ECLI:NL:RBOVE:2021:3792

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
ak_20_2572
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om medenaturalisatie van eiser wegens strafrechtelijk verleden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verzoek om medenaturalisatie. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. T. der Bedrosian, had een verzoek ingediend via zijn moeder, die eerder wel was genaturaliseerd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had het verzoek afgewezen op basis van het feit dat eiser een strafrechtelijk vergrijp had begaan, namelijk het accepteren van een transactievoorstel voor een werkstraf van 24 uur wegens handelen in strijd met artikel 213 van het Wetboek van Strafrecht. Eiser stelde dat hij geen misdrijf had begaan, maar slechts een licht strafrechtelijk vergrijp, en dat er bijzondere omstandigheden waren die hem niet als een gevaar voor de openbare orde konden beschouwen.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek terecht was, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde. De rechtbank benadrukte dat de wetgeving en het beleid van verweerder vereisen dat bij een strafrechtelijk verleden, zoals in dit geval, de naturalisatie kan worden geweigerd. Eiser had weliswaar zijn straf uitgevoerd, maar de rechtbank concludeerde dat de omstandigheden waaronder hij het delict had begaan niet zodanig bijzonder waren dat verweerder van zijn beleid had moeten afwijken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/2572

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. T. der Bedrosian,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 1 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers moeder om medenaturalisatie van eiser afgewezen.
In het besluit van 19 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich via een skype-verbinding laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende, door partijen niet betwiste, feiten.
1.1
Eiser heeft op 27 september 2018 een transactievoorstel geaccepteerd in de vorm van een werkstraf van 24 uur wegens het handelen in strijd met het bepaalde in artikel 213 van het Wetboek van Strafrecht, met als pleegdatum 23 juni 2018. Blijkens het uittreksel van de Justitiële Informatiedienst is door eiser vervolgens aan de transactievoorwaarden voldaan.
1.2
Eisers moeder heeft op 25 juni 2019 mede namens eiser en zijn minderjarige broertje bij verweerder een aanvraag om naturalisatie ingediend. Het naturalisatieverzoek van eisers moeder en zijn minderjarige broertje is ingewilligd.
1.3
In het primaire besluit is het verzoek om medenaturalisatie van eiser afgewezen.
1.4
Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt.
1.5
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift kennelijk ongegrond
verklaard.
2. Partijen stellen zich op de volgende standpunten.
2.1
Eiser voert aan dat door hem geen misdrijf is begaan, maar een licht strafrechtelijk vergrijp en dat hij reeds daarom geen gevaar voor de openbare orde vormt. Voorts stelt hij dat er in zijn geval sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden dat maakt dat hij niet als een gevaar voor de openbare orde kan worden beschouwd. Daarom moet er worden afgeweken van de geldende richtlijnen.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken van feiten of
omstandigheden dat er ten aanzien van eiser geen ernstige vermoedens bestaan dat hij een
gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder ziet geen aanleiding om in het geval van
eiser af te wijken van het gevoerde beleid.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) wordt een verzoek om naturalisatie afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
3.2
Volgens de in de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (Handleiding) vervatte toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN is sprake van een ernstig vermoeden dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde, en wordt de naturalisatie geweigerd, als in de periode van vijf jaar direct voorafgaand aan het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. Daarbij wordt in de toelichting uit de Handleiding aangegeven wat met een sanctie wordt bedoeld, te weten onder meer een vrijheidsbenemende straf of maatregel en een taak- of leerstraf.
3.3
Niet in geschil is dat de onder 4.2 bedoelde rehabilitatietermijn van vijf jaar in het
geval van eiser nog niet is verstreken.
3.4
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) kunnen omstandigheden die bij het opstellen van een beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel moeten geacht te zijn verdisconteerd, niet reeds daarom buiten beschouwing worden gelaten bij de vraag of van de beleidsregel moet worden afgeweken. Het bestuursorgaan dient derhalve alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840).
