ECLI:NL:RBOVE:2021:3641

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 375
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Forensenbelasting; beoordeling van belastingplichtigheid en discriminatie op basis van leeftijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de forensenbelasting. Eiser, die samen met zijn ex-echtgenote eigenaar was van een object in Biddinghuizen, werd door de heffingsambtenaar aangeslagen voor de forensenbelasting voor het belastingjaar 2020. Eiser stelde dat hij en zijn ex-echtgenote niet meer dan 90 dagen over het object beschikten en dat de aanslag op basis van leeftijdsdiscriminatie was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de aanslag terecht aan eiser was opgelegd, aangezien hij als oudste gebruiker in leeftijd werd aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van ongeoorloofde discriminatie, omdat de heffingsambtenaar zich aan zijn beleidsregels hield en de wetgever geen specifieke richtlijnen had gegeven voor dergelijke situaties. De rechtbank stelde vast dat eiser en zijn ex-echtgenote in 2020 meer dan 90 dagen over het object beschikten, wat het belastbare feit bevestigde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 21/375

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] , eiser,
en
de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT),verweerder,
gemachtigde: [naam]

Procesverloop

Met dagtekening 30 november 2020 heeft verweerder eiser voor een bedrag van € 635,- aangeslagen in de forensenbelasting. Deze forensenbelasting ziet op belastingjaar 2020 en betreft het object [naam object] te Biddinghuizen (gemeente Dronten; hierna: het object).
Bij uitspraak op bezwaar van 26 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen voormelde aanslag ongegrond verklaard.
Bij brief van 26 januari 2021, door verweerder ontvangen op 27 januari 2021, heeft eiser opnieuw bezwaar gemaakt tegen voormelde aanslag. Verweerder heeft deze brief met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht naar de rechtbank doorgezonden om als beroepschrift in behandeling te nemen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1.1
Eiser en zijn ex-echtgenote zijn tot en met 28 april 2020 ieder voor de helft eigenaar geweest van het object. Op 29 april 2020 is het object aan de nieuwe eigenaar geleverd.
1.2
Eiser en zijn ex-echtgenote zijn op 30 september 2019 gescheiden.
1.3
Eiser had in 2020 zijn hoofdverblijf buiten de gemeente Dronten.
Het geschil
2. Tussen partijen is in geschil of eiser door verweerder terecht als de belastingplichtige voor de forensenbelasting is aangemerkt.
De standpunten van partijen
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat, omdat verweerder hem op basis van zijn leeftijd als belastingplichtige heeft aangemerkt, sprake is van leeftijdsdiscriminatie en willekeur. De ex-echtgenote is voor 50 % eigenaar van het object geweest; om die reden moet de helft van de aanslag bij haar in rekening worden gebracht. Verder vindt eiser dat bij een scheiding pas forensenbelasting verschuldigd is, als zowel hij als zijn echtgenote een periode van 90 dagen de beschikking had over het object. Door de late verzending van de aanslag heeft eiser de aanslag niet kunnen verrekenen in het hoger beroep bij het gerechtshof over de boedelscheiding.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag forensenbelasting op grond van het Besluit aanwijzing belastingplichtige terecht aan eiser als oudste gebruiker in leeftijd is opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
5. Tussen partijen is niet in geschil dat het object als een gemeubileerde woning in de zin van de Verordening op de heffing en invordering van een forensenbelasting 2020 (hierna: de Verordening) van de gemeente Dronten moet worden aangemerkt. Evenmin is in geschil dat eiser en zijn ex-echtgenote tot 29 april 2020 ieder voor de helft eigenaar van het object zijn geweest, dat zij allebei belastingplichtig zijn en dat van hen beiden eiser de oudste in leeftijd is.
6. In artikel 253, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat, indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van een van hen kan worden gesteld.
De rechtbank stelt voorop dat het bepaalde in artikel 253, eerste lid, van de Gemeentewet verweerder in beginsel aldus de bevoegdheid verschaft om in een geval als deze de aanslag op te leggen aan één van de gebruikers van de onroerende zaak.
7. Bij het ten name van een van de gebruikers stellen van een aanslag mag niet naar willekeur worden gehandeld. Voor onder meer deze situatie heeft het dagelijks bestuur van GBLT op 28 oktober 2020 het Besluit aanwijzing belastingplichtige, zijnde een beleidsregel, vastgesteld.
In artikel 6, tweede lid, van het besluit van 28 oktober 2020 is bepaald dat dit besluit van toepassing is op belastingaanslagen voor tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2021.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat het besluit “Besluit aanwijzing belastingplichtige” van 8 januari 2014 wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit, met dien verstande dat het wel van kracht blijft voor belastingaanslagen die zijn vastgesteld, of nog worden vastgesteld, voor tijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2021.
Nu de onderhavige aanslag ziet op het belastingjaar 2020, blijft voormeld besluit van
8 januari 2014 van toepassing.
