ECLI:NL:RBOVE:2021:3758

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
08.155402.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing en mishandeling van een failliete kozijnenhandelaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen uit Almelo, die betrokken waren bij de afpersing en mishandeling van een failliete kozijnenhandelaar. De verdachten, een 56-jarige en een 38-jarige man, werden beschuldigd van het dreigen met geweld en het fysiek aanvallen van het slachtoffer, die hen €3.000,- verschuldigd was voor nooit geleverde kozijnen. Op 12 juni 2020 haalden de verdachten het slachtoffer op in een bestelauto en dreigden hem met geweld als hij niet zou betalen. Tijdens de rit naar een afgelegen plek in het bos, werd het slachtoffer door de oudere man twee keer in zijn gezicht geslagen, wat resulteerde in een verwonding. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het slachtoffer mogelijk zelf fouten had gemaakt, dit geen rechtvaardiging bood voor de gewelddadige en intimiderende acties van de verdachten. De rechtbank sprak de verdachten vrij van de meest ernstige aanklachten, maar oordeelde dat zij zich schuldig hadden gemaakt aan poging tot afpersing en afpersing van de telefoon van het slachtoffer. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur aan de verdachten op, met vervangende hechtenis bij niet-naleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.155402.20 (P)
Datum vonnis: 7 oktober 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 september 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink-Van Dijk en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. T. Geerdink, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 23 september 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 juni 2020, al dan niet samen met anderen, [slachtoffer] :
feit 1:van zijn vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, al dan niet om die [slachtoffer] te dwingen om € 3.000,- te betalen, dan wel met geweld of bedreiging met geweld heeft geprobeerd [slachtoffer] te dwingen om € 3.000,- te betalen;
feit 2:met geweld en bedreiging met geweld van zijn telefoon heeft beroofd dan wel heeft gedwongen om zijn telefoon af te geven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Almelo en/of te Amt Delden en/of Deldenbroek, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
- die [slachtoffer] te dwingen in de auto (bestelauto) te stappen en/of
- met die [slachtoffer] in die auto (bestelauto) is gaan rijden en/of (vervolgens)
- met die [slachtoffer] in de richting van een bos is gaan rijden en/of
- ( vervolgens) in een bos is gestopt en/of
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd " we gaan een gat voor je graven"
met het oogmerk een ander, te weten die [slachtoffer] en/of een ander, te dwingen
iets te doen of niet te doen, te weten:
- aan te geven waar 3000 euro is gebleven en/of
- aan te geven of [slachtoffer] die 3000 euro kan terug betalen en/of
- die 3000 euro door familie betaald kan worden en/of
- zijn pincode van zijn telefoon af te geven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Almelo en/of te Amt Delden en/of Deldenbroek, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door die [slachtoffer] dwingen in een auto (bestelauto) te stappen en/of (vervolgens)
met die [slachtoffer] in de richting van een bos is gaan rijden en/of (vervolgens) in een bos is gestopt en/of (vervolgens) die [slachtoffer] bij een bushalte heeft achtergelaten;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Almelo en/of te Ambt Delden en/of Deldenbroek, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer] door geweld of bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van 3000 euro, althans enig geldbedrag, die [slachtoffer]
- heeft/hebben gedwongen in een voertuig plaats te nemen
- met die [slachtoffer] in een voertuig is/zijn gaan rondrijden
- die [slachtoffer] heeft/hebben toegevoegd dat hij 3000 moest betalen en/of “je moet nu het geld regelen” en/of “pak dat touw” en/of “je moet betalen anders steek ik je huis in de brand” en/of
- met die [slachtoffer] naar een afgelegen (bos)perceel is/zijn gereden en/of (aan het einde van die rit) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd “ik geef je tot maandagavond de tijd” en/of
-die [slachtoffer] een vuistslag in het gezicht heeft/hebben gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Almelo en/of Ambt Delden en/of Deldenbroek, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon ( te weten een Huawei), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door [slachtoffer] tijdens een gijzeling gedwongen zijn telefoon af te geven en/of vervolgens zijn pincode van deze telefoon en/of de gegevens van internetbankieren af te geven;
subsidiair :
