ECLI:NL:RBOVE:2021:3890

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
C/08/259156 / JE RK 20-2283
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen met gefaseerde terugplaatsing bij de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen gefaseerd bij hun moeder teruggeplaatst moeten worden, ondanks de bezwaren van de gecertificeerde instelling (GI) die stelde dat de moeder niet in staat zou zijn om de kinderen de benodigde zorg te bieden. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. P.H.K. Ruding, heeft tijdens de procedure betoogd dat zij voldoende groei heeft laten zien en dat er geen trauma of traumagerelateerde stoornis is die haar opvoedkwaliteiten in de weg staat. De kinderrechter heeft de rapportages van verschillende deskundigen in overweging genomen en geconcludeerd dat de moeder in staat is om de kinderen te verzorgen en dat de hechting van de kinderen aan de pleegouders niet van doorslaggevende betekenis is voor de beslissing. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 10 februari 2022, zodat de moeder de kans krijgt om haar ontwikkeling voort te zetten en de adviezen van de betrokken instanties in de praktijk te brengen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Almelo
team familie- en jeugdrecht
zaakgegevens: C/08/259156 / JE RK 20-2283
datum uitspraak: 1 oktober 2021

beschikking verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

Stichting Jeugdbescherming Overijssel,

de gecertificeerde instelling,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Hengelo (O),
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [minderjarige 1] , en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[A] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.H.K. Ruding,
en

[B] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] ,
en

familie [C] , hierna te noemen de pleegouders,

wonende op een geheim adres.

Het verdere procesverloop

Bij beschikking van 9 juni 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd voor de duur van vier maanden, zijnde tot 10 oktober 2021 en heeft de kinderrechter elke verdere beslissing met betrekking tot het verzoek van de GI aangehouden.
De kinderrechter heeft nadien kennisgenomen van de volgende stukken:
- de update van de GI van 21 september 2021 met bijlagen;
- een brief van mr. Ruding van 23 september 2021 met bijlagen;
- een brief van de GI van 24 september 2021 met bijlage.
De mondelinge behandeling heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op
28 september 2021. Hier zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door mr. Ruding,
- de pleegouders,
- [D] en [E] namens de GI.
De vader is niet verschenen.

De feiten

Voor de feiten wordt verwezen naar genoemde beschikking van 9 juni 2021.

