4.3Het oordeel van de rechtbank
In december 2019 heeft medeverdachte [medeverdachte] (voor of namens zijn dochter) kozijnen besteld bij het bedrijf waarvan aangever [slachtoffer] mede-eigenaar was. Voor de kozijnen is een aanbetaling gedaan van € 3.000,--. De kozijnen zijn niet geleverd, het bedrijf van [slachtoffer] is failliet verklaard en de medeverdachte heeft de aanbetaling niet teruggekregen.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt, op basis van de inhoud van het dossier, hetgeen op de terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast. De voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
Op 12 juni 2020 was verdachte aanwezig bij de woning van aangever [slachtoffer] in Almelo. Op die dag heeft medeverdachte [medeverdachte] , volgens afspraak, aangever [slachtoffer] bij zijn woning opgehaald met een Volkswagen Transporter (hierna: de bestelauto). [medeverdachte] werd vergezeld van een collega ( [getuige 1] ). [slachtoffer] is vanuit zijn woning naar de bestelauto gelopen en is op de achterbank gaan zitten; de collega van medeverdachte [medeverdachte] ging naast [slachtoffer] achter de bijrijdersstoel zitten. [medeverdachte] is met de bestelauto gaan rijden. [medeverdachte] was de bestuurder van het voertuig en verdachte is naast hem, als bijrijder meegereden. Op enig moment zaten er dus vier mensen in de bestelauto (verdachte [verdachte] , medeverdachte [medeverdachte] , de collega van verdachte en aangever). De schoonzoon van [medeverdachte] reed in een andere auto achter de bestelauto aan.
Tijdens het rijden heeft [medeverdachte] tegen [slachtoffer] gezegd dat hij duidelijkheid wilde hebben over de kozijnen of dat hij anders het geld terug wilde. [slachtoffer] vertelde dat hij geen geld had om verdachte terug te betalen. Hierop is een heftige woordenwisseling ontstaan waarbij [medeverdachte] tegen [slachtoffer] heeft geschreeuwd. Verdachte heeft zich in de discussie gemengd en tegen [slachtoffer] gezegd dat hij kozijnen moest leveren of moest betalen. De discussie werd feller. [slachtoffer] heeft zijn telefoon ontgrendeld en afgegeven, zodat op zijn bankrekening kon worden gekeken. Op enig moment heeft [medeverdachte] de bestelauto aan de kant gezet. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] een oplichter genoemd waarna hij hem twee keer met gebalde vuist op het gezicht heeft geslagen. Door die klappen is een voortand van [slachtoffer] losgeraakt en was zijn mond bebloed.
Bij een bushalte is [slachtoffer] vervolgens uit de bestelauto gezet. Dit was in het buitengebied tussen Almelo en Ambt Delden. [medeverdachte] heeft tegen [slachtoffer] gezegd dat hij tot aanstaande maandag de tijd kreeg om het geld terug te betalen. [slachtoffer] moest desnoods geld regelen via anderen. Zijn telefoon die hij eerder had afgegeven heeft hij niet teruggekregen.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Feit 1 primair en 1 subsidiair
Van wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 Sr) is (in elk geval) sprake wanneer iemand wordt gedwongen op een plaats te blijven waarvan of waaruit men zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen of wanneer sprake is van een dreigende situatie waaraan men zich niet kan onttrekken.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden die op de zitting van
23 september 2021 niet ter discussie hebben gestaan, staat vast dat:
- [medeverdachte] aangever [slachtoffer] met een bestelauto bij zijn woning in Almelo heeft opgehaald,
- [slachtoffer] naar de bestelauto is gelopen,
- [slachtoffer] achterin de bestelauto is gestapt, waar hij op de achterbank is gaan zitten. Naast hem zat de collega van [medeverdachte] , achter de bijrijdersstoel. [medeverdachte] was de bestuurder en verdachte was bijrijder. [medeverdachte] is met de bestelauto gaan rondrijden.
