ECLI:NL:RBOVE:2021:3843

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
84/090262-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het frustreren van een faillissement met taakstraf en overwegingen omtrent strafbaarheid

Op 14 oktober 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 65-jarige man die was veroordeeld voor het frustreren van zijn faillissement. De man weigerde samen te werken met de curator en gaf opzettelijk verkeerde informatie. De rechtbank weegt mee dat de man uiteindelijk openheid van zaken gaf en dat hij eerder was vastgezet vanwege zijn weigering om mee te werken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in de periode van 8 juli 2014 tot en met 30 juni 2016 en van 1 juli 2016 tot en met 12 maart 2021 niet de vereiste inlichtingen heeft verstrekt aan de curator, terwijl hij in staat van faillissement was verklaard. Daarnaast heeft hij opzettelijk gebruik gemaakt van vervalste bankafschriften. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de man veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, zonder voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de rechtbank rekening hield met de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de leeftijd van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er geen recidivegevaar aanwezig was en dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid had genomen door uiteindelijk alle benodigde informatie te verstrekken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer in Zwolle, en de zaak is behandeld op de openbare terechtzitting van 30 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84/090262-21 (P)
Datum vonnis: 14 oktober 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1956 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 september 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.C.M. Poland en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Melliti, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 8 juli 2014 tot en met 30 juni 2016 heeft geweigerd om aan de curator de vereiste inlichtingen te geven dan wel de curator opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven, terwijl hij in staat van faillissement is verklaard;
feit 2:in de periode van 1 juli 2016 tot en met 12 maart 2021 heeft geweigerd om aan de curator de vereiste inlichtingen te geven dan wel de curator opzettelijk onjuiste/onvolledige inlichtingen heeft gegeven, terwijl hij in staat van faillissement is verklaard;
feit 3:op 12 april 2018 opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte bankafschriften van de Neuflize bank.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 juli 2014 tot en met
30 juni 2016 te Hilversum en/of Almere, althans in Nederland,
(telkens) als degene die op 8 juli 2014 door de rechtbank Midden-Nederland in staat
van faillissement is verklaard, en wettelijk opgeroepen tot het geven van
inlichtingen zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en/of heeft geweigerd
de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft
gegeven, door de curator in zijn faillissement:
- niet te informeren over zijn ontvangen vergoeding(en) van Nederlandse en

buitenlandse [bedrijf] -vennootschappen, en/of

- niet de volledige informatie, NAW- en contactgegevens van de partij of partijen
omtrent het restitueren van diverse aftrekposten die ten laste van de erfenis van de
vader van verdachte zijn gebracht, te verstrekken;
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met
12 maart 2021 te Hilversum en/of Almere, althans in Nederland,
(telkens) als degene die op 8 juli 2014 door de rechtbank Midden-Nederland in staat
van faillissement is verklaard, en wettelijk verplicht tot het geven van inlichtingen
zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en/of heeft geweigerd de vereiste
inlichtingen te geven en/of opzettelijk onjuiste en/of onvolledige inlichtingen heeft
gegeven, door de curator in zijn faillissement:
- niet te informeren over zijn ontvangen vergoeding(en) van Nederlandse en

