1.3Eiser had in 2020 zijn hoofdverblijf buiten de gemeente Dronten.
2. Tussen partijen is in geschil of eiser door verweerder terecht als de belastingplichtige voor de forensenbelasting is aangemerkt.
De standpunten van partijen
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat, omdat verweerder hem op basis van zijn leeftijd als belastingplichtige heeft aangemerkt, sprake is van leeftijdsdiscriminatie en willekeur. De ex-echtgenote is voor 50 % eigenaar van het object geweest; om die reden moet de helft van de aanslag bij haar in rekening worden gebracht. Verder vindt eiser dat bij een scheiding pas forensenbelasting verschuldigd is, als zowel hij als zijn echtgenote een periode van 90 dagen de beschikking had over het object. Door de late verzending van de aanslag heeft eiser de aanslag niet kunnen verrekenen in het hoger beroep bij het gerechtshof over de boedelscheiding.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag forensenbelasting op grond van het Besluit aanwijzing belastingplichtige terecht aan eiser als oudste gebruiker in leeftijd is opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
5. Tussen partijen is niet in geschil dat het object als een gemeubileerde woning in de zin van de Verordening op de heffing en invordering van een forensenbelasting 2020 (hierna: de Verordening) van de gemeente Dronten moet worden aangemerkt. Evenmin is in geschil dat eiser en zijn ex-echtgenote tot 29 april 2020 ieder voor de helft eigenaar van het object zijn geweest, dat zij allebei belastingplichtig zijn en dat van hen beiden eiser de oudste in leeftijd is.
6. In artikel 253, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat, indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van een van hen kan worden gesteld.
De rechtbank stelt voorop dat het bepaalde in artikel 253, eerste lid, van de Gemeentewet verweerder in beginsel aldus de bevoegdheid verschaft om in een geval als deze de aanslag op te leggen aan één van de gebruikers van de onroerende zaak.
7. Bij het ten name van een van de gebruikers stellen van een aanslag mag niet naar willekeur worden gehandeld. Voor onder meer deze situatie heeft het dagelijks bestuur van GBLT op 28 oktober 2020 het Besluit aanwijzing belastingplichtige, zijnde een beleidsregel, vastgesteld.
In artikel 6, tweede lid, van het besluit van 28 oktober 2020 is bepaald dat dit besluit van toepassing is op belastingaanslagen voor tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2021.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat het besluit “Besluit aanwijzing belastingplichtige” van 8 januari 2014 wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit, met dien verstande dat het wel van kracht blijft voor belastingaanslagen die zijn vastgesteld, of nog worden vastgesteld, voor tijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2021.
Nu de onderhavige aanslag ziet op het belastingjaar 2020, blijft voormeld besluit van
8 januari 2014 van toepassing.
8. Het dagelijks bestuur van GBLT heeft op 8 januari 2014 het “Besluit aanwijzing belastingplichtigen” vastgesteld. In artikel 1 zijn zeven criteria genoemd op basis waarvan wordt bepaald aan wie een aanslag wordt opgelegd, indien met betrekking tot onder meer de forensenbelasting voor een bepaalde onroerende zaak er meerdere potentiële belastingplichtigen zijn, waarbij de volgorde moet worden aangehouden zoals die in het artikel zijn opgenomen. Het derde criterium houdt in dat de aanslag wordt opgelegd aan de belastingplichtige, die ter zake van genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een gebouwde onroerende zaak de oudste gebruiker (in leeftijd) van de onroerende zaak is.
9. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2004overweegt de rechtbank dat het maken van onderscheid op grond van leeftijd in strijd kan zijn met onder meer artikel 1 van de Grondwet. Onderzocht moet worden of voor de ongelijke behandeling, die uit het maken van onderscheid op grond van leeftijd voortvloeit, een redelijke en objectieve rechtvaardiging kan worden aangewezen. Bij de beantwoording van die vraag, waarbij niet uit het oog mag worden verloren dat het bij het maken van onderscheid naar leeftijd niet gaat om een bij voorbaat verdacht onderscheid zoals bijvoorbeeld op grond van ras en geslacht, moet worden beoordeeld of voor het gemaakte onderscheid een legitiem doel bestaat (legitimiteit), of het onderscheid voor het bereiken van dit doel passend is (doelmatigheid) en of het geboden is (proportionaliteit).
10. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat het legitieme doel hierin, dat verweerder voor de aanwijzing van de belastingplichtige in zijn beleidsregel een keuze heeft moeten maken, nu de wetgever voor de vraag wie van de gebruikers in een geval als deze daadwerkelijk in de heffing moeten worden betrokken, geen (nadere) aanknopingspunten heeft geboden. Verder is het gemaakte onderscheid naar leeftijd passend, omdat dit aan de orde komt als andere criteria geen uitkomst bieden. Ten slotte is het onderscheid proportioneel, omdat degene die als belastingplichtige wordt aangemerkt als gevolg van de verhaalsmogelijkheid van artikel 253, derde lid, van de Gemeentewet in beginsel geen nadeel ondervindt.
Van ongeoorloofde discriminatie is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
11. Van willekeur is evenmin sprake, nu verweerder in overeenstemming met zijn beleid heeft gehandeld door de aanslag aan eiser als oudste gebruiker in leeftijd op te leggen.
12. Ten aanzien van eisers standpunt dat het object in 2020 niet zowel aan hem als aan zijn ex-echtgenote 90 dagen ter beschikking heeft gestaan, overweegt de rechtbank het volgende.