ECLI:NL:RBOVE:2021:3917

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
9250320 \ CV EXPL 21-1302
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand en ontbinding van huurovereenkomst met uitstel voor gedaagde

In deze zaak vordert de verhuurder, Stichting Woonzorg Nederland, betaling van een huurachterstand van € 2.259,20 en ontbinding van de huurovereenkomst met ontruiming van de woning van de gedaagde. De gedaagde heeft aangevoerd dat hij is opgelicht en daardoor in financiële problemen is geraakt. De kantonrechter heeft de gedaagde, gezien zijn leeftijd, een uitstel van drie maanden gegeven om de huurachterstand in te lopen. Indien de gedaagde niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet, zal de huurovereenkomst worden ontbonden en moet hij de woning ontruimen. De procedure omvatte een tussenvonnis en verschillende schriftelijke stukken van beide partijen, evenals een mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een huurachterstand heeft van € 1.893,44 en heeft geoordeeld dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is, maar heeft de gedaagde de kans gegeven om zijn achterstand in te lopen tot 31 december 2021. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar deze zijn beperkt tot het wettelijke tarief. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9250320 \ CV EXPL 21-1302
Vonnis van 12 oktober 2021
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonzorg Nederland,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij, hierna te noemen Woonzorg,
gemachtigde: J.M. Visser van Jongejan & Wisseborn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 juni 2021,
- de akte vermindering van eis van 8 juni 2021,
- de aanvullende producties van Woonzorg, ontvangen op 9 september 2021,
- het aanvullend schrijven van [gedaagde] , ontvangen op 14 september 2021,
- de mondelinge behandeling van 20 september 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt met ingang van 16 maart 2017 van Woonzorg de woning aan de [adres] te [plaats] . Op grond van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst moet [gedaagde] iedere maand, bij vooruitbetaling, een huurprijs van (nu) € 669,10 aan Woonzorg voldoen.
2.2.
[gedaagde] heeft een achterstand laten ontstaan in de betaling van de huurprijs.

