ECLI:NL:RBOVE:2021:3783

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
21/004649-15 en 21/003502-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot kwijtschelding van ontnemingsmaatregelen in strafzaak

Op 6 oktober 2021 heeft de politierechter van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een verzoek tot kwijtschelding van ontnemingsmaatregelen. De veroordeelde, die in 2016 en 2018 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was veroordeeld tot betaling van in totaal € 70.000 aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, heeft op 20 augustus 2021 een verzoekschrift ingediend om deze betalingsverplichtingen kwijt te schelden. De veroordeelde heeft aangevoerd dat hij geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, dat hij een bijstandsuitkering ontvangt, dubbele woonlasten heeft en met schulden kampt, waardoor hij nauwelijks draagkracht heeft.

Tijdens de zitting is de officier van justitie, mr. K.J.L. de Valk, gehoord, die stelde dat de veroordeelde geen volledige inzage heeft gegeven in zijn financiën en dat het verzoek tot kwijtschelding onvoldoende is onderbouwd. De politierechter heeft echter vastgesteld dat de veroordeelde, ondanks zijn uitkering, geen draagkracht heeft om aan de betalingsverplichtingen te voldoen. De rechter heeft daarbij ook rekening gehouden met eerdere beslissingen van het gerechtshof, die al hadden vastgesteld dat de financiële situatie van de veroordeelde onvoldoende was om aan de verplichtingen te voldoen.

Uiteindelijk heeft de politierechter geoordeeld dat het resterende bedrag van € 30.636,23 aan ontneming moet worden kwijtgescholden, en heeft het verzoek tot kwijtschelding toegewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechter heeft de verplichting tot betaling aan de staat vastgesteld op nihil (€ 0,00).

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 21/004649-15 en 21/003502-17
Verzoekschriftnummer: RK 21/285
Beslissing van de enkelvoudige kamer op het verzoek tot vermindering en/of kwijtschelding op grond van artikel 6:6:26, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1958 in ,
wonende aan de [adres] ,
hierna te noemen: veroordeelde

1.Het verloop van de procedure

Veroordeelde is op 9 mei 2016 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot betaling van een geldbedrag van € 60.114,01 aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Op 2 april 2019 werd door veroordeelde een verzoek tot vermindering ingediend bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Bij beschikking van 19 augustus 2019 heeft het gerechtshof de betalingsverplichting verlaagd tot een bedrag van € 20.000,-.
Veroordeelde is tevens op 21 januari 2018 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot betaling van een geldbedrag van € 10.636,23 aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het verzoekschrift is op 20 augustus 2021 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het is ingediend door veroordeelde. Het verzoekschrift richt zich op het kwijtschelden van de vorenstaande aan veroordeelde bij maatregel opgelegde verplichtingen tot betaling aan de Staat.
Het verzoekschrift is behandeld op de openbare terechtzitting van 6 oktober 2021. Bij de behandeling zijn de officier van justitie mr. K.J.L. de Valk en de veroordeelde gehoord
De politierechter heeft kennis genomen van het verzoekschrift en de daaraan gehechte bijlagen. Daarnaast heeft de politierechter kennis genomen van een reactie op het verminderingsverzoek dan wel kwijtscheldingsverzoek van het CJIB van 27 september 2021.

2.De standpunten van veroordeelde en de officier van justitie

Het standpunt veroordeelde
Veroordeelde heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift moet worden toegewezen en dat het ontnemingsbedrag moet worden kwijtgescholden.
Veroordeelde stelt niet een wederrechtelijk voordeel te hebben verkregen. Veroordeelde ontvangt een bijstandsuitkering, heeft dubbele woonlasten en meerdere schulden. Er zijn veel problemen. Veroordeelde heeft nauwelijks draagkracht en hij zal dit ook niet krijgen.
Standpunt CJIB
Het CJIB heeft naar voren gebracht dat de financiële positie van veroordeelde niet florissant is. De aan veroordeelde opgelegde en te betalen ontnemingsmaatregel bedraagt op dit moment € 30.636,23. Op 2 juni 2020 heeft het CJIB uit eigen beweging een voorlopige betalingsregeling toegekend aan veroordeelde, bestaande uit 12 maandelijkse termijnen van €250,=. Deze regeling had betrekking op het gehele openstaande bedrag. Er is geen enkele betaling ontvangen. Het verzoek tot kwijtschelding wordt door veroordeelde onderbouwd met stukken die (deels) gedateerd zijn. Derhalve heeft veroordeelde geen complete inzage gegeven in zijn inkomsten en uitgaven en is het CJIB van mening dat het verzoekschrift onvoldoende is onderbouwd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat veroordeelde volgens het CJIB geen volledige inzage heeft gegeven in zijn financiën. Om die reden heeft de officier van justitie zich, overeenkomstig de inhoud van de stukken van het CJIB, d.d. 27 september 2021, op het standpunt gesteld dat het verzoek van veroordeelde moet worden afgewezen.

3.De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank Overijssel is bevoegd van het verzoekschrift kennis te nemen.