Verder staat vast dat in de bestelauto een heftige woordenwisseling is ontstaan over de terugbetaling van het bedrag van € 3.000,-- door [slachtoffer] aan [medeverdachte] . [slachtoffer] had dit geld niet en kon dit bedrag naar zijn zeggen niet terugbetalen. Hij heeft zijn telefoon afgegeven. [medeverdachte] is met de bestelauto in een bosrijke omgeving gestopt. Hij heeft [slachtoffer] een tijdslimiet gegeven waarbinnen [slachtoffer] € 3.000,-- aan hem moest terugbetalen. Hij heeft tegen [slachtoffer] gezegd dat deze het geld moest regelen. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] met gebalde vuist twee keer op zijn gezicht geslagen.
De vraag die als eerste voorligt, is of dit voldoende is voor een bewezenverklaring van iemand opzettelijk wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven of beroofd houden.
De rechtbank overweegt het volgende
Het dossier bevat, naast de verklaring van verdachte, onvoldoende aanknopingspunten dat [slachtoffer] onvrijwillig in de bestelauto is gestapt. [slachtoffer] heeft bovendien zelf verklaard dat hij op 12 juni 2020 een afspraak had met [medeverdachte] om kozijnen op te halen. Verdachte heeft ontkend dat hij samen met anderen [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden. Hoewel uit de verklaring van [slachtoffer] naar voren komt dat hij bang was, dat er dreigende woorden zijn gebruikt en dat hij vreesde dat hem iets ernstigs zou worden aangedaan, heeft hij niet verklaard, noch is anderszins gebleken, dat hij zich op enig moment heeft willen, maar niet kunnen onttrekken aan de situatie waarin hij zich op dat moment bevond. Ook de verklaring van de getuige [getuige 2] biedt geen steun voor het aannemen van een situatie van vrijheidsberoving. Vaststaat dat tijdens de rit door [medeverdachte] telefonisch contact is opgenomen met deze getuige, een voormalig compagnon van aangever. Het gesprek met hem is op de speaker gezet. De getuige heeft verklaard dat hij geen geschreeuw of stemverheffingen waarnam. Hij heeft niet gemerkt dat [slachtoffer] in gevaar was of anderszins tegen zijn wil werd vastgehouden. Tegen die achtergrond is van ‘vrijheidsberoving’ in de zin van de artikelen 282a en 282 Sr geen sprake.
Hoewel uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting valt af te leiden dat de sfeer gedurende de rit in de bestelbus intimiderend was en aangever zeker niet op elk moment weg kon, alleen al vanwege het praktische feit dat de schuifdeur van de bestelbus aan de andere kant zat, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, al dan niet met het oogmerk hem te dwingen iets te doen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 primair en het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
De feiten 1 en 2 zijn ten laste gelegd als medeplegen.
De rechtbank stelt voorop dat betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Daarbij ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat verdachte een wezenlijke bijdrage dient te hebben geleverd aan het delict.
De rechtbank zal hieronder per feit nader overwegen of sprake is van
medeplegen.
Oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte heeft gehandeld met het voor (poging tot) afpersing in de zin van artikel 317 Sr vereiste oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Onder bevoordeling valt elke verbetering van positie, mits die economische waarde heeft. Dit oogmerk kan bestaan indien de verdachte moet hebben beseft dat hij door zijn handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke ver overschreed.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 12 juni 2020 te Almelo en/of te Ambt Delden is meegereden in een bestelauto. Deze auto werd bestuurd door medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte zat op de bijrijdersstoel en een collega van [medeverdachte] zat naast [slachtoffer] op de achterbank. Verdachte wist dat “
sinds december van alles was beloofd” door [slachtoffer] . Het was voor verdachte duidelijk dat [slachtoffer] € 3.000,-- in zijn eigen zak had gestoken en dat [medeverdachte] dat geld terug wilde hebben. Tijdens de hoogoplopende discussie in de bestelauto heeft [medeverdachte] meerdere keren gezegd dat [slachtoffer] € 3.000,-- moest terugbetalen. Ook verdachte heeft dat gezegd. Er was sprake van een heftige discussie en schreeuwen. Volgens aangever heeft ook verdachte hem met woorden bedreigd. Verdachte heeft zich ook in de discussie over de terugbetaling van het geld gemengd door tegen [slachtoffer] te zeggen: “
als je de kozijnen niet kan leveren, betaal dan gewoon”. Verdachte wist ook dat [medeverdachte] [slachtoffer] tot maandagavond de tijd had gegeven om het geld terug te betalen. [medeverdachte] is met de bestelauto naar een afgelegen (bos)perceel gereden waar hij [slachtoffer] twee maal met de vuist op het gezicht geslagen.