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Almelo en/of Ambt Delden en/of Deldenbroek, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer] door geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , die [slachtoffer] meermalen dreigend heeft/hebben toegesproken en /of een dreigende situatie voor die [slachtoffer] heeft/hebben laten bestaan en/of op dreigende toon heeft/hebben gezegd dat hij zijn telefoon moest afgeven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en het onder 1 subsidiair, alsmede het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte moet van die feiten worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van het onder 1 meer subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde, omdat die feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman van verdachte heeft – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota – bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is ten aanzien van
feit 1 aangevoerd dat van wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) geen sprake is nu uit de inhoud van het dossier blijkt dat aangever [slachtoffer] vrijwillig in de bestelauto is gestapt. Verder ontbreekt bewijs voor het bestanddeel “opzet”. Verdachte heeft niet actief geprobeerd om [slachtoffer] in de bestelauto te krijgen. Uit het dossier volgt evenmin dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving of aan de poging tot afpersing. Verdachte was vooraf niet op de hoogte van de afspraak tussen aangever en medeverdachte [medeverdachte] noch van de omstandigheid dat zijn medeverdachte € 3.000,-- van aangever tegoed meende te hebben. Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte aangever [slachtoffer] met geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen om de telefoon af te geven. Bij verdachte is ook geen telefoon aangetroffen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In december 2019 heeft medeverdachte [medeverdachte] (voor of namens zijn dochter) kozijnen besteld bij het bedrijf waarvan aangever [slachtoffer] mede-eigenaar was. Voor de kozijnen is een aanbetaling gedaan van € 3.000,--. De kozijnen zijn niet geleverd, het bedrijf van [slachtoffer] is failliet verklaard en de medeverdachte heeft de aanbetaling niet teruggekregen.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt, op basis van de inhoud van het dossier, hetgeen op de terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast. De voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
Op 12 juni 2020 was verdachte aanwezig bij de woning van aangever [slachtoffer] in Almelo. Op die dag heeft medeverdachte [medeverdachte] , volgens afspraak, aangever [slachtoffer] bij zijn woning opgehaald met een Volkswagen Transporter (hierna: de bestelauto). [medeverdachte] werd vergezeld van een collega ( [getuige 1] ). [slachtoffer] is vanuit zijn woning naar de bestelauto gelopen en is op de achterbank gaan zitten; de collega van medeverdachte [medeverdachte] ging naast [slachtoffer] achter de bijrijdersstoel zitten. [medeverdachte] is met de bestelauto gaan rijden. [medeverdachte] was de bestuurder van het voertuig en verdachte is naast hem, als bijrijder meegereden. Op enig moment zaten er dus vier mensen in de bestelauto (verdachte [verdachte] , medeverdachte [medeverdachte] , de collega van verdachte en aangever). De schoonzoon van [medeverdachte] reed in een andere auto achter de bestelauto aan.
Tijdens het rijden heeft [medeverdachte] tegen [slachtoffer] gezegd dat hij duidelijkheid wilde hebben over de kozijnen of dat hij anders het geld terug wilde. [slachtoffer] vertelde dat hij geen geld had om verdachte terug te betalen. Hierop is een heftige woordenwisseling ontstaan waarbij [medeverdachte] tegen [slachtoffer] heeft geschreeuwd. Verdachte heeft zich in de discussie gemengd en tegen [slachtoffer] gezegd dat hij kozijnen moest leveren of moest betalen. De discussie werd feller. [slachtoffer] heeft zijn telefoon ontgrendeld en afgegeven, zodat op zijn bankrekening kon worden gekeken. Op enig moment heeft [medeverdachte] de bestelauto aan de kant gezet. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] een oplichter genoemd waarna hij hem twee keer met gebalde vuist op het gezicht heeft geslagen. Door die klappen is een voortand van [slachtoffer] losgeraakt en was zijn mond bebloed.
Bij een bushalte is [slachtoffer] vervolgens uit de bestelauto gezet. Dit was in het buitengebied tussen Almelo en Ambt Delden. [medeverdachte] heeft tegen [slachtoffer] gezegd dat hij tot aanstaande maandag de tijd kreeg om het geld terug te betalen. [slachtoffer] moest desnoods geld regelen via anderen. Zijn telefoon die hij eerder had afgegeven heeft hij niet teruggekregen.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Feit 1 primair en 1 subsidiair
Van wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 Sr) is (in elk geval) sprake wanneer iemand wordt gedwongen op een plaats te blijven waarvan of waaruit men zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen of wanneer sprake is van een dreigende situatie waaraan men zich niet kan onttrekken.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden die op de zitting van
23 september 2021 niet ter discussie hebben gestaan, staat vast dat:
- [medeverdachte] aangever [slachtoffer] met een bestelauto bij zijn woning in Almelo heeft opgehaald,
- [slachtoffer] naar de bestelauto is gelopen,
- [slachtoffer] achterin de bestelauto is gestapt, waar hij op de achterbank is gaan zitten. Naast hem zat de collega van [medeverdachte] , achter de bijrijdersstoel. [medeverdachte] was de bestuurder en verdachte was bijrijder. [medeverdachte] is met de bestelauto gaan rondrijden.