buitenlandse [bedrijf] -vennootschappen, en/of

- onjuiste/valse bankmutaties en saldi van bankrekeningnummer [rekeningnummer 1]
[rekeningnummer 1] en van bankrekeningnummer [rekeningnummer 2]
van de bank Neuflize OBC te verstrekken;
3
hij op of omstreeks 12 april 2018 te Hilversum en/of Almere, althans in Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste geschriften als ware deze
echt en onvervalst, te weten van (een) bankafschrift(en) van de Neuflize bank (zie
DOC-032),
en/of deze opzettelijk heeft afgeleverd,
zijnde deze bankafschriften geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig
feit te dienen, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op die bankafschriften
onjuiste mutaties en/of (een) totaalbedrag(en) en/of contactgegevens van de
medewerker van de bank waren opgenomen,
en bestaande dat gebruikmaken en/of afleveren hierin dat hij, verdachte, genoemde
bankafschriften (per e-mail) heeft verstrekt en/of doen toekomen aan de curator in
zijn faillissement, mr. M.H. de Vries,
zulks terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat deze
bankafschriften bestemd waren tot gebruik als ware deze echt en onvervalst;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Op 21 januari 2020 doet curator mr. M.H. de Vries een melding van faillissementsfraude. In de melding staat dat dat natuurlijk persoon [verdachte] (verdachte) bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2014 failliet is verklaard, dat het faillissement nog niet is opgeheven en dat verdachte in de periode van 5 september 2018 tot 3 oktober 2018 is gegijzeld, omdat hij geen inlichtingen wilde verstrekken aan de curator.
Uit het onderzoek van de curator is gebleken dat verdachte inkomsten (uit hoofde van zijn functies als bestuurder en commissaris bij een aantal vennootschappen) en vermogen (uit een erfenis van zijn vader en bankrekeningen in Frankrijk en Turkije) verzweeg. Voorts bleek dat verdachte de curator opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd door Franse bankafschriften te verstrekken die niet overeenkwamen met de originele bankafschriften.
De curator heeft op 12 januari 2021 aangifte gedaan van valsheid in geschrift en het niet voldoen aan de inlichtingenplicht.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
1. het proces-verbaal van aangifte en verhoor getuige van mr. M.H. de Vries van 12 januari 2021 (DOC-001);
2. het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 30 september 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 8 juli 2014 tot en met 30 juni 2016 in Nederland,
telkens als degene die op 8 juli 2014 door de rechtbank Midden-Nederland in staat van faillissement is verklaard en wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft
gegeven, door de curator in zijn faillissement:
- niet te informeren over zijn ontvangen vergoedingen van Nederlandse en buitenlandse [bedrijf] -vennootschappen, en
- niet de volledige informatie, NAW- en contactgegevens van de partij of partijen omtrent het restitueren van diverse aftrekposten die ten laste van de erfenis van de vader van verdachte zijn gebracht, te verstrekken;
2
hij in de periode van 1 juli 2016 tot en met 12 maart 2021 in Nederland,
telkens als degene die op 8 juli 2014 door de rechtbank Midden-Nederland in staat van faillissement is verklaard en wettelijk verplicht tot het geven van inlichtingen,
heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk onjuiste en/of onvolledige inlichtingen heeft gegeven, door de curator in zijn faillissement:
- niet te informeren over zijn ontvangen vergoedingen van Nederlandse en buitenlandse [bedrijf] -vennootschappen, en
- onjuiste/valse bankmutaties en saldi van bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] en van bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] van de bank Neuflize OBC te verstrekken;
3
hij op 12 april 2018 in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste geschriften als waren deze echt en onvervalst, te weten van bankafschriften van de Neuflize bank, en deze opzettelijk heeft afgeleverd, zijnde deze bankafschriften geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande die vervalsing hierin dat op die bankafschriften onjuiste mutaties en totaalbedragen en contactgegevens van de medewerker van de bank waren opgenomen, en bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, genoemde bankafschriften per e-mail heeft verstrekt aan de curator in zijn faillissement, mr. M.H. de Vries, zulks terwijl hij, verdachte, wist dat deze bankafschriften bestemd waren tot gebruik als waren deze echt en onvervalst.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 194 (oud), 194 en 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
in staat van faillissement verklaard en wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, weigeren de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk verkeerde inlichtingen geven;
feit 2
het misdrijf:
in staat van faillissement verklaard en wettelijk verplicht tot het geven van inlichtingen, weigeren de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen geven;
feit 3
het misdrijf:
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte vanuit emotie heeft gehandeld en niet heeft gehandeld uit geldelijk gewin. Verdachte heeft alles terugbetaald. Hij wilde alleen vertragen. Hij heeft niets achtergehouden of weggesluisd en dat was ook niet zijn bedoeling. Bovendien heeft verdachte inmiddels alle benodigde gegevens voor de afronding van zijn faillissement verstrekt, waardoor geen gevaar voor recidive aanwezig is.
De officier van justitie heeft eerder toegezegd een taakstraf van 180 uur op te zullen leggen. Een voorwaardelijke gevangenisstraf gaat een stap te ver, ook gelet op de leeftijd van verdachte. Als de officier van justitie graag een voorwaardelijk deel wil, dan zou er een taakstraf voor de duur van 180 uur, waarvan 90 uur voorwaardelijk, opgelegd kunnen worden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft, terwijl hij in staat van faillissement was verklaard, in strijd met zijn wettelijke plicht, over een periode van bijna zeven jaar geweigerd om de curator de vereiste inlichtingen te geven en de curator opzettelijk verkeerde, onjuiste en onvolledige inlichtingen gegeven door het verzwijgen van een deel van zijn inkomsten en vermogen. Daarnaast heeft verdachte door hem zelf vervalste bankafschriften aan de curator verstrekt.
Door het handelen van verdachte is de curator niet goed in staat geweest om het faillissement op een juiste en voortvarende wijze af te wikkelen; verdachte heeft de afhandeling van het faillissement opzettelijk lang gefrustreerd. De curator dient immers zo snel mogelijk een goed inzicht te krijgen in de vermogenspositie van de gefailleerde, alsmede van de rechten en plichten van de schuldeisers en schuldenaren, een en ander ten behoeve van een zo gunstig mogelijke afwikkeling van de boedel. Verdachte heeft de curator opgezadeld met extra werk en de faillissementsboedel daarmee met extra kosten.
Het gedrag van verdachte is zeer schadelijk voor het onderlinge vertrouwen dat een basisvoorwaarde is voor het goed functioneren van de samenleving, in het bijzonder van het economisch verkeer, waarin schuldeisers erop moeten kunnen vertrouwen dat het faillissement van hun debiteur op een eerlijke wijze wordt afgewikkeld.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 18 mei 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel het uitgangspunt is. De door de officier van justitie geëiste taakstraf doet daarentegen wel recht aan de bijzondere omstandigheden van deze zaak en de persoon van de verdachte. De rechtbank weegt daarbij in het voordeel van verdachte mee dat hij niet uit was op geldelijk gewin en zijn verantwoordelijkheid heeft genomen door – uiteindelijk – alsnog alle vereiste inlichtingen te verstrekken, waardoor nagenoeg alle (faillissements)schulden betaald konden worden. Ook ter zitting heeft verdachte een open proceshouding getoond.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de reeds in faillissementsgijzeling doorgebrachte periode.
Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
De rechtbank ziet geen reden om daarnaast ook nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals door de officier van justitie is geëist. Uit de houding van verdachte ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte voldoende de ernst beseft van wat hem wordt verweten en dat het een bijzondere casus betreft. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen althans onvoldoende recidivegevaar aanwezig en wordt ‘een stok achter de deur’ in de vorm van een voorwaardelijke straf daarom niet nodig geacht.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
,het misdrijf:
in staat van faillissement verklaard en wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, weigeren de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk verkeerde inlichtingen geven;
feit 2, het misdrijf:
in staat van faillissement verklaard en wettelijk verplicht tot het geven van inlichtingen, weigeren de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen geven;
feit 3
,het misdrijf:
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat twee uren per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. H. Manuel en
mr. F.M.A. ’t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2021.
Buiten staat
Mr. F.M.A. ‘t Hart is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst, met nummer 69204 (onderzoek Borrika). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.