3.5
De rechtbank stelt vast dat op grond van het beleid van verweerder ernstige vermoedens bestaan dat een vreemdeling gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk indien hem, voor zover van belang, een taakstraf is opgelegd, hetgeen in de weg staat aan inwilliging van een naturalisatieverzoek. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder de bevoegdheid om af te wijken van het gevoerde beleid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, heeft opgenomen in paragraaf 6 van de Handleiding en op basis daarvan een belangenafweging heeft gemaakt.
3.6
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gesteld dat door eiser slechts een licht strafrechtelijk vergrijp is begaan, nu vast staat dat eiser in strijd met het bepaalde in artikel 213 van het Wetboek van Strafrecht heeft gehandeld, welk artikel is opgenomen in het Tweede Boek, dat over misdrijven gaat. De omstandigheid dat eiser ten tijde van de aanvaarding van het transactieaanbod nog jong was, doet niet af aan het feit dat eiser de taakstraf heeft aanvaard en uitgevoerd en daarmee tevens heeft beaamd dat hij het misdrijf heeft begaan. Voor zover van de zijde van eiser is aangevoerd dat eiser gelet op zijn jonge leeftijd de gevolgen van het aanvaarden van de transactie niet kon overzien, stelt de rechtbank vast dat eisers moeder, die eiser volgens eisers gemachtigde destijds adviseerde om de transactie te aanvaarden, als volwassene wel in staat moet worden geacht om deze gevolgen te overzien en zo nodig navraag daarnaar te doen.
3.7
Verweerder heeft de in bezwaar aangevoerde individuele omstandigheden van eiser betrokken bij zijn besluitvorming. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheden waaronder eiser het misdrijf heeft begaan (eiser stelt getraumatiseerd en kwetsbaar te zijn door zijn verleden), niet anders zijn dan de omstandigheden die voor vele asielzoekers gelden.
3.8
Ook heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde geringe ernst van het delict, eisers jeugdige leeftijd ten tijde van het delict en het feit dat eiser niet eerder met de politie in aanraking is gekomen en middels een opleiding een toekomst in Nederland wenst op te bouwen, geen zodanig bijzondere omstandigheden zijn dat verweerder, in afwijking van het beleid, tot een ander besluit had moeten komen. In het in de Handleiding verwoorde beleid wordt in zijn algemeenheid gesteld dat minderjarigheid geen bijzondere omstandigheid is. Hoewel de gemachtigde van eiser ter zitting terecht naar voren heeft gebracht dat er wel enige gradatie is te maken in de verschillende leeftijden tijdens de minderjarigheid, is een leeftijd van 15 jaar naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig jong dat sprake zou zijn van een relevante bijzondere omstandigheid.
3.9
Dat eiser de enige persoon binnen het gezin is van wie het verzoek om naturalisatie niet is ingewilligd en hij nu geen toekomst zegt te kunnen opbouwen die gelijkwaardig is aan die van de rest van het gezin, leidt evenmin tot de conclusie dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder had moeten afwijken van zijn beleid. Eiser kan immers een opleiding gaan volgen en na het verstrijken van de rehabilitatietermijn een nieuw verzoek tot naturalisatie doen.
3.1
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt kon stellen dat het enkele feit dat eiser niet eerder een strafbaar feit heeft begaan, nog niet wil zeggen dat er geen risico op recidive bestaat.
3.11
Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is om te oordelen dat eiser feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Awb had moeten afwijken van het gevoerde beleid.
3.12
Tot slot overweegt de rechtbank ten overvloede ten aanzien van hetgeen hierover van de zijde van eiser voor het eerst ter zitting is opgemerkt, dat van het horen met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb mag worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren van eiser niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit, hetgeen eiser daartegen heeft aangevoerd en hetgeen hiervoor door de rechtbank is overwogen, is aan voormelde maatstaf voldaan voor wat betreft de afwijzing van het naturalisatieverzoek van eiser.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van M.W. Hulsman, als griffier op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.