4.De ontvankelijkheid

De politierechter stelt vast dat het verzoekschrift ontvankelijk is.

5.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de politierechter het volgende vast.
Maatstaf
Op grond van artikel 6:6:26, eerste lid, Sv kan de rechter op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de veroordeelde het in de opgelegde verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgestelde bedrag verminderen of kwijtschelden.
Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie volgt dat het uitgangspunt bij de oplegging van de ontnemingsmaatregel is dat de rechter bij de vaststelling van het te betalen bedrag niet slechts rekening houdt met de draagkracht, maar ook met de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde indien deze een beroep doet op afwezigheid daarvan dan wel te kennen geeft daarmee problemen te hebben. Indien eenmaal bij rechterlijk vonnis het te ontnemen voordeel is vastgesteld, zal in een later stadium niet zonder meer betalingsonmacht kunnen worden aangenomen. Verschillende feiten en omstandigheden die door veroordeelde in een schriftelijk en gemotiveerd verzoek uiteen zijn gezet kunnen er echter toe leiden dat de rechter het voornoemde vastgestelde bedrag vermindert dan wel kwijtscheldt. Daarbij dient veroordeelde aannemelijk te maken niet meer over voldoende draagkracht te beschikken.
Feiten en omstandigheden
Aan veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 mei 2016 21/004649-15) de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 60.114,01 ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij beschikking van 19 augustus 2019 heeft het gerechtshof de betalingsverplichting verlaagd tot een bedrag van € 20.000,=. Daarnaast is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 januari 2018 (21/003502-17) de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.636,23 ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Beide arresten zijn onherroepelijk geworden, waarna het CJIB de zaken respectievelijk op 14 juni 2017 en in februari 2019 ter executie aangeboden heeft gekregen. Op 16 maart 2020 heeft het CJIB veroordeelde aangeschreven op zijn BRP-adres. Veroordeelde werd middels deze aanschrijving in de gelegenheid gesteld uiterlijk 16 april 2020 beide ontnemingsmaatregelen te voldoen, dan wel voor die datum een betalingsregeling voor de ontnemingsmaatregelen aan te vragen. Op 2 juni 2020 heeft het CJIB uit eigen beweging een voorlopige betalingsregeling aan veroordeelde toegekend, bestaande uit 12 maandelijkse termijnen van € 250,-. Deze regeling had betrekking op beide ontnemingsmaatregelen.
Op 29 juli 2020 ontving het CJIB een brief van mr. Onland, waarin hij verwees naar zijn brieven van 23 oktober en 3 december 2019. Veroordeelde zou niet in staat zijn enige betaling te kunnen verrichten in de ontnemingszaken. Het CJIB heeft deze brief ter kennisgeving aangenomen. Op 14 september 2020 nam veroordeelde telefonisch contact op het CJIB om kwijtschelding aan te vragen. Het CJIB heeft hierop meegedeeld dat een dergelijk verzoek bij de rechtbank kan worden ingediend. Het openstaande bedrag (van
beide ontnemingszaken) betrof op 27 september 2021 € 30.636,23.
Overweging
De politierechter is van oordeel dat gekeken moet worden of en in hoeverre de veroordeelde draagkracht heeft om aan de hem opgelegde betalingsverplichting te voldoen en of hij er alles aan heeft gedaan om aan die betaling te voldoen. De veroordeelde heeft weliswaar een uitkering, maar de politierechter deelt het standpunt dat door veroordeelde naar voren is gebracht, inhoudende dat voldoende aannemelijk is dat veroordeelde eenvoudigweg geen draagkracht heeft en ook niet zal krijgen om de betalingsverplichting na te komen. Eerder op 19 augustus 2019 is door het gerechtshof ook al aannemelijk geacht dat de financiële draagkracht van veroordeelde toen onvoldoende was en ook in de toekomst onvoldoende zal zijn om volledig aan de opgelegde betalingsverplichting te voldoen op basis waarvan het gerechtshof toen het ontnemingsbedrag van € 60.114,01 heeft verminderd tot € 20.000,= . Sindsdien is de situatie van veroordeelde niet veranderd behoudens dat hij weer twee jaar ouder is geworden en mede daardoor ook niet aan verdiencapaciteit heeft gewonnen.
De politierechter is daarom van oordeel dat het resterende nog openstaande bedrag van € 30.636,23 aan ontneming moet worden kwijtgescholden.
Conclusie
De politierechter wijst het verzoek tot kwijtschelding van de vastgestelde bedragen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toe inzake de parketnummers 21/004649-15 en 21/003502-17.

6.De beslissing

De politierechter
wijst toehet verzoek tot
kwijtscheldingvan het te betalen bedrag aan
ontneming tot een bedrag van in totaal € 30.636,23 (parketnummers 21/004649-15 en 21/003502-17), zodat het nog verschuldigde bedrag wordt vastgesteld op nihil (€ 0,00).
Deze beslissing is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, politierechter, in tegenwoordigheid van F.R. Baarslag, griffier, ondertekend door de politierechter en de griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2021.