Vaststaat dat verdachte zich op geen enkel moment heeft gedistantieerd van de hoogoplopende discussie, integendeel, hij heeft daaraan ook een bijdrage geleverd door tegen aangever te zeggen dat hij ‘gewoon’ moest betalen. Nadat [slachtoffer] door [medeverdachte] op het gezicht was geslagen was verdachte op een bepaald moment het gedraai van [slachtoffer] zat. Verdachte heeft gezegd “
laat hem maar lekker lopen” waarna [slachtoffer] de bestelauto is uitgezet.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte met anderen een intimiderende sfeer heeft geschapen en [slachtoffer] onder druk heeft gezet. De bedoeling van verdachte was dat [slachtoffer] het geldbedrag van € 3.000,-- aan medeverdachte [medeverdachte] zou terugbetalen. Verdachte moet hebben beseft dat hij de grenzen van de maatschappelijke betamelijkheid ver overschreed. Dat [slachtoffer] mogelijk een geldbedrag verschuldigd was aan [medeverdachte] , is geen rechtvaardiging om hem door bedreiging en intimidatie onder druk te zetten met de bedoeling om hem dat geld terug te laten betalen. Er zijn andere juridische wegen om een vordering te innen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, gelet op het voorgaande, gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling van een ander nu uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen blijkt van een gezamenlijk optreden en dat tussen de verdachten sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij de uitvoering van een poging tot afpersing van [slachtoffer] , zonder dat verdachte zich op enig moment van het strafbare handelen heeft gedistantieerd. Verdachte heeft door zijn handelen als voormeld een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan een poging tot afpersing van [slachtoffer] . De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De rechtbank is van oordeel het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde, het medeplegen van poging tot afpersing, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman van verdachte, van oordeel dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat verdachte al dan niet samen met anderen de mobiele telefoon van [slachtoffer] heeft weggenomen. Verdachte zal van dit feit, diefstal met geweld, worden vrijgesproken.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de bestelauto een voor [slachtoffer] dusdanige dreigende sfeer was ontstaan dat hij zich gedwongen voelde om zijn telefoon aan medeverdachte [medeverdachte] af te geven. Hij deed dat op het moment dat [medeverdachte] de auto bestuurde. Deze gaf de telefoon aan verdachte. Omdat [slachtoffer] zei had dat hij € 3.000,-- niet kon betalen, is via de door [slachtoffer] gegeven toegangscode op internet op de bankrekening van [slachtoffer] gekeken in hoeverre zijn banksaldo toereikend was om het bedrag te voldoen.
Het is aannemelijk geworden dat verdachte dit heeft gedaan omdat medeverdachte [medeverdachte] op dat moment niet alleen de bestelauto bestuurde, maar ook in een heftige discussie met [slachtoffer] was verwikkeld. Deze discussie liep zo hoog op dat [medeverdachte] de bestelauto heeft moeten stilzetten. De telefoon van [slachtoffer] is in de bestelauto achtergebleven toen [slachtoffer] bij een bushalte werd afgezet. [slachtoffer] heeft zijn sleutels en telefoon teruggevraagd, maar de sleutels wel en de telefoon niet teruggekregen.
[medeverdachte] heeft naar zijn zeggen de telefoon in het portiervak aan de bestuurderszijde van de bestelauto gegooid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte mede verantwoordelijk is voor de handelingen die nauw samenhangen met de afpersing van de telefoon van [slachtoffer] . Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het delict. Dat deze handelingen zijn verricht volgt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting op 23 september 2021, uit de verklaring van de aangever, uit de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] en uit de verklaring van de getuige [getuige 1] . Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien met de onder 1 meer subsidiair besproken poging tot afpersing, is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is geworden dat verdachte door middel van geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] mede heeft gedwongen zijn telefoon af te geven. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De rechtbank is van oordeel het onder 2 subsidiair ten laste gelegde, het medeplegen van afpersing, wettig en overtuigen kan worden bewezen