4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 6 december 2017 omstreeks 23:30 uur heeft een overval plaats gevonden op de [winkel] van aangever, gelegen aan de [adres] . De overvaller droeg bij binnenkomst een bivakmuts over het hoofd. In de winkel heeft de overvaller vervolgens een mes voor de borst van aangever gehouden en daarbij geroepen: “money, money”. Daarop heeft de aangever de overvaller bij zijn jas gegrepen en de bivakmuts van het hoofd van de overvaller getrokken die daarop naar buiten is gerend, zonder dat aan hem geld is gegeven.
Uit het proces verbaal aanvraag DNA-sporenonderzoek en benoeming DNA-deskundige blijkt dat een bivakmuts in beslag is genomen, welke aangever van het hoofd van de overvaller heeft getrokken. Deze bivakmuts is aangeboden aan het TMFI in Maastricht voor forensisch onderzoek en op 23 maart 2018 aldaar ontvangen. Uit de deskundigenrapportage blijkt dat de bivakmuts aan de binnenzijde van het mondgedeelte is bemonsterd met een wattenstaafje op de aanwezigheid van DNA-materiaal. Van het materiaal zijn twee (enkelvoudige) DNA-profielen opgesteld en op 17 april 2018 opgenomen in de DNA-databank. Daarnaast is referentiemateriaal van de aangever verkregen en vergeleken met het DNA-profiel dat naar aanleiding van de bemonstering van de bivakmuts is gemaakt. De deskundige van het TMFI beschrijft dat er geen aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van de aangever in de bemonstering.
Op 8 januari 2020 is DNA van verdachte opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en het wordt sindsdien vergeleken met DNA-profielen die zijn of worden geregistreerd. Op 13 januari 2020 leverde dat een match op met het uit het onderzoek van de bivakmuts verkregen DNA-profiel. De kans dat het DNA-profiel op de bivakmuts afkomstig is van een willekeurige persoon wordt beschreven als kleiner dan één op één miljard en het komt overeen met het DNA-profiel van verdachte.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het aantreffen van DNA, matchend met dat van verdachte aan de binnenkant van het mondgedeelte van de bivakmuts, die van het hoofd van de overvaller is aangetroffen, in het licht van de ontkenning van verdachte, alle omstandigheden in aanmerking nemende, kan dienen als bewijs dat verdachte de dader is van de overval op de [winkel] aan de [adres] .
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of het DNA op de bivakmuts onder de gegeven omstandigheden als daderspoor kan worden aangemerkt.
De raadsman heeft betoogd dat de bivakmuts een verplaatsbaar object is en dat het daarom niet zonder meer een daderspoor is. De rechtbank stelt vast dat de onderhavige bivakmuts tijdens de overval van het hoofd van de overvaller is getrokken door de aangever. Aangever heeft vervolgens de bivakmuts meegenomen naar de zaak van zijn zoon, waar deze uiteindelijk in beslag is genomen. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de bivakmuts rechtstreeks aan het delict en aan de dader te relateren is, en dat het DNA op de bivakmuts een daderspoor is.
Hoe verklaart verdachte de aanwezigheid van zijn DNA op de bivakmuts die naar het oordeel van de rechtbank delict-gerelateerd is?
Bij de politie heeft verdachte geen verklaring afgelegd en zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Bij de inhoudelijke behandeling heeft verdachte verklaard dat hij vaker bivakmutsen droeg en dat iemand anders de bivakmuts moet hebben weggenomen uit zijn appartement en moet hebben gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring geen concrete en verifieerbare verklaring is die de aanwezigheid van verdachtes DNA aan de binnenkant van het mondgedeelte van de bivakmuts afdoende zou kunnen verklaren. Temeer niet nu de overvaller tijdens de overval heeft geroepen “money, money” richting aangever, zodat het voor de hand ligt dat rondom de mondopening aan de binnenzijde van de zwarte bivakmuts aangetroffen DNA-profiel afkomstig is van de overvaller.
De rechtbank concludeert dan ook dat het verdachte is geweest die de overval heeft gepleegd.
De raadsman heeft (voorwaardelijk) verzocht om nader forensisch onderzoek te gelasten naar de bivakmuts door onder andere nader onderzoek te verrichten naar overige aanwezige sporen. De rechtbank ziet daartoe geen noodzaak. Uit het dossier en met name het deskundigenrapportage forensisch onderzoek blijkt de rechtbank voldoende duidelijk op welke wijze het DNA-spoor is afgenomen en op welke plek van de bivakmuts. De rechtbank gaat er verder vanuit dat het verrichte sporenonderzoek voldoet aan de daarvoor geldende waarborgen. De rechtbank is niet gebleken van concrete aanwijzingen die duiden op onbetrouwbaar, selectief onderzoek. Dat geen sporen van de aangever en een getuige zijn aangetroffen aan de binnenzijde van de muts, waar dit volgens de raadsman in de lijn der verwachting lag, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De bemonstering heeft immers plaats gevonden aan de binnenzijde bij het mondstuk, terwijl de aangever heeft verklaard de bivakmuts van het hoofd te hebben getrokken. Hij heeft daarmee dus niet de bivakmuts aan de binnenzijde aangeraakt. De getuige heeft verklaard de bivakmuts die aangever op tafel had gelegd, te hebben opgepakt en op een kruk te hebben gelegd, maar dat hij de bivakmuts binnenstebuiten zou hebben gekeerd is niet gebleken noch aannemelijk. De rechtbank twijfelt dan ook niet aan de betrouwbaarheid van het DNA-onderzoek.
De raadsman heeft verder betoogd dat voor de vaststelling van de daderschap van de verdachte steunbewijs nodig is naast de DNA-databankmatch. Daargelaten dat er steunbewijs is in de vorm van het signalement van verdachte, is er echter geen regel van bewijsrecht die inhoudt dat het daderschap van de verdachte niet mag worden gebaseerd op uitsluitend DNA-bewijs.