Verder staat vast dat in de bestelauto een heftige woordenwisseling is ontstaan over de terugbetaling van het bedrag van € 3.000,-- door [slachtoffer] aan [medeverdachte] . [slachtoffer] had dit geld niet en kon dit bedrag naar zijn zeggen niet terugbetalen. Hij heeft zijn telefoon afgegeven. [medeverdachte] is met de bestelauto in een bosrijke omgeving gestopt. Hij heeft [slachtoffer] een tijdslimiet gegeven waarbinnen [slachtoffer] € 3.000,-- aan hem moest terugbetalen. Hij heeft tegen [slachtoffer] gezegd dat deze het geld moest regelen. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] met gebalde vuist twee keer op zijn gezicht geslagen.
De vraag die als eerste voorligt, is of dit voldoende is voor een bewezenverklaring van iemand opzettelijk wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven of beroofd houden.
De rechtbank overweegt het volgende
Het dossier bevat, naast de verklaring van verdachte, onvoldoende aanknopingspunten dat [slachtoffer] onvrijwillig in de bestelauto is gestapt. [slachtoffer] heeft bovendien zelf verklaard dat hij op 12 juni 2020 een afspraak had met [medeverdachte] om kozijnen op te halen. Verdachte heeft ontkend dat hij samen met anderen [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden. Hoewel uit de verklaring van [slachtoffer] naar voren komt dat hij bang was, dat er dreigende woorden zijn gebruikt en dat hij vreesde dat hem iets ernstigs zou worden aangedaan, heeft hij niet verklaard, noch is anderszins gebleken, dat hij zich op enig moment heeft willen, maar niet kunnen onttrekken aan de situatie waarin hij zich op dat moment bevond. Ook de verklaring van de getuige [getuige 2] biedt geen steun voor het aannemen van een situatie van vrijheidsberoving. Vaststaat dat tijdens de rit door [medeverdachte] telefonisch contact is opgenomen met deze getuige, een voormalig compagnon van aangever. Het gesprek met hem is op de speaker gezet. De getuige heeft verklaard dat hij geen geschreeuw of stemverheffingen waarnam. Hij heeft niet gemerkt dat [slachtoffer] in gevaar was of anderszins tegen zijn wil werd vastgehouden. Tegen die achtergrond is van ‘vrijheidsberoving’ in de zin van de artikelen 282a en 282 Sr geen sprake.
Hoewel uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting valt af te leiden dat de sfeer gedurende de rit in de bestelbus intimiderend was en aangever zeker niet op elk moment weg kon, alleen al vanwege het praktische feit dat de schuifdeur van de bestelbus aan de andere kant zat, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, al dan niet met het oogmerk hem te dwingen iets te doen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 primair en het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Medeplegen
De feiten 1 en 2 zijn ten laste gelegd als medeplegen.
De rechtbank stelt voorop dat betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Daarbij ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat verdachte een wezenlijke bijdrage dient te hebben geleverd aan het delict.
De rechtbank zal hieronder per feit nader overwegen of sprake is van
medeplegen.
Oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte heeft gehandeld met het voor (poging tot) afpersing in de zin van artikel 317 Sr vereiste oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Onder bevoordeling valt elke verbetering van positie, mits die economische waarde heeft. Dit oogmerk kan bestaan indien de verdachte moet hebben beseft dat hij door zijn handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke ver overschreed.
De rechtbank overweegt het volgende.
