ECLI:NL:RBOVE:2021:3785

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
C/08/266920 / FA RK 21-1442
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en tenuitvoerlegging van Turkse alimentatiebeslissing op basis van internationale verdragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, op 30 september 2021 een beschikking gegeven inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van een Turkse alimentatiebeslissing. De vrouw, verzoekster, heeft een verzoek ingediend om de man, belanghebbende, te veroordelen tot betaling van 350 Turkse lira aan voorlopige partneralimentatie, zoals bepaald in een Turkse beschikking van 11 mei 2016. De vrouw stelt dat de man niet aan deze verplichting heeft voldaan en dat zij belang heeft bij de tenuitvoerlegging van deze beslissing in Nederland, nu zij een aanvullende uitkering van de gemeente ontvangt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een internationaal geschil en dat de Turkse beslissing moet worden beoordeeld aan de hand van het Haags Alimentatieverdrag 2007 en het Haags Alimentatie Executieverdrag 1973. De rechtbank concludeert dat de Turkse rechter internationaal bevoegd was en dat er geen gronden zijn om erkenning of tenuitvoerlegging te onthouden. De rechtbank erkent de Turkse beslissing voor de bedragen die verschuldigd zijn na 1 februari 2017 en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Voor de bedragen die vóór 1 februari 2017 verschuldigd zijn, houdt de rechtbank iedere beslissing aan totdat de man in het geding is geroepen.

De mondelinge behandeling is gepland op 19 januari 2022, waarbij de man door de vrouw zal worden opgeroepen. De beschikking is gegeven door mr. I. Sumner en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M.T. Hovius-Huisman.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Almelo
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/266920 / FA RK 21-1442
beschikking van 30 september 2021
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu,
en
[belanghebbende],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] (Turkije),
belanghebbende.

1.Het procesverloop

De (voorzieningenrechter van de) rechtbank heeft kennis genomen van het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 2 juni 2021.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van 11 mei 2016, opgemaakt op 27 mei 2016, gewezen tussen partijen door de 1e Familierechtbank van de Republiek Turkije te [plaats] is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken op grond van het verzoek dat door de vrouw is ingediend. Voorts is bij die beschikking bepaald dat de vrouw vanaf de datum van de rechtszaak 350 Turkse lira aan voorlopige partneralimentatie van de man zal ontvangen. Nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan zal de vrouw dit bedrag als alimentatie ontvangen.
2.2.
Na beroep door een van partijen is deze beschikking op 31 mei 2018 bevestigd door de 2e Kamer voor Civiele Zaken van het Gerechtshof. Het vonnis is op 19 juli 2018 in kracht van gewijsde gegaan en uitvoerbaar bij voorraad.
2.3.
Partijen hebben jaren in Nederland gewoond. De man is geremigreerd naar Turkije. De vrouw is in Nederland blijven wonen. Zij hebben beide de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen overeenkomstig de veroordeling bij het vonnis van 27 mei 2016, gewezen tussen partijen door de 1e Familierechtbank van de Republiek Turkije te [plaats] in de procedure met vonnis nummer 2016/42713205. Zij stelt daartoe dat de man tot op heden niet aan deze beschikking voldaan. Nu zij een aanvullende uitkering van de gemeente ontvangt, heeft de vrouw belang bij de alimentatie, reden waarom zij tot tenuitvoerlegging van de genoemde beslissing in Nederland wil overgaan.
3.2.
De vrouw legt aan haar verzoek artikel 431 lid 2 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) ten grondslag, nu er tussen Turkije en Nederland geen verdrag bestaat op grond waarvan het Turkse vonnis in aanmerking komt voor erkenning en tenuitvoerlegging. Omdat de man in Turkije woont en hij naast een uitkering van de Turkse Verzekeringsbank ook een remigratie-uitkering uit Nederland ontvangt, wenst zij het vonnis in Nederland ten uitvoer te leggen door executoriaal beslag te leggen op het zich in Nederland bevindende vermogen van de man. Zij stelt voorts dat is voldaan aan de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria, zodat de Nederlandse rechter in beginsel het Turkse vonnis dient te erkennen.

