ECLI:NL:RBOVE:2021:3604

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
C/08/271082 / KG ZA 21-208
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor coronavaccinatie op de kermis in Hengelo

In een kort geding dat op 16 september 2021 werd behandeld, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel geoordeeld dat GGD Twente een prikbus mag neerzetten bij de Lambertuskermis in Hengelo, die van 15 tot en met 20 september 2021 plaatsvindt. Een vrouw, de eiseres, had een kort geding aangespannen om deze mobiele coronavaccinatie te verbieden. Zij vreesde dat bezoekers, en met name jongeren, zich ongeïnformeerd en onder invloed van drank, drugs of groepsdruk zouden laten vaccineren. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de eiseres onvoldoende onderbouwd had dat zij een voldoende eigen belang had bij haar vorderingen, zoals vereist door artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek.

De voorzieningenrechter merkte op dat de eiseres zich baseerde op artikelen die betrekking hebben op de voorlichting van patiënten en de noodzaak van toestemming voor medische behandelingen. Echter, de rechter concludeerde dat de eiseres niet opkwam voor haar eigen belangen, maar vooral voor die van haar dochter en andere bezoekers van de kermis. Dit voldeed niet aan de vereisten voor een rechtsvordering, aangezien de dochter van de eiseres, die zestien jaar oud is, zelf bekwaam is om medische beslissingen te nemen zonder toestemming van haar ouders. De rechter wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van GGD Twente werden begroot op € 1.016,--.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/271082 / KG ZA 21-208
Vonnis in kort geding van 16 september 2021
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. C.G. Mensink te Almelo,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
OPENBAAR LICHAAM GEZONDHEID,
gevestigd en kantoorhoudende te Enschede,
gedaagde partij, hierna te noemen GGD Twente,
advocaten: mrs. I.K.M. Hoffmann en A.G. Schouwink te Enschede.

1.De procedure

1.1.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is bij vonnis van
16 september 2021 op het door [eiser] gevorderde beslist. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, volgen hieronder.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een dochter van 16 jaar.
2.2.
Van 15 september 2021 tot en met 20 september 2021 wordt in Hengelo de Lambertuskermis (hierna ook: de kermis) gehouden. De gemeente Hengelo heeft aangekondigd dat op deze kermis op 17 en 18 september 2021 een prikbus van de GGD Twente aanwezig zal zijn.
Het geschil
2.3.
[eiser] vordert - samengevat weergegeven - dat het GGD Twente wordt verboden om op de kermis in Hengelo primair mensen, subsidiair jongeren onder de 18 jaar, te vaccineren, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van GGD Twente in de (na)kosten van deze procedure.
2.4.
GGD Twente voert gemotiveerd verweer.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De voorzieningenrechter zal zich allereerst buigen over de vraag of
[eiser] een (voldoende) belang heeft bij haar vorderingen. GGD Twente heeft betoogd dat dit niet het geval is.
3.2.
Artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. In dit vereiste van voldoende belang ligt besloten dat het belang bij het instellen van een vordering evenredig moet zijn aan het belang van de wederpartij en dat van een behoorlijke rechtspleging. Dat voldoende belang bestaat bij een vordering mag in beginsel worden verondersteld. Indien dat belang, zoals in dit geval, wordt betwist of de rechter ambtshalve opheldering wenst over het belang, rusten de stelplicht en bewijslast ter zake in beginsel op degene die de vordering instelt.
3.3.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij een voldoende (eigen) belang heeft bij de vorderingen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.4.
[eiser] legt aan het door haar gevorderde een (dreigend) onrechtmatig handelen ten grondslag waarbij zij zich baseert op artikel 7:448 BW en artikel 7:450 BW juncto artikel 11 van de Grondwet. De artikelen 7:448 BW en 7:450 BW zien op de voorlichting van patiënten in het kader van de geneeskundige behandelingsovereenkomst als ook het gegeven dat voor de uitvoering van de behandelingsovereenkomst toestemming van een patiënt is vereist. Artikel 11 van de Grondwet waarborgt de onaantastbaarheid van het lichaam. [eiser] stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat wanneer mensen, onder wie haar zestienjarige dochter, de kermis bezoeken en zich daar laten vaccineren dat niet goed en volledig geïnformeerd doen en mogelijk ook onder druk van anderen doen. Zij wil dat mensen en vooral haar zestienjarige dochter, bij een bezoek aan de kermis geen overhaaste beslissingen nemen door impulsief te kiezen voor een vaccin. De
artikelen 7:448 BW en 7:450 BW zien echter, zoals GGD Twente ook heeft betoogd, op de relatie tussen patiënt en de hulpverlener. Deze wetsartikelen beogen geen andere, derde, persoon te beschermen. Gesteld noch gebleken is dat in de onderhavige procedure ten aanzien van [eiser] de relatie tussen hulpverlener en patiënt aan de orde is. Uit hetgeen door [eiser] naar voren is gebracht blijkt dat zij beoogt op te komen voor de belangen van de bezoekers van de kermis en in het bijzonder voor het belang van haar zestienjarige dochter. Het antwoord op de vraag of anderen een belang hebben bij het door
gevorderde verbod doet evenwel niet er zake, reeds omdat geen sprake is van een collectieve actie in de zin van artikel 3:305a BW. [eiser] moet zelf een (voldoende) concreet belang hebben bij het door haar gevorderde. Uit de dagvaarding en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling volgt dat [eiser] hoofdzakelijk en in het bijzonder wil voorkomen dat haar zestienjarige dochter zich mogelijk niet goed geïnformeerd laat vaccineren op de kermis. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hierin echter niet een voldoende eigen belang in de zin van artikel 3:303 BW voor [eiser] gelegen. Daarbij kan niet uit het oog worden verloren dat in artikel 7:447 lid 1 BW is bepaald dat een minderjarige die de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt bekwaam is tot het aangaan van een behandelingsovereenkomst ten behoeve van zichzelf. Een zestienplusser, en dus ook de dochter van [eiser] , heeft geen toestemming van zijn/haar ouders nodig voor welke medische verrichting dan ook. Op grond van artikel 7:447 lid 3 BW is een minderjarige die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt eveneens bekwaam zelfstandig in een procedure, en ook buiten rechte, zelf zijn belangen te behartigen. Voor zover [eiser] heeft gesteld dat haar dochter spijt zou kunnen krijgen van een vaccinatie op de kermis en daar mogelijk op psychisch vlak last van zou kunnen ondervinden en dat dit effect zou kunnen hebben op haarzelf en haar gezin, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit geen voldoende concreet belang is om de rechtsvordering te rechtvaardigen. Dit door [eiser] gestelde belang heeft betrekking op de sociale betrekkingen tussen haar (gezin) en haar zestienjarige dochter en ziet niet op een rechtsbetrekking tussen [eiser] en GGD Twente. Het betreft bovendien een belang dat gezien haar aard niet een rechtens te honoreren belang is binnen de beschermingssfeer van het privaatrecht.
3.5.
Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het gevorderde afgewezen dient te worden.
3.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van GGD Twente worden begroot op € 1.016,-- aan salaris van de advocaat. De gevorderde nakosten zullen op na te melden wijze worden toegewezen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van GGD Twente begroot op € 1.016,-- aan salaris advocaat,
4.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 163,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.4.
verklaart de dictumonderdelen 4.2. en 4.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op
16 september 2021. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgesteld op 24 september 2021.
(BI)