Feit 1 meer subsidiair
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 12 juni 2020 te Almelo en/of te Ambt Delden is meegereden in een bestelauto. Deze auto werd bestuurd door medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte zat op de bijrijdersstoel en een collega van [medeverdachte] zat naast [slachtoffer] op de achterbank. Verdachte wist dat “
sinds december van alles was beloofd” door [slachtoffer] . Het was voor verdachte duidelijk dat [slachtoffer] € 3.000,-- in zijn eigen zak had gestoken en dat [medeverdachte] dat geld terug wilde hebben. Tijdens de hoogoplopende discussie in de bestelauto heeft [medeverdachte] meerdere keren gezegd dat [slachtoffer] € 3.000,-- moest terugbetalen. Ook verdachte heeft dat gezegd. Er was sprake van een heftige discussie en schreeuwen. Volgens aangever heeft ook verdachte hem met woorden bedreigd. Verdachte heeft zich ook in de discussie over de terugbetaling van het geld gemengd door tegen [slachtoffer] te zeggen: “
als je de kozijnen niet kan leveren, betaal dan gewoon”. Verdachte wist ook dat [medeverdachte] [slachtoffer] tot maandagavond de tijd had gegeven om het geld terug te betalen. [medeverdachte] is met de bestelauto naar een afgelegen (bos)perceel gereden waar hij [slachtoffer] twee maal met de vuist op het gezicht geslagen.
Vaststaat dat verdachte zich op geen enkel moment heeft gedistantieerd van de hoogoplopende discussie, integendeel, hij heeft daaraan ook een bijdrage geleverd door tegen aangever te zeggen dat hij ‘gewoon’ moest betalen. Nadat [slachtoffer] door [medeverdachte] op het gezicht was geslagen was verdachte op een bepaald moment het gedraai van [slachtoffer] zat. Verdachte heeft gezegd “
laat hem maar lekker lopen” waarna [slachtoffer] de bestelauto is uitgezet.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte met anderen een intimiderende sfeer heeft geschapen en [slachtoffer] onder druk heeft gezet. De bedoeling van verdachte was dat [slachtoffer] het geldbedrag van € 3.000,-- aan medeverdachte [medeverdachte] zou terugbetalen. Verdachte moet hebben beseft dat hij de grenzen van de maatschappelijke betamelijkheid ver overschreed. Dat [slachtoffer] mogelijk een geldbedrag verschuldigd was aan [medeverdachte] , is geen rechtvaardiging om hem door bedreiging en intimidatie onder druk te zetten met de bedoeling om hem dat geld terug te laten betalen. Er zijn andere juridische wegen om een vordering te innen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, gelet op het voorgaande, gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling van een ander nu uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen blijkt van een gezamenlijk optreden en dat tussen de verdachten sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij de uitvoering van een poging tot afpersing van [slachtoffer] , zonder dat verdachte zich op enig moment van het strafbare handelen heeft gedistantieerd. Verdachte heeft door zijn handelen als voormeld een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan een poging tot afpersing van [slachtoffer] . De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De rechtbank is van oordeel het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde, het medeplegen van poging tot afpersing, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2 primair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman van verdachte, van oordeel dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat verdachte al dan niet samen met anderen de mobiele telefoon van [slachtoffer] heeft weggenomen. Verdachte zal van dit feit, diefstal met geweld, worden vrijgesproken.
Feit 2 subsidiair
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de bestelauto een voor [slachtoffer] dusdanige dreigende sfeer was ontstaan dat hij zich gedwongen voelde om zijn telefoon aan medeverdachte [medeverdachte] af te geven. Hij deed dat op het moment dat [medeverdachte] de auto bestuurde. Deze gaf de telefoon aan verdachte. Omdat [slachtoffer] zei had dat hij € 3.000,-- niet kon betalen, is via de door [slachtoffer] gegeven toegangscode op internet op de bankrekening van [slachtoffer] gekeken in hoeverre zijn banksaldo toereikend was om het bedrag te voldoen.
Het is aannemelijk geworden dat verdachte dit heeft gedaan omdat medeverdachte [medeverdachte] op dat moment niet alleen de bestelauto bestuurde, maar ook in een heftige discussie met [slachtoffer] was verwikkeld. Deze discussie liep zo hoog op dat [medeverdachte] de bestelauto heeft moeten stilzetten. De telefoon van [slachtoffer] is in de bestelauto achtergebleven toen [slachtoffer] bij een bushalte werd afgezet. [slachtoffer] heeft zijn sleutels en telefoon teruggevraagd, maar de sleutels wel en de telefoon niet teruggekregen.