4.De beoordeling

Toepasselijk juridisch kader
4.1.
Er is sprake van een internationaal geschil. Daarom moet de (voorzieningenrechter van de) rechtbank (ambtshalve) onderzoeken welk toetsingskader dient te worden gebruikt om te beoordelen of het buitenlandse vonnis in aanmerking komt voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland.
4.2.
De vrouw vraagt tenuitvoerlegging dan wel erkenning van een beslissing van de Turkse rechter. De (voorzieningenrechter van de) rechtbank overweegt dat voor Turkije de Verordening (EG) nr. 4/2009 (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/AUTO/?uri=celex:32009R0004) van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (hierna: Alimentatie Verordening) niet geldt. Echter en in tegenstelling tot wat de vrouw naar voren heeft gebracht, zijn zowel Turkije als Nederland partij bij het Verdrag van ’s-Gravenhage van 23 november 2007 inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (hierna: Haags Alimentatieverdrag 2007). Dat verdrag is voor Nederland op 1 augustus 2014 in werking getreden en voor Turkije op 1 februari 2017.
4.3.
Daarnaast is het Haags Verdrag betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van alimentatiebeslissingen van 2 oktober 1973 (ook wel: Haags Alimentatie Executieverdrag 1973) ook van toepassing aangezien zowel Nederland (sinds 1 maart 1981) als Turkije (sinds 1 november 1983) verdragsluitende staten zijn bij dit instrument. De verhouding tussen het Haags Alimentatie Executieverdrag 1973 en het Haags Alimentatieverdrag 2007 wordt in principe door artikel 48 van het Haags Alimentatieverdrag 2007 geregeld. Hierin is bepaald dat het verdrag van 1973 wordt vervangen door het verdrag van 2007.
4.4.
Hoewel de beslissing van de Turkse rechter weliswaar dateert van vóór de inwerkingtreding van het Haags Alimentatieverdrag 2007 voor Turkije (- de beslissing dateert van 11 mei 2016 en het verdrag is op 1 februari 2017 in werking getreden), moet het verzoek van de vrouw toch worden beoordeeld aan de hand van dat verdrag. Op grond van artikel 56 lid 1 onder b van het Haags Alimentatieverdrag 2007 is immers het verdrag van toepassing indien het verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging is ontvangen door de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat nadat het verdrag in werking is getreden tussen de staat van herkomst en de aangezochte staat.
4.5.
De aangezochte staat is echter op grond van artikel 56 lid 3 van dat verdrag niet gehouden een beslissing of regeling inzake levensonderhoud ten uitvoer te leggen betreffende betalingen die verschuldigd werden voordat het verdrag tussen de staat van herkomst en de aangezochte staat in werking is getreden, met uitzondering van onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit een ouder-kindrelatie jegens een persoon jonger dan 21 jaar. De onderhavige zaak valt hierdoor deels onder de temporele reikwijdte van het Haags Alimentatieverdrag 2007, namelijk ten aanzien van de bedragen die verschuldigd zijn geworden vanaf 1 februari 2017, te weten de datum dat het verdrag in Turkije in werking is getreden.
4.6.
Ten aanzien van de bedragen die verschuldigd zijn vóór 1 februari 2017 wordt op grond van artikel 56 lid 2 Haags Alimentatieverdrag 2007 bepaald dat het Haags Alimentatie Executieverdrag 1973 alsnog kan worden gebruikt voor de erkenning en tenuitvoerlegging van alimentatiebeslissingen die onder beide instrumenten zouden vallen, indien aan de voorwaarden voor erkenning en tenuitvoerlegging in de zin van het Haags Alimentatieverdrag 2007 niet is voldaan.
4.7.
Dit betekent dat de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing van de 1e Familierechtbank van de Republiek Turkije te [plaats] in de procedure met vonnis nummer 2016/42713205 van 27 mei 2016 in Nederland dient te worden beoordeeld:
  • voor bedragen verschuldigd na 1 februari 2017 op grond van het Haags Alimentatie Verdrag 2007, en
  • voor bedragen verschuldigd vóór 1 februari 2017 op grond van het Haags Alimentatie Executieverdrag 1973.
Bedragen verschuldigd vanaf 1 februari 2017: Haags Alimentatieverdrag 2007
4.8.