De verdere beoordeling

De GI heeft het verzoek gehandhaafd. Het perspectief van de kinderen ligt in het pleeggezin. De kinderen zijn met het verstrijken van de tijd gehecht geraakt in het pleeggezin. De tijd die verstreken is heeft de moeder niet benut om te laten zien dat zij ofwel geen trauma heeft ofwel dat zij hier succesvol voor behandeld is. In plaats daarvan heeft de moeder de tijd gebruikt om te strijden tegen de GI. Omgangsmomenten die goed verlopen maken nog niet dat een terugplaatsing tot de mogelijkheden behoort. De kinderen hebben een opvoeder nodig met bepaalde opvoedkwaliteiten die bij de moeder ontbreken. Omdat de moeder geen dan wel te weinig inzicht toont in wat de kinderen nodig hebben kan van een terugplaatsing geen sprake zijn.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat uit alle rapportages van betrokken instanties blijkt dat zij goed aansluit bij de kinderen. Er worden enkele aandachtspunten in de rapportages benoemd, maar nergens wordt vermeld dat de moeder daar niet aan zou kunnen voldoen. Niets staat er aan in de weg om de kinderen weer terug te plaatsen bij de moeder. De GI daarentegen lijkt maar vol te willen houden dat een terugplaatsing niet aan de orde is. Daar is de werkwijze van de GI dan ook op afgestemd. Er zit een verschil in de rapportage van De Synergie die door de GI aan de rechtbank is toegestuurd en de rapportage die de moeder van De Synergie heeft overgelegd. De door de moeder overgelegde versie is de versie waar zij akkoord op heeft gegeven. Aan de versie die door de GI is overgelegd is in de rapportage over [minderjarige 2] op pagina 2 toegevoegd dat het wijs is nogmaals met de behandelaar van moeder te spreken over de mogelijkheid van PTSS en de belemmeringen die dat mogelijk opwerpt in de relatie met de kinderen. Daar hangt de GI haar standpunt aan op, terwijl uit de onderzoeken die de moeder bij Mediant heeft ondergaan geen trauma of traumagerelateerde stoornis naar voren gekomen is. Desondanks blijft de GI volhouden dat zonder traumaverwerking van de moeder geen sprake kan zijn van een terugplaatsing. Er is de afgelopen periode niets door de GI gedaan wat de hechting van de kinderen met de moeder kan bevorderen en waarmee de moeder een kans krijgt om te laten zien dat zij de kinderen kan bieden wat zij nodig hebben. De GI blijft naar het verleden kijken en blijft argumenten uit het verleden aandragen ter onderbouwing van de uithuisplaatsing. Dit terwijl de moeder wel degelijk groei heeft laten zien, zoals ook blijkt uit de overlegde verslagen en rapportages. De moeder verzoekt de kinderrechter primair het verzoek van de GI af te wijzen en te bepalen dat de kinderen (gefaseerd) bij haar worden teruggeplaatst. Subsidiair verzoekt de moeder de kinderrechter te bepalen dat zij door middel van een uitgebreide omgangsregeling de kans krijgt te laten zien hoe zij de zorg voor de kinderen vormgeeft.
Door de pleegouders is verteld dat er snel duidelijkheid voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet komen. Zij zijn gehecht aan de pleegouders, het afscheid van de moeder na de omgang verloopt voor met name [minderjarige 1] moeizaam, [minderjarige 1] haar wereld met vriendjes en vriendinnetjes wordt groter en [minderjarige 2] gaat ook bijna naar de basisschool. Daarmee krijgt het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] steeds meer vorm en wordt het steeds moeilijker hen terug te plaatsen.
De kinderrechter moet beslissen op het aangehouden gedeelte van het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen, te weten de periode van 10 oktober 2021 tot 10 februari 2022. In de beschikking van 9 juni 2021 is bepaald dat de uitkomst van het onderzoek van De Synergie moest worden afgewacht. Inmiddels zijn de resultaten van dit onderzoek bekend.
Uit de rapportage van De Synergie is de kinderrechter onder meer gebleken dat de kinderen behoefte hebben aan een traumasensitieve opvoedstijl. Volgens de GI kan de moeder de kinderen dat niet bieden, voornamelijk omdat de moeder niet heeft gewerkt aan behandeling van haar eigen trauma(‘s). Volgens de moeder blijkt echter uit alle rapportages dat zij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat zij in staat is om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. De kinderrechter is van oordeel dat uit de overgelegde verslagen en rapportages genoegzaam is gebleken van een groei die de moeder heeft doorgemaakt. Zij kan tijdens omgangsmomenten aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen en weet hen daar waar nodig consequent te begrenzen en bij te sturen. Deze groei heeft de moeder ondanks het ontbreken van een wel of niet nodig zijnde traumabehandeling weten te realiseren. Het standpunt van de GI dat omgang met de kinderen van een andere orde is dan de volledige opvoeding