[medeverdachte] heeft naar zijn zeggen de telefoon in het portiervak aan de bestuurderszijde van de bestelauto gegooid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte mede verantwoordelijk is voor de handelingen die nauw samenhangen met de afpersing van de telefoon van [slachtoffer] . Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het delict. Dat deze handelingen zijn verricht volgt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting op 23 september 2021, uit de verklaring van de aangever, uit de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] en uit de verklaring van de getuige [getuige 1] . Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien met de onder 1 meer subsidiair besproken poging tot afpersing, is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is geworden dat verdachte door middel van geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] mede heeft gedwongen zijn telefoon af te geven. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De rechtbank is van oordeel het onder 2 subsidiair ten laste gelegde, het medeplegen van afpersing, wettig en overtuigen kan worden bewezen
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair
hij op 12 juni 2020 te Almelo en/of te Ambt Delden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer] door geweld of bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van 3000 euro,
- met die [slachtoffer] in een voertuig is gaan rondrijden
- die [slachtoffer] heeft toegevoegd dat hij 3000 euro moet betalen en “je moet nu het geld regelen” en
- met die [slachtoffer] naar een afgelegen (bos)perceel is gereden en/of (aan het einde van die rit) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd “ik geef je tot maandagavond de tijd” en
- die [slachtoffer] een vuistslag in het gezicht heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2 subsidiair
hij op 12 juni 2020 te Almelo en/of Ambt Delden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer] door geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, toebehorende aan die [slachtoffer] , die [slachtoffer] meermalen dreigend heeft toegesproken en een dreigende situatie voor die [slachtoffer] heeft laten bestaan en op dreigende toon heeft gezegd dat hij zijn telefoon moest afgeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 312 en 317 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, meer subsidiair
het misdrijf: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2, subsidiair
het misdrijf: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot het verrichten van een taakstraf van 180 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten mocht komen, een strafmaatverweer gevoerd dat ertoe strekt dat rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en dat aan hem een geheel voorwaardelijke straf moet worden opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met (een) ander(en) schuldig gemaakt aan poging tot afpersing van geld en aan afpersing van een mobiele telefoon van [slachtoffer] .
Deze handelingen van verdachte zijn ingegeven door de omstandigheid dat verdachte is meegelopen met medeverdachte [medeverdachte] die aan [slachtoffer] , die met compagnons een bedrijf uitoefende, een aanbetaling heeft gedaan voor de levering van kozijnen. [slachtoffer] heeft de bij hem bestelde kozijnen niet geleverd en de aanbetaling niet terugbetaald. Door te handelen zoals hij heeft gedaan heeft verdachte [medeverdachte] geholpen om op een volstrekt onacceptabele wijze het recht in eigen hand te nemen. Dat [slachtoffer] mogelijk zelf tekort geschoten is, is daarvoor geen geldig excuus. [slachtoffer] heeft de gedragingen van de verdachten als uitermate bedreigend en intimiderend ervaren waardoor hij erg bang voor hen was. Verdachte en ook zijn mededader hebben geen respect getoond voor de geestelijke integriteit en het persoonlijke eigendom van aangever. Slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten kunnen gedurende langere tijd nog de psychische gevolgen daarvan ondervinden. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 24 augustus 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het omtrent verdachte opgemaakt rapport van Reclassering Nederland van 15 juni 2020. Het risico op recidive wordt door de reclassering als laag ingeschat.
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, aan verdachte geen voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank ziet daartoe geen noodzaak nu verdachte, gelet op zijn strafblad niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten terwijl het gevaar voor herhaling door de reclassering als laag wordt ingeschat. Ook is het aandeel van verdachte geringer dan dat van de medeverdachte.
De rechtbank is van oordeel dat – vanuit het oogpunt van vergelding en als signaal naar de samenleving – op deze, onder voornoemde omstandigheden gepleegde feiten geen minder zware reactie kan volgen dan oplegging van een forse taakstraf. Alles afwegend acht de rechtbank, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de rol die verdachte hierin heeft gespeeld een taakstraf van 120 uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
De rechtbank zal met in achtneming van het hiervoor overwogene het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust, behalve op de hierboven reeds genoemde artikelen op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, meer subsidiair,het misdrijf: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2, subsidiair,het misdrijf: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mr. C. Verdoold en
mr. R.G.J. Gehring, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2021.
