ECLI:NL:RBOVE:2021:3919

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
9241527 \ CV EXPL 21-1245
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsomverbinding aan eerdere veroordeling inzake kosten nutsvoorzieningen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een procedure waarin eiser vorderde dat gedaagde zou voldoen aan een eerdere veroordeling tot het verstrekken van een overzicht van kosten voor nutsvoorzieningen. Eiser had eerder, op 2 februari 2021, een vonnis verkregen waarin gedaagde was veroordeeld om dit overzicht te verstrekken. Gedaagde heeft echter niet voldaan aan deze veroordeling, wat aanleiding gaf tot de huidige procedure waarin eiser een dwangsom vorderde. Gedaagde voerde als verweer aan dat hij niet over de benodigde gegevens beschikte, omdat deze in handen waren van zijn verhuurder. De kantonrechter overwoog dat de eerdere veroordeling in deze dwangsomprocedure niet meer kon worden aangetast, en gaf gedaagde twee maanden de tijd om aan de veroordeling te voldoen. Bij gebreke daarvan zou hij een dwangsom verbeuren. De kantonrechter bepaalde de hoogte van de dwangsom op € 125,- per week, met een maximum van € 1.500,-, en veroordeelde gedaagde in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9241527 \ CV EXPL 21-1245
Vonnis van 12 oktober 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
procederend in persoon
tegen
[gedaagde],
wonende te Almelo,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 juni 2021,
- de (aantekeningen van de griffier van de) mondelinge behandeling van 5 oktober 2021,
- de pleitnota van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 2 februari 2021 heeft de kantonrechter van deze rechtbank een vonnis gewezen in een zaak tussen partijen onder zaaknummer 8774478 \ CV EXPL 20-2583. In dit vonnis is tegen [gedaagde] onder meer de volgende veroordeling uitgesproken:
“(…)
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot het verstrekken van een naar de soort uitgesplitst overzicht van de in de periode 1 februari 2018 tot en met 31 januari 2019, 1 februari 2019 tot en met 31 januari 2020 en 1 februari 2020 tot en met 31 juli 2020 in rekening gebrachte kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten, met vermelding van de wijze van berekening daarvan,
(…)”.
2.2.
[gedaagde] heeft tot op heden geen uitvoering gegeven aan deze veroordeling.

3.Het geschil

3.1.
De vordering
[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[gedaagde] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van dit vonnis te voldoen aan punt 5.2. uit vonnis 8774478 \ CV EXPL 20-2583, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per week dat [gedaagde] in gebreke blijft met de voldoening van het vonnis met een maximum van € 3.000,-,
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] voert daartoe - samengevat - aan dat [gedaagde] , ondanks zijn verzoeken daartoe, niet heeft voldaan aan punt 5.2. van eerdergenoemd vonnis. Nu [gedaagde] te kennen heeft gegeven niet te zullen voldoen aan het vonnis, acht [eiser] het noodzakelijk dat een dwangsom wordt toegevoegd aan het vonnis.
3.3.
[gedaagde] heeft erkend dat niet is voldaan aan punt 5.2. van het vonnis. Hij voert daartoe aan dat niet hij, maar zijn opdrachtgever en verhuurder [A], over de gevraagde gegevens beschikt. Hij vindt om die reden dat hij onterecht is veroordeeld in de hoofdprocedure en dat daarom oplegging van een dwangsom eveneens onterecht is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Juridisch kader