8. Het dagelijks bestuur van GBLT heeft op 8 januari 2014 het “Besluit aanwijzing belastingplichtigen” vastgesteld. In artikel 1 zijn zeven criteria genoemd op basis waarvan wordt bepaald aan wie een aanslag wordt opgelegd, indien met betrekking tot onder meer de forensenbelasting voor een bepaalde onroerende zaak er meerdere potentiële belastingplichtigen zijn, waarbij de volgorde moet worden aangehouden zoals die in het artikel zijn opgenomen. Het derde criterium houdt in dat de aanslag wordt opgelegd aan de belastingplichtige, die ter zake van genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een gebouwde onroerende zaak de oudste gebruiker (in leeftijd) van de onroerende zaak is.
9. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2004 [1] overweegt de rechtbank dat het maken van onderscheid op grond van leeftijd in strijd kan zijn met onder meer artikel 1 van de Grondwet. Onderzocht moet worden of voor de ongelijke behandeling, die uit het maken van onderscheid op grond van leeftijd voortvloeit, een redelijke en objectieve rechtvaardiging kan worden aangewezen. Bij de beantwoording van die vraag, waarbij niet uit het oog mag worden verloren dat het bij het maken van onderscheid naar leeftijd niet gaat om een bij voorbaat verdacht onderscheid zoals bijvoorbeeld op grond van ras en geslacht, moet worden beoordeeld of voor het gemaakte onderscheid een legitiem doel bestaat (legitimiteit), of het onderscheid voor het bereiken van dit doel passend is (doelmatigheid) en of het geboden is (proportionaliteit).
10. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat het legitieme doel hierin, dat verweerder voor de aanwijzing van de belastingplichtige in zijn beleidsregel een keuze heeft moeten maken, nu de wetgever voor de vraag wie van de gebruikers in een geval als deze daadwerkelijk in de heffing moeten worden betrokken, geen (nadere) aanknopingspunten heeft geboden. Verder is het gemaakte onderscheid naar leeftijd passend, omdat dit aan de orde komt als andere criteria geen uitkomst bieden. Ten slotte is het onderscheid proportioneel, omdat degene die als belastingplichtige wordt aangemerkt als gevolg van de verhaalsmogelijkheid van artikel 253, derde lid, van de Gemeentewet in beginsel geen nadeel ondervindt.
Van ongeoorloofde discriminatie is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
11. Van willekeur is evenmin sprake, nu verweerder in overeenstemming met zijn beleid heeft gehandeld door de aanslag aan eiser als oudste gebruiker in leeftijd op te leggen.
12. Ten aanzien van eisers standpunt dat het object in 2020 niet zowel aan hem als aan zijn ex-echtgenote 90 dagen ter beschikking heeft gestaan, overweegt de rechtbank het volgende.
13.1
In artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet is - voor zover hier van belang - bepaald dat een forensenbelasting kan worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
13.2
De raad van de gemeente Dronten heeft 28 november 2019 de Verordening vastgesteld. In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat onder de naam forensenbelasting een directe belasting wordt geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
14. Vaststaat dat eiser en zijn ex-echtgenote in 2019 zijn gescheiden. Dit maakt dat naar het oordeel van de rechtbank tussen eiser en zijn ex-echtgenote in 2020 geen sprake meer was van een gezin en dat de vraag moet worden beantwoord of eiser danwel zijn ex-echtgenote in 2020 op meer dan 90 dagen
voor zichhet object beschikbaar hielden.
15. Eiser heeft ter zitting verklaard dat zowel hij als zijn ex-echtgenote over een sleutel van het object beschikten. Het object is op 29 april 2020 aan de nieuwe eigenaar geleverd. Hiermee konden eiser en zijn echtgenote, weliswaar tegelijkertijd, in 2020 meer dan 90 dagen over het object beschikken, wat eiser ook niet heeft bestreden. Het belastbare feit heeft zich naar het oordeel van de rechtbank daarmee voorgedaan. Voor de stelling van eiser dat het belastbare feit zich pas zou voordoen als het object aan zowel eiser voor meer dan 90 dagen, als aan zijn ex-echtgenote voor meer dan 90 dagen ter beschikking heeft gestaan, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten.
16. Zoals verweerder ook in zijn verweerschrift al heeft opgemerkt, staat het eiser vrij om de helft van het met de aanslag gemoeide bedrag op grond van artikel 253, derde lid, van de Gemeentewet op zijn ex-echtgenote te verhalen. Dat de boedelscheidingsprocedure tussen eiser en zijn ex-echtgenote bij het gerechtshof inmiddels tegen finale kwijting is afgewikkeld, maakt niet dat eiser van deze verhaalsmogelijkheid geen gebruik kan maken. Eiser heeft ter zitting verklaard dat in de jaren vóór het belastingjaar 2020 ook aanslagen forensenbelasting zijn opgelegd, zodat het eiser en zijn ex-echtgenote tijdens de boedelscheiding redelijkerwijs bekend had kunnen zijn dat ook voor het belastingjaar 2020 nog een aanslag forensenbelasting zou volgen.
17. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat verweerder, door de aanslag met dagtekening 30 november 2020 op te leggen en daarmee nog in het belastingjaar 2020, daarmee niet onredelijk laat is geweest. Daar komt bij dat verweerder op grond van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen [2] de bevoegdheid heeft om tot drie jaar na – in dit geval - 2020 nog een aanslag op te leggen.
18. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van
H. Blekkenhorst, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Griffier Rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

2.In artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet, gelezen in samenhang met artikel 230, aanhef en onder a, van die wet, is bepaald dat de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen geschieden met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.