ECLI:NL:RBOVE:2021:385

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
8919127 \ CV EXPL 20-5389
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van een geldsom in kort geding met spoedeisend karakter

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 27 januari 2021 een vonnis gewezen in een kort geding tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en een gedaagde partij. Eiseres vorderde betaling van een geldsom van € 3.193,49, alsook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, omdat gedaagde drie facturen niet had betaald voor juridische werkzaamheden die eiseres had verricht op basis van een overeenkomst. De procedure begon met een dagvaarding op 16 december 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 13 januari 2021, die vanwege de coronamaatregelen online plaatsvond. Tijdens de mondelinge behandeling erkende gedaagde de vordering van eiseres, wat de rechter in zijn beoordeling meeneemt.

De rechter benadrukte dat bij een kort geding de spoedeisendheid van de vordering en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling belangrijke factoren zijn. Eiseres stelde dat hij de btw over de factuurbedragen had voorgeschoten en zonder een executoriale titel geen aftrekposten kon opvoeren in het kader van de vennootschapsbelasting. De rechter oordeelde dat er geen twijfel bestond over de toewijsbaarheid van het gevorderde bedrag en dat de spoedeisendheid voldoende was om de gevorderde geldsom toe te wijzen.

Het vonnis bevatte ook een toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten, maar de wettelijke handelsrente over deze kosten werd niet toegewezen, omdat deze kosten als vermogensschade worden aangemerkt. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.073,75 werden begroot, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats
Zaaknummer : 8919127 \ CV EXPL 20-5389
Vonnis in kort geding van 27 januari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. H. Kortenaar ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 december 2020, met producties;
- de brief van 6 januari 2021 van [gedaagde] , met producties;
- de pleitnota van [eiseres] , met producties;
- de mondelinge behandeling op 13 januari 2021 alwaar partijen zijn verschenen. De zitting heeft vanwege het coronavirus per online verbinding plaatsgevonden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft op grond van een met [gedaagde] gesloten overeenkomst juridische werkzaamheden voor (de eenmanszaak van) [gedaagde] verricht. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing.
2.2.
[eiseres] heeft voor de verrichte werkzaamheden drie facturen van in totaal
€ 3.193,49 bij [gedaagde] in rekening gebracht.
2.3.
[gedaagde] heeft de facturen niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van;
a. € 3.193,49 aan hoofdsom;
b. € 450,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. € 38,48 aan wettelijke handelshandelsrente, berekend tot 7 december 2020;
d. de wettelijke handelsrente over € 3.681,97 vanaf 7 december 2020;
e. de proceskosten.
3.2.
[eiseres] stelt hiertoe dat hij voor [gedaagde] juridische werkzaamheden heeft verricht op grond van een overeenkomst die [gedaagde] met zijn kantoor ( [eiseres] ) heeft gesloten. [eiseres] heeft voor de door hem verrichte werkzaamheden drie facturen bij [gedaagde] in rekening gebracht. De facturen zijn, ondanks betalingsverzoeken daartoe, niet betaald. [gedaagde] dient de facturen alsnog te betalen. Op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden maakt [eiseres] ook aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, zijnde € 150,00 per onbetaalde declaratie.
3.3.
Bij brief van 6 januari 2021 heeft [gedaagde] vraagtekens gezet bij de juistheid van de tijdsbesteding die in de facturen van [eiseres] staan vermeld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] haar verweer niet langer gehandhaafd en heeft zij de vordering alsnog erkend.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
In kort geding zijn de mate van aannemelijkheid van de vordering, het spoedeisende belang en het (on)herstelbare nadeel voor gedaagde met elkaar communicerende vaten. In deze zaak heeft [gedaagde] erkend dat zij de facturen van [eiseres] volledig dient te betalen. Ter zitting heeft [eiseres] desgevraagd toegelicht dat zijn spoedeisend belang erin is gelegen dat hij de btw over de factuurbedragen heeft voorgeschoten en dat hij zonder executoriale titel (dit vonnis) geen aftrekposten mag opvoeren in het kader van de vennootschapsbelasting. Aangezien er geen enkele twijfel bestaat over de toewijsbaarheid van het gevorderde bedrag, is hetgeen [eiseres] heeft gesteld over de spoedeisendheid voldoende om de gevorderde geldsom in het kader van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
4.3.
De conclusie is dat de gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde en niet weersproken wettelijke handelsrente.
4.4.
[eiseres] heeft verder een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Deze vordering is gestoeld op de toepasselijke algemene voorwaarden. Nu [gedaagde] deze vordering verder niet heeft weersproken, zal deze vordering ook worden toegewezen. Daarentegen bestaat voor toewijzing van de wettelijke handelsrente over de buitengerechtelijke incassokosten geen grond. Buitengerechtelijke incassokosten dienen te worden aangemerkt als vermogensschade (artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder c, BW). De wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW heeft uitsluitend betrekking op verplichtingen tot betaling uit handelsovereenkomsten. Een verplichting tot vergoeding van schade kan daartoe niet worden gerekend (HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:40). In plaats van de wettelijke handelsrente zal de wettelijk rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de incassokosten worden toegewezen.
4.5.
[gedaagde] zal worden veroordeeld in de kosten van het geding, omdat zij in het ongelijk is gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 86,75;
- griffierecht € 507,00;
- salaris gemachtigde € 480,00;
Totaal € 1.073,75.
4.6.
De gevorderde nakosten worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van:
- € 3.193,49 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 7 december 2020 tot aan de dag van de volledige betaling;
- € 38,48 aan wettelijke handelsrente, berekend tot 7 december 2020,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 450,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 7 december 2020 tot aan de dag van de volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.073,75, vermeerderd met een bedrag van € 120,00 aan nakosten, indien [gedaagde] binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis niet volledig aan dit vonnis zal hebben voldaan,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2021.