ECLI:NL:RBOVE:2021:3920

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
C/08/264445 / HA ZA 21-149
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident inzake vordering tot overlegging aangiften inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 augustus 2021 een tussenvonnis gewezen in een incident dat voortvloeit uit een civiele procedure. De eiser, [eiser 1], en de gedaagde, [gedaagde], zijn betrokken bij een geschil over de afwikkeling van een nalatenschap. De gedaagde heeft de rechtbank verzocht om inzage in de aangiften inkomstenbelasting van [eiser 1] over de jaren 2017 tot en met 2020, op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De gedaagde stelt dat deze informatie noodzakelijk is voor de onderbouwing van zijn verweer in de hoofdzaak, waarin hij betwist dat hij verplichtingen uit een familieovereenkomst en een geldleningsovereenkomst moet nakomen.

De rechtbank heeft overwogen dat de gedaagde voldoende rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inzage, omdat de aangiften kunnen helpen bij het vaststellen van de intenties van partijen met betrekking tot de overeenkomsten. De rechtbank heeft ook de privacybelangen van [eiser 1] afgewogen tegen het belang van [gedaagde] bij de informatie. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het belang van [gedaagde] zwaarder weegt en heeft zij [eiser 1] veroordeeld om de gevraagde aangiften binnen vijf werkdagen na betekening van het vonnis te verstrekken. Tevens is er een dwangsom opgelegd voor het geval [eiser 1] hieraan niet voldoet.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de vordering van [gedaagde] tot inzage in de aangiften wordt toegewezen, maar alleen ten aanzien van [eiser 1]. De vordering tegen de andere eisers, [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4], is afgewezen omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak is aangehouden tot een geplande mondelinge behandeling op 9 november 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/264445 / HA ZA 21-149
Vonnis in incident van 18 augustus 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. H.J.F. Dullemond te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 juni 2021;
  • de akte wijziging van eis in incident van 30 juni 2021;
  • de conclusie van antwoord in incident ex artikel 843a Rv van 7 juli 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser 1] zal veroordelen haar aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2017 tot en met 2020 binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan de advocaat van [gedaagde] te verstrekken, op straffe van een dwangsom.
2.2.
[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [gedaagde] voeren gemotiveerd verweer. Hierna zal voor zover van belang worden ingegaan op de standpunten van partijen.
2.3.
De rechtbank overweegt dat artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet voorziet in een onbeperkt recht op bescheiden jegens degene die deze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Op grond van het bepaalde in artikel 843a Rv moet voor het verkrijgen van inzage, uittreksel of afschrift van bescheiden zijn voldaan aan een aantal cumulatieve vereisten. De eiser moet een rechtmatig belang hebben bij inzage in, dan wel uittreksel of afschrift van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is of was. Verder hoeft niet overgegaan te worden tot het geven van inzage of het verstrekken van uittreksels of afschriften indien daarvoor gewichtige redenen zijn.
2.4.
[gedaagde] vordert de belastingaangiften van [eiser 1] in het kader van de onderbouwing van zijn verweer in de hoofdzaak.
2.5.
Partijen hebben in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van – onder meer, en voor zover in deze zaak van belang – [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [gedaagde] , en de (bij leven) echtgenote van [eiser 1] (hierna:
erflater), op 20 september 2017 de ‘familieovereenkomst’ gesloten. Daarnaast zijn [eiser 1] en [gedaagde] in verband met de afwikkeling van de nalatenschap van erflater bij akte, op 20 september 20217 verleden voor mr. dr. R.E. Brinkman, notaris te Hardenberg, de ‘notariële geldleningsovereenkomst’ aangegaan.
2.6.
[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] vorderen in de hoofdzaak – kort weergegeven – veroordeling van [gedaagde] (vooral) tot betaling van geldbedragen. Zij leggen daaraan ten grondslag dat [gedaagde] de voor hem uit de voormelde familieovereenkomst en geldleningsovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen niet nakomt.
2.7.
Volgens [gedaagde] zijn de familieovereenkomst en de geldleningsovereenkomst een fiscale constructie om schenkings- en erfbelasting te voorkomen. Die constructie houdt volgens [gedaagde] kort gezegd in dat [eiser 1] € 100.000,00 aan [gedaagde] heeft geschonken en € 150.000,00 aan hem heeft geleend. Ook de andere kinderen van [eiser 1] zouden bedragen hebben ontvangen. Het was de bedoeling van partijen om de fictie van een geldleningsovereenkomst te creëren, op grond waarvan [gedaagde] rente en aflossingen diende te betalen, welke betalingen dan vervolgens weer terug zouden worden geschonken door [eiser 1] , binnen het maximumbedrag aan belastingvrij te schenken vermogen. De facto was al bij voorbaat de afspraak gemaakt dat de geldleningen niet terug betaald dienden te worden. Volgens [gedaagde] hoeft hij dus niets terug te betalen.
2.8.