Buiten staat
Mr. M.H. van der Lecq is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2020268357, gesloten op 24 juni 2020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 september 2021, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Op 12 juni 2020 was ik met [medeverdachte] bij de woning van [slachtoffer] in Almelo. [medeverdachte] was met de bestelauto. [slachtoffer] stapte in de auto. [slachtoffer] ging achter in het midden zitten. Ik zat als passagier naast [medeverdachte] die de bestelauto bestuurde.
Het werd een heftig gesprek toen [slachtoffer] onderweg zei dat het moeilijk werd om te betalen. Er werd gepraat en geschreeuwd. Ik zei tegen [slachtoffer] : “als je de kozijnen niet kan leveren, betaal dan gewoon”. Wij hebben een rondje gereden. [slachtoffer] en [medeverdachte] waren aan het discussiëren. Wij hebben ook nog even stil gestaan onderweg. [slachtoffer] heeft zijn mobiele telefoon afgegeven. Ik was [slachtoffer] zat. Bij een bushalte heb ik gezegd “laat maar lekker lopen”.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 16 tot en met 18, voor zover inhoudende als verklaring van aangever:
Op 12 juni 2020 had ik een afspraak om 16:00 uur met [medeverdachte] aan de [adres] te Almelo. [medeverdachte] zei tegen mij: "ik wil die drie duizend euro nu hebben". Ik moest instappen in een zilverkleurige/lichtgrijze Volkswagen transporter. Toen ik in de bus stapte, stapte [medeverdachte] achter het stuur. Op de bijrijdersstoel zat ook een man. Naast mij zat nog een andere jongen. [medeverdachte] en de man op de bijrijdersstoel waren alleen maar aan het dreigen. Wij reden het bos is. Dit was bij Ambt Delden/Bornebroek in de buurt. Wat zij zeiden kwam allemaal heel dreigend over. Toen wij eenmaal in het bos waren zag ik ook de schoonzoon van [medeverdachte] . Op het moment dat wij stopten in het bos zijn wij in de bus blijven zitten. Zij zeiden op dreigende toon dat ik mijn mobiele telefoon moest afgeven. Zij wilden naar mijn gegevens van telebankieren kijken. Ik gaf de mobiele telefoon aan [medeverdachte] . [medeverdachte] gaf de mobiele telefoon aan de bijrijder. De bijrijder ging kijken in mijn mobiele telefoon naar mijn gegevens en mijn telebankieren. De bijrijder zei: als je niet kunt betalen, dan zul je wel zien wat er gaat gebeuren. We reden Almelo uit en reden richting Bornebroek. Ze stopten de bus op het zandpad op een plak waar niemand was. Ik dacht toen, ze gaan me dood maken. Terwijl ik aan het uitleggen was dat ik geen geld had, begon de bijrijder ineens tegen mij te schreeuwen. Onverwachts voelde ik een pijn door mijn mond trekken. Ik zag dat [medeverdachte] mij twee maal met gebalde vuist sloeg. Mijn rechter voortand spuugde ik uit mijn mond. Er kwam bloed uit mijn mond. [medeverdachte] zei dat ik tot maandag de tijd had op het geld over te maken. De bijrijder zei tegen [medeverdachte] : zet hem eruit en laat hem maar mooi lopen. Ik vroeg mijn sleutels en mijn telefoon terug. Mijn mobiele telefoon gaven ze niet terug. Ze zeiden nogmaals op dreigende toon dat ik maandag het geld moest betalen.
3.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 24 en 25, voor zover inhoudende als verklaring van aangever:
Ik zag dat [medeverdachte] , persoon 1, aan de bestuurderszijde instapte. Rechts, aan de bijrijderszijde stapte persoon 3 in, de man met de tatoeages. Gedurende deze rit werd ik continu bedreigd. Ik hoorde [medeverdachte] en persoon 3 zeggen: "Je moet nu het geld regelen”. Op enig moment startte de bus weer en ik hoorde [medeverdachte] zeggen: "Ik geef je tot maandagavond de tijd”. Ik hoorde de bijrijder, persoon 3 zeggen: "laat hem maar lekker lopen.”
