In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 23 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), welke door het college van burgemeester en wethouders van Deventer was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing niet terecht was, omdat verweerder verzoeker zonder enig onderzoek had afgewezen en hem had terugverwezen naar zijn regio van herkomst. Dit was in strijd met de zorgplicht van verweerder, die had moeten onderzoeken waar verzoeker de meeste kans op succes had voor zijn vervolgtraject.
De voorzieningenrechter schorste het besluit van 31 maart 2021 en droeg verweerder op om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen, waarbij alle relevante omstandigheden in acht genomen moesten worden. Tevens werd verweerder opgedragen om zich in te spannen voor een oplossing voor verzoeker na 1 oktober 2021, de datum waarop zijn huidige behandeling eindigt. De voorzieningenrechter bepaalde dat het betaalde griffierecht van € 49 aan verzoeker moest worden vergoed en veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van verzoeker, die in totaal € 1.509,60 bedroegen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor beschermd wonen en de verplichting van de gemeente om de situatie van de aanvrager goed in kaart te brengen, vooral wanneer er sprake is van een kwetsbare positie.