Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) (de Staat).
[naam vennootschap] B.V., te Hengelo,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) die zijn aanvragen voor uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) hadden afgewezen. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 28 augustus 2019 geoordeeld dat de afwijzing van de aanvragen niet in stand kon blijven en heeft het UWV opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 23 december 2019 heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard en hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser niet correct was vastgesteld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 62,01%. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die in totaal meer dan vier jaar heeft geduurd. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 3.000,-- aan eiser als schadevergoeding voor deze overschrijding.