3.Het geschil

3.1.
De vordering
Woonzorg vordert, na vermindering van eis, dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
de huurovereenkomst ontbindt, althans ontbonden verklaart;
[gedaagde] veroordeelt om binnen de wettelijke termijn van 3 dagen na de betekening van dit vonnis, het verhuurde te ontruimen en te verlaten met alle personen en zaken die zich daarin vanwege [gedaagde] bevinden en met afgifte van alle sleutels geheel ter vrije en ongehinderde beschikking van Woonzorg te stellen, waarbij Woonzorg gemachtigd wordt die ontruiming zo nodig te doen uitvoeren door het ministerie van een gerechtsdeurwaarder welke laatste zich kan doen bijstaan door de sterkte macht en de kosten daarvan uit kracht van dit vonnis op [gedaagde] te verhalen;
[gedaagde] veroordeelt om aan Woonzorg te betalen:
a. een bedrag van € 2.259,20, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.007,30 vanaf 27 mei 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening;
b. voor vergoeding voor het gebruik van de woning een bedrag van € 669,10 per maand na mei 2021 tot aan de dag der ontruiming vermeerderd met wettelijke of krachtens overeenkomst toegestane huurverhogingen;
4. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding, een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van Woonzorg daaronder begrepen.
3.2.
Woonzorg voert daartoe aan dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst en dat zij daarom belang heeft bij ontbinding van de huurovereenkomst. Woonzorg heeft haar vordering ter incasso uit handen gegeven, de kosten daarvan bedragen € 364,33 (inclusief € 63,23 btw) en dienen door [gedaagde] te worden voldaan. Verder vordert Woonzorg betaling van de wettelijke rente en de kosten van deze procedure.
3.3.
Het verweer
[gedaagde] meent dat er slechts een achterstand is van twee maanden en dat dit de eerste keer is dat er een achterstand is ontstaan. Hij verzoekt Woonzorg om een termijn van drie maanden, zodat hij de huurachterstand in kan lopen. Verder voert hij aan dat hij slachtoffer is geworden van een oplichter, waardoor hij veel geld kwijt is geraakt.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Deze rechtsregel brengt tot uitdrukking dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst. Bij de beantwoording van de vraag of ontbinding van deze huurovereenkomst gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn.
4.2.
Woonzorg heeft een overzicht in het geding gebracht met daarop de maandelijks verschuldigde bedragen vanaf het begin van de huurovereenkomst tot op heden en de daadwerkelijk door [gedaagde] betaalde bedragen. Op grond van dit overzicht resteerde volgens Woonzorg ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding een openstaand bedrag van € 2.007,30, gelijk aan drie huurtermijnen. Na dagvaarding is een bedrag van € 113,86 aan overschot van servicekosten over het jaar 2020 in mindering gebracht, waardoor een openstaand bedrag van € 1.893,44 resteert. [gedaagde] heeft zijn stelling dat er slechts sprake was van een achterstand van twee maanden niet nader onderbouwd. Hij heeft bovendien het bestaan van de huurachterstand erkend en heeft als reden daarvoor aangevoerd dat hij is opgelicht. Daarnaast maakt de kantonrechter uit het door Woonzorg overgelegde overzicht op dat [gedaagde] tijdens de huurperiode al eerder een achterstand heeft laten ontstaan, zodat de stelling van [gedaagde] dat dit pas de eerste keer is dat er een huurachterstand is ontstaan wordt verworpen. De kantonrechter oordeelt dat Woonzorg voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] inderdaad een bedrag van € 1.893,44 aan haar verschuldigd is. [gedaagde] zal worden veroordeeld om dit bedrag aan Woonzorg te betalen. De wettelijke rente hierover zal eveneens worden toegewezen.
4.3.
Ten aanzien van de door Woonzorg gevorderde ontbinding en ontruiming overweegt de kantonrechter het volgende. De omvang van de huurachterstand is zodanig, dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst in beginsel rechtvaardigt. De kantonrechter zal de gevorderde ontbinding en ontruiming dan ook toewijzen, met inachtneming van het volgende. Het lijkt erop dat [gedaagde] de huurpenningen altijd te laat, want niet voorafgaand aan de maand, betaalt. [gedaagde] heeft ter zitting gemotiveerd aangevoerd waarom hij steeds in de loop van de maand betaalt en niet bij vooruitbetaling, namelijk vanwege de storting van zijn uitkering gedurende de maand. Hierdoor blijft er steeds een huurachterstand van één maand bestaan. Gelet op de leeftijd van [gedaagde] en de zwaarwegende gevolgen die een ontbinding en ontruiming voor hem zullen hebben, zal aan [gedaagde] tot en met 31 december 2021 een periode van uitstel worden verleend waarbinnen hij alsnog aan zijn betalingsverplichting kan voldoen. Als [gedaagde] de ontbinding en ontruiming wil voorkomen, zal hij op genoemde datum geen huurachterstand meer moeten hebben. Ten aanzien van de maand die [gedaagde] structureel achterloopt omdat hij steeds in de loop van de maand betaalt, merkt de kantonrechter op dat deze achterstand voorlopig niet tot ontbinding hoeft te leiden, maar wel op enig moment ingelopen zal moeten worden. Wanneer [gedaagde] de huurachterstand, met uitzondering van die ene maand, niet uiterlijk op 31 december 2021 inloopt, zal de huurovereenkomst worden ontbonden per 1 januari 2022 en zal de ontruiming van het gehuurde binnen drie dagen daarna plaats moeten vinden. Voor een langere termijn ziet de kantonrechter geen aanleiding nu [gedaagde] meerdere malen de gelegenheid heeft gekregen om de huurachterstand te betalen en dit zijn laatste kans is. De kantonrechter merkt in dit verband nog op dat het voor [gedaagde] verstandig is om contact op te nemen met de gemeente voor eventuele bijzondere bijstand.
4.4.
De mede gevorderde machtiging om de ontruiming van het gehuurde zo nodig met behulp van de sterke arm te doen bewerkstelligen, zal worden afgewezen. Artikel 556 lid 1 van het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schrijft namelijk voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. De deurwaarder heeft geen rechterlijke machtiging om de hulp van de sterkte arm in te roepen nodig. Die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
4.5.
Woonzorg heeft zich genoodzaakt gezien haar vordering ter incassering over te dragen. Daarom maakt Woonzorg aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim is ingetreden. Woonzorg heeft aan [gedaagde] op 28 april 2021 een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De door Woonzorg gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen beperkt worden toegewezen. Het gevorderde bedrag van € 364,33 is gegrond op de oorspronkelijke hoofdsom van € 2.007,30 en is daardoor hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief. Dit houdt in dat een bedrag van € 343,66 (inclusief btw) wordt toegewezen.
4.6.
[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
  • dagvaarding € 106,01
  • griffierecht € 507,00
  • salaris gemachtigde
Totaal € 987,01

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Woonzorg te betalen een bedrag van € 1.893,44 voor de achterstallige huurpenningen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 343,66 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
ontbindt, als [gedaagde] op 1 januari 2022 niet aan de onder 5.1. en/of 5.2. omschreven veroordeling heeft voldaan, de tussen partijen gesloten huurovereenkomst per 1 januari 2022,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] , als hij op 1 januari 2022 niet aan de onder 5.1. en/of 5.2. omschreven veroordeling heeft voldaan, om binnen 3 dagen na de ontbinding op 1 januari 2022 het gehuurde te ontruimen en te verlaten met alle personen en zaken die zich daarin vanwege hem bevinden en met afgifte van alle sleutels geheel ter vrije beschikking van Woonzorg te stellen,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] , als hij op 1 januari 2022 niet aan de onder 5.1. en/of 5.2. omschreven veroordeling heeft voldaan, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het huurbedrag van € 669,10 per maand, althans het huurbedrag zoals dat in de toekomst zal gelden, voor iedere maand, of gedeelte daarvan, dat hij het gehuurde in gebruik houdt tot aan het moment van ontruiming,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Woonzorg begroot op € 987,01,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2021. (ms)