In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, op 30 september 2021 een beschikking gegeven inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van een Turkse alimentatiebeslissing. De vrouw, verzoekster, heeft een verzoek ingediend om de man, belanghebbende, te veroordelen tot betaling van 350 Turkse lira aan voorlopige partneralimentatie, zoals bepaald in een Turkse beschikking van 11 mei 2016. De vrouw stelt dat de man niet aan deze verplichting heeft voldaan en dat zij belang heeft bij de tenuitvoerlegging van deze beslissing in Nederland, nu zij een aanvullende uitkering van de gemeente ontvangt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een internationaal geschil en dat de Turkse beslissing moet worden beoordeeld aan de hand van het Haags Alimentatieverdrag 2007 en het Haags Alimentatie Executieverdrag 1973. De rechtbank concludeert dat de Turkse rechter internationaal bevoegd was en dat er geen gronden zijn om erkenning of tenuitvoerlegging te onthouden. De rechtbank erkent de Turkse beslissing voor de bedragen die verschuldigd zijn na 1 februari 2017 en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Voor de bedragen die vóór 1 februari 2017 verschuldigd zijn, houdt de rechtbank iedere beslissing aan totdat de man in het geding is geroepen.
De mondelinge behandeling is gepland op 19 januari 2022, waarbij de man door de vrouw zal worden opgeroepen. De beschikking is gegeven door mr. I. Sumner en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M.T. Hovius-Huisman.