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 1] , pagina 137 en 138, voor zover inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Op 12 juni 2020 ben ik met [medeverdachte] in de bus gegaan. Ik zag dat [medeverdachte] naar een flat in Almelo reed. [medeverdachte] stapte uit en ging naar de flat. Op een gegeven moment kwam [medeverdachte] en [slachtoffer] er aan gelopen. [medeverdachte] stond met [slachtoffer] te praten, dit gesprek ging over een kozijn en € 3.000,--. [verdachte] begon toen ook over de kozijnen. [verdachte] en [medeverdachte] waren in gesprek met [slachtoffer] over de kozijnen en € 3.000,--. [slachtoffer] is op de achterbank gaan zitten achter de bestuurderskant, ik ben naast hem gaan zitten op de achterbank. [medeverdachte] was bestuurder en [verdachte] zat naast hem. [naam] reed achter ons aan. Wij zijn toen richting Bornebroek gereden. Daar ergens zijn wij gestopt. [medeverdachte] , [verdachte] en [slachtoffer] hadden het steeds over de kozijnen en € 3.000,--. Zij waren veel aan het bekken. Die discussie ging door.
5.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina 106 tot en met 109, alsmede bladzijde 115, voor zover inhoudend als verklaring van [verdachte] :
[slachtoffer] heeft 3.000,- in zijn eigen zak gestoken. [medeverdachte] wilde dat geld terug. Vanaf december is er al van alles beloofd. Wij hebben een rondje gereden. Wij reden Almelo door, Bornerbroek, stukje Delden. we hebben ook nog even stil gestaan onderweg. Toen zijn wij weer teruggereden. Ik heb gezegd 'Joh, geef gewoon dat geld terug'.
V: Hebben jullie spullen van [slachtoffer] afgepakt? Of heeft [slachtoffer] spullen van hem aan jullie afgegeven?
A: Ja, een telefoon. Niet aan mij.
V: Waarom heeft hij dat gedaan?
A: Hij zou maandag die 3.000,- betalen. Daarom had hij de telefoon afgegeven, als een soort onderpand denk ik. Weet ik veel. Hij gaf hem zelf af. [slachtoffer] zou maandag die € 3.000,- betalen.
Ik heb wel gezegd dat hij betalen moest.
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , pagina 78 , voor zover inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
Op 12 juni 2020 had ik een afspraak met [slachtoffer] . Ik ben naar de woning van [slachtoffer] gegaan.
Ik reed daar met een bus,Volkswagen Transporter en een aanhanger naartoe. Ik was met een collega. Die collega heet [getuige 1] . [slachtoffer] kwam naar buiten, en liep richting de bus, al bellend met iemand. [verdachte] vroeg of hij ook mee moest helpen.
Toen we aan het rijden waren kwam [slachtoffer] ermee dat we naar een andere plek moesten. Ik zei toen tegen [slachtoffer] dat ik nu duidelijkheid wilde of anders geld terug. Ik wilde dat hij het geld zou terugboeken. [slachtoffer] vertelde dat hij geen geld heeft. Al rijdende, we zijn rond gereden en hij kwam steeds met verhalen over zijn compagnons en het kwam er steeds op neer dat alles aan anderen lag en niet aan hem. De discussie ging best fel. Omdat ik ook aan het rijden was heb ik de auto aan de kant gezet, dit was ergens bij Delden.
Ik weet niet precies waar, want ik was best boos. Zeg maar ergens tussen Bornebroek en Delden. Ergens in een natuurgebied, ben ik dus gestopt. [slachtoffer] heeft zijn telefoon er toen bij gepakt en laten zien op zijn rekening dat hij niets meer had. Ik kon wel zien dat er duizenden
Euro's gepind waren en overgeboekt naar andere rekeningen. Ik wilde dat hij mij aanstaande maandag zou gaan betalen. Ik zei dat hij maar van familie of vrienden moest lenen en dat ik het dan maandag zou ophalen. De discussie werd feller en toen heb ik hem een grote gore oplichter genoemd. Ik heb hem toen twee keer geslagen. Hij zat tussen de zittingen van de bus in. Ik zag dat hij door mijn klap dat zijn tand los zat, ik zag namelijk dat hij aan zijn tand zat en dat dat wiebelde. Ik zag ook dat hij een paar druppels bloed had bij de mond.
Ik ben weer gaan rijden. Ik ben bij een bushalte gestopt en daar heb ik gezegd dat hij maar de bus moest pakken naar huis en dat ik maandag naar hem toe zou gaan en dat ik dan zou
horen of het geld was overgeboekt.
Die telefoon van [slachtoffer] heb ik in het portiervak bestuurderszijde gegooid.