Dit standpunt wil [gedaagde] aan de hand van de aangiften inkomstenbelastingen van [eiser 1] aantonen. [gedaagde] stelt dat hij weet dat [eiser 1] de zogenoemde geldlening in haar aangiften inkomstenbelasting heeft verwerkt als schenking. [gedaagde] voert hier – samengevat – het navolgende voor aan. [gedaagde] heeft post van de belastingdienst, gericht aan [eiser 1] , geopend. [eiser 1] heeft een tijdje met het gezin van [gedaagde] in één huis gewoond. [gedaagde] maakte in die periode altijd de post open. [eiser 1] deed dat niet zelf. Inmiddels woont [eiser 1] elders. [gedaagde] beschikt niet over de aangiften inkomstenbelasting van [eiser 1] .
2.9.
Gelet op het bovenstaande heeft [gedaagde] , naar het oordeel van de rechtbank, voldoende rechtmatig belang bij de belastingaangiften van [eiser 1] . De aangiften kunnen in de hoofdzaak onderbouwing bieden van zijn standpunten. Daaraan doet niet af dat volgens [eiser 1] de lening aan [gedaagde] in haar aangiften inkomstenbelasting niet als schenkingen zijn verwerkt. Het gaat erom dat [gedaagde] niet slechts een vermoeden heeft van de inhoud van de aangiften inkomstenbelasting van [eiser 1] , maar dat hij, volgens eigen verklaring, door de post van de belastingdienst die hij heeft gezien, weet dat [eiser 1] de lening als schenking heeft verwerkt in haar aangiften. [eiser 1] heeft ook niet betwist dat [gedaagde] de post van de belastingdienst heeft ingezien. Volgens haar heeft [gedaagde] echter geen juiste herinnering aan wat hij heeft gezien. Of dat juist is, zal in de hoofdzaak verder aan de orde komen.
2.10.
Verder is voldaan aan het vereiste dat het moet gaan om bepaalde bescheiden. Het gaat [gedaagde] om de aangiften inkomstenbelasting van [eiser 1] over de jaren 2017 tot en met 2020. Dat is voldoende concreet.
2.11.
Van een rechtsbetrekking is ook sprake. De aangiften inkomstenbelasting kunnen, voor wat betreft de daar vermelde gegevens over schenkingen door [eiser 1] , betrekking hebben op haar rechtsverhouding ten opzichte van [gedaagde] waar het gaat om de duiding van de afspraken uit de familieovereenkomst en de geldleningsovereenkomst.
2.12.
[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] hebben gesteld dat sprake is van gewichtige redenen tegen inzage in of afgifte van afschriften of uittreksels van de aangiften, die erin bestaan dat het een onaanvaardbare aantasting van de privacy en de persoonlijke levenssfeer van [eiser 1] zou vormen als zij gehouden zou worden om [gedaagde] , die zij beschuldigt van financiële misstanden jegens haar, een dermate vergaande inkijk te geven in haar persoonlijke financiën. Zoals uit het vorengaande volgt, kan aan de hand van de aangiften worden beoordeeld welke bedoelingen partijen hadden met de familieovereenkomst en de geldleningsovereenkomst in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. Zonder vooruit te lopen op de hoofdzaak, kan in dit stadium, en voorlopig oordelend, niet worden uitgesloten dat de door [gedaagde] voorgestane bedoeling van partijen relevant is voor de vraag of [gedaagde] in gebreke is ten aanzien van zijn verplichtingen uit hoofde van de familie- en geldleningsovereenkomst. Het belang van [gedaagde] bij de aangiften weegt hierdoor zwaarder dan het privacybelang van [eiser 1] tegen een inkijk in haar financiële situatie. Verder heeft [eiser 1] in de dagvaarding uiteengezet wat haar inkomen thans is en (ook) in zoverre al een inkijk gegeven in haar financiële situatie.
2.13.
[eiser 1] zal dan ook veroordeeld wordt om afschrift van haar aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2017 tot en met 2020 aan [gedaagde] te verstrekken.
2.14.
De slotsom is dat de vordering in voormelde zin – dus in de vorm van te verstrekken afschriften – zal worden toegewezen, maar enkel ten opzichte van [eiser 1] . [gedaagde] heeft zijn vordering voor zover die zich ook tegen [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] richt, immers in het geheel niet onderbouwd, zoals zij terecht aanvoeren; tegen laatstgenoemden wordt de vordering dan ook afgewezen.
2.15.
Verder zal de termijn waarbinnen [eiser 1] afschrift moet verstrekken worden verlengd en zal de dwangsom worden beperkt, een en ander zoals hierna wordt vermeld.
2.16.
De familierelatie van partijen is voor de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren op de hierna te vermelden wijze.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
veroordeelt [eiser 1] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis afschriften van haar aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2017 tot en met 2020 aan de advocaat van [gedaagde] te verstrekken;
3.2.
bepaalt dat [eiser 1] een dwangsom verbeurt van € 2.000,00 voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat [eiser 1] nalaat aan de onder 3.1 gegeven veroordeling te voldoen, met een maximum van € 20.000,00;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de kosten van dit incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in de hoofdzaak
3.6.
houdt de zaak aan tot de geplande mondelinge behandeling op
9 november 2021.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2021.(mjd)