Met betrekking tot de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op grond van het Haags Alimentatieverdrag 2007 geeft de Uitvoeringswet Internationale Inning Levensonderhoud van 29 september 2011 een uitvoeringsregeling. In artikel 5 lid 1 van deze wet is bepaald dat verzoeken tot erkenning en tenuitvoerlegging op grond van het Haags Alimentatieverdrag 2007 worden ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank en dat de artikelen 985 tot en met 994 Rv niet van toepassing zijn. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat onder meer bevoegd is de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen wier rechtsgebied de tenuitvoerlegging plaats dient te vinden.
4.9.
Aangezien de Turkse rechter internationaal bevoegd was op grond van artikel 20 lid 1 sub a van het Haags Alimentatieverdrag 2007 om een beslissing te nemen (op de grond dat de verweerder zijn gewone verblijfplaats in Turkije had ten tijde van het indienen van het verzoek), en de voorzieningenrechter niet is gebleken dat er gronden zijn waarop erkenning dan wel tenuitvoerlegging zou moeten worden onthouden op grond van artikel 22 sub a Haags Alimentatieverdrag 2007, komt de beslissing van de Turkse rechtbank in aanmerking voor zowel erkenning als tenuitvoerlegging.
4.10.
In artikel 23 lid 3 van het Haags Alimentatieverdrag 2007 is bepaald dat indien het verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging rechtstreeks aan een bevoegde autoriteit in de aangezochte staat is gericht, in overeenstemming met artikel 19 lid 5, de bevoegde autoriteit de beslissing onverwijld uitvoerbaar verklaart.
4.11.
De voorzieningenrechter stelt vast dat bij het verzoek de benodigde stukken als genoemd in artikel 25 van het Haags Alimentatieverdrag 2007 zijn gevoegd.
4.12.
Aangezien aan alle voorwaarden voor zowel de erkenning als de tenuitvoerlegging is voldaan, zal de voorzieningenrechter het verzoek toewijzen voor wat betreft de verschuldigde bedragen na 1 februari 2017.
Bedragen verschuldigd vóór 1 februari 2017: Haags Alimentatie Executieverdrag 1973
4.13.
Voor wat betreft de bedragen die verschuldigd zijn vóór 1 februari 2017 wordt op grond van artikel 13 van het Haags Alimentatie Executieverdrag 1973 de procedure voor de erkenning of tenuitvoerlegging van de beslissing beheerst door het recht van de aangezochte staat. De hiervoor genoemde bepalingen brengen met zich dat de artikelen 985 tot en met 994 Rv van toepassing zijn. In artikel 985 Rv is bepaald dat wanneer een beslissing, gegeven door een rechter van een vreemde Staat, in Nederland uitvoerbaar is krachtens een verdrag of krachtens een wet, zij niet ten uitvoer wordt gelegd dan na daartoe verkregen rechterlijk verlof tot tenuitvoerlegging. Tot de kennisneming van het verzoek tot verlening van het verlof is onder meer bevoegd de rechtbank van het arrondissement waar de tenuitvoerlegging wordt verlangd.
4.14.
Op grond van artikel 987 Rv geeft de rechtbank haar beschikking niet dan na verhoor, althans behoorlijke oproeping, van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt verlangd. Nu de man nog niet in het geding is geroepen, zal de rechtbank een dag en uur voor het verhoor alsmede een termijn bepalen waartegen hij bij deurwaardersexploot door de vrouw zal worden opgeroepen overeenkomstig het Haags Betekeningsverdrag 1965 (waarbij zowel Turkije als Nederland partij zijn) en de Uitvoeringswet bij dat verdrag jo. artikel 55 lid 1 Rv. De rechtbank zal daarom iedere beslissing over de vóór 1 februari 2017 verschuldigde bedragen aanhouden tot de hierna te bepalen mondelinge behandeling.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
erkent de door de 1e Familierechtbank van de Republiek Turkije te [plaats] op 11 mei 2016 genomen beslissing, waarbij de man is veroordeeld tot betaling aan de vrouw van 350 Turkse lira aan voorlopige partneralimentatie, waarvan een gewaarmerkt afschrift aan deze beschikking is gehecht, een en ander met betrekking tot de vanaf 1 februari 2017 verschuldigde bedragen;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
De rechtbank:
5.3.
bepaalt dat de mondelinge behandeling zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Almelo aan de Egbert Gorterstraat 5 op
19 januari 2022 te 13.45 uur, tegen welk tijdstip de man door de vrouw bij deurwaardersexploot zal worden opgeroepen;
5.4.
houdt iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. Sumner en in het openbaar uitgesproken op
30 september 2021 in tegenwoordigheid van M.T. Hovius-Huisman, griffier.