4.1.
Nederland is partij bij de Benelux Overeenkomst houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom (hierna: ‘Eenvormige wet’). Het Benelux-Gerechtshof is de hoogste rechter ten aanzien van de uitleg van de Eenvormige wet, waarop artikel 611a e.v. Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), de bepalingen inzake de dwangsommen, is gebaseerd, zodat de kantonrechter bij de uitleg van artikel 611a e.v. Rv de rechtspraak van dit gerechtshof tot uitgangspunt zal nemen.
4.2.
Uit de rechtspraak van het Benelux-Gerechtshof volgt dat de dwangsom een bijkomend (accessoir) karakter heeft. [1] Hoewel het gebruikelijk is dat een dwangsom gelijktijdig met de hoofdvordering door een eiser wordt ingesteld, is hij daar niet toe verplicht. De eisende partij mag er voor kiezen om na de hoofdveroordeling, bijvoorbeeld als blijkt dat een gedaagde zich niet aan de veroordeling houdt, alsnog van de rechter te vorderen dat aan de hoofdveroordeling een dwangsom wordt verbonden. [2]
4.3.
Het bijkomende karakter van de dwangsom brengt naar het oordeel van de kantonrechter verder met zich dat in het kader van een procedure waarin wordt gevorderd dwangsommen aan een hoofdveroordeling te verbinden, de hoofdveroordeling zelf niet meer inhoudelijk kan worden aangevochten. Overigens verzet ook het gesloten systeem van rechtsmiddelen zich daartegen.
4.4.
Het voorgaande laat echter onverlet, dat de vraag of een dwangsom aan de hoofdveroordeling moet worden verbonden aan het beleid van de kantonrechter wordt overgelaten. In zijn afweging mag hij alle omstandigheden van het geval betrekken. [3] Ook kan de kantonrechter bepalen dat de dwangsommen pas na verloop van een termijn worden verbeurd en kan de kantonrechter de hoogte van de dwangsommen bepalen. [4]
Toegepast op de zaak
4.5.
Door [gedaagde] is enkel het verweer gevoerd dat hij het niet eens is met de veroordeling in het hoofdgeschil, omdat niet hij maar de verhuurder de stukken moet aanleveren ten behoeve van het op te maken overzicht. Hij stelt verder dat wellicht de verhuurder gedagvaard had moeten worden. Voor zover hiermee wordt gesteld dat de vordering in het hoofdgeding tegen de verkeerde partij is ingesteld, wordt daarmee in feite een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd waarmee de hoofdveroordeling wordt bestreden. De veroordeling in het hoofdgeding kan echter, zoals hiervoor is overwogen, in deze (dwangsom)procedure niet meer worden aangetast. Dit verweer van [gedaagde] dient dan ook te worden gepasseerd.
4.6.
Wel kan de kantonrechter rekening houden met de mededeling van [gedaagde] dat hij, om aan de veroordeling te voldoen, twee tot drie maanden de tijd nodig heeft, juist omdat hij van de verhuurder voor de gegevensaanlevering afhankelijk is. Verder weegt de kantonrechter in het kader van de hoogte van de op te leggen dwangsom mee, dat het geldelijk belang van de veroordeling relatief beperkt is. In dit kader heeft [eiser] ter zitting immers gesteld te verwachten circa € 1.200,- teveel aan servicekosten te hebben betaald. Naar het oordeel van de kantonrechter is een dwangsom per week ten belope van de helft van de hoogte die door [eiser] wordt gevorderd, met een maximum van € 1.500,- dan ook een voldoende stok achter de deur om [gedaagde] tot uitvoering van de veroordeling over te laten gaan. De kantonrechter zal verder [gedaagde] twee maanden na betekening van dit vonnis de tijd geven om aan de veroordeling te voldoen, bij gebreke waarvan hij een dwangsom verbeurt van € 125,- per week dat [gedaagde] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, met een maximum van € 1.500,-.
4.7.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld, aan de zijde van [eiser] als volgt begroot:
  • explootkosten € 103,07
  • griffierecht € 85,00
----------- +
- Totaal € 188,07

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
bepaalt dat [gedaagde] binnen twee maanden na betekening van dit vonnis dient te voldoen aan de veroordeling onder 5.2 van het vonnis van 2 februari 2021 in zaaknummer 8774478 \ CV EXPL 20-2583, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 125,- (zegge: honderdvijfentwintig euro) per week dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro);
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 188,07 (zegge: honderdachtentachtig euro en zeven eurocent);
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 12 oktober 2021.

Voetnoten

1.Vgl. Benelux-Gerechtshof 17 december 2009, ECLI:NL:XX:2009:BL5284, NJ 2010, 82, r.o. 6. NB: het arrest waarnaar wordt verwezen is publiek toegankelijk te raadplegen via:
2.Benelux-Gerechtshof 17 december 2009, ECLI:NL:XX:2009:BL5284, NJ 2010, 82, r.o. 6 t/m 9.
3.Vgl. Benelux-Gerechtshof 17 december 2009, ECLI:NL:XX:2009:BL5284, NJ 2010, 82, r.o. 8.
4.Artikel 611a lid 4 en artikel 611b Rv.