en verzorging is in zichzelf waar, maar dat kan in de ogen van de kinderechter niet aan moeder worden tegengeworpen. Immers, tijdens de vorige mondelinge behandelingen is juist om die reden telkens uitgebreid stilgestaan bij een eventuele uitbreiding van de contacten. De GI heeft er voor gekozen die contacten dusdanig vorm te geven dat zij nu moeten concluderen dat de duur en frequentie onvoldoende zijn om te kunnen vertrouwen op de opvoedvaardigheden van moeder. Wat moeder dan weer verwijtbaar heeft nagelaten, is ervoor te zorgen dat er een duidelijke diagnose gesteld kon worden over het al dan niet bestaan van een trauma en de mogelijke invloed daarvan op de vaardigheden van moeder om structureel traumasensitief te kunnen reageren op de kinderen. Door de GI is echter niet voldoende onderbouwd gesteld waarom een traumabehandeling van de moeder essentieel is voor het terugplaatsen van de kinderen, mede omdat een eventueel aanwezig trauma tot nu toe niet in de weg heeft gestaan aan het goede contact tussen de kinderen en moeder. De moeder heeft gesteld dat zij met haar behandelaar van Mediant-De Boerhaven over het verleden en de toekomst spreekt. Dit zo zijnde is er aandacht voor hetgeen moeder heeft meegemaakt en gaat zij daar het gesprek over aan.
De kinderrechter heeft de door de GI abstract geformuleerde begrippen gelezen en gehoord, maar daarbij is niet onderbouwd gesteld waar het bij de moeder aan ontbreekt waardoor zij niet in staat is (met hulp) voor de kinderen te zorgen. Enkele van die genoemde abstracte vaardigheden worden door de deskundigen als mevrouw [F] (systeemtherapeut) en mevrouw [G] (sociaal verpleegkundige Mediant/De Boerhaven) juist wel teruggezien bij moeder, zoals sensitief reageren en waar nodig het aansturen van de kinderenmeer en in stabiliteit, rust en zelfinzicht. De kinderrechter ziet dus in de moeder veel van de noodzakelijke vaardigheden, dan wel acht de onderbouwing van de GI dat moeder die niet genoeg zou bezitten, onvoldoende. De kinderrechter heeft oog voor het ingrijpende karakter van de thuisplaatsing als enkel gekeken wordt vanuit de hechting van de kinderen aan hun pleegouders. Dat de kinderen inmiddels gehecht zijn geraakt in het pleeggezin is in deze echter niet van doorslaggevende betekenis. Uit de voorgaande beschikkingen van de kinderrechter is al gebleken dat hij ook op dat moment niet van oordeel was dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het pleeggezin lag vanwege het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing van het verzoek. Daar is met het laatste onderzoek door De Synergie geen verandering gekomen. Door De Synergie en mevrouw [F] wordt ook niet geadviseerd de kinderen niet terug te plaatsen bij de moeder. Er worden juist aandachtspunten benoemd waar aan gewerkt moet worden om te komen tot terugplaatsing.
Gezien het vorenstaande zal de kinderrechter bepalen dat de kinderen (gefaseerd) bij de moeder moeten worden teruggeplaatst. Daartoe zal de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 10 februari 2022, worden verlengd. De kinderrechter acht het noodzakelijk de GI, moeder, pleegouders en vooral de kinderen deze termijn te gunnen, zodat er in het tempo van de kinderen gehandeld kan worden. De komende periode moet worden gebruikt om de door De Synergie en mevrouw [F] gegeven adviezen in de praktijk te brengen. Ook dient de behandeling van de moeder bij Mediant te worden voortgezet, zoals geadviseerd bij brief van 23 september 2021 door Mediant-De Boerhaven. Dit houdt tevens in dat het advies, zoals deze is voortgevloeid uit het persoonlijkheidsonderzoek van de moeder, de mogelijke invloed van traumata en hechtingskwetsuren van de moeder verder uit te diepen en te onderzoeken in procesdiagnostiek in het kader van de ondertoezichtstelling ter hand moeten worden genomen. Concreet houdt dit voor de moeder in dat zij hier in het kader van de ondertoezichtstelling aan mee moet werken, ondanks dat zij heeft laten zien persoonlijk te kunnen groeien zonder nadere diagnostiek. De kinderrechter acht het in belang van de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de moeder deze ontwikkeling in persoonlijke groei voortzet. Als blijkt dat er inderdaad geen sprake is van een trauma, zoals de moeder beweert, kan dit ook geen punt van discussie meer zijn.

De beslissing

De kinderrechter:
bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (gefaseerd en uiterlijk op 10 februari 2022) bij de moeder worden teruggeplaatst;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 10 februari 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Flos, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
W. Spin, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2021. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 5 oktober 2021.