier.
[.]
[.]
[.]