ECLI:NL:RBOVE:2021:3589

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
ak_20_2349
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving tegen de aanleg van een weg in Harbrinkhoek

In deze zaak heeft eiser, wonende in Harbrinkhoek, verzocht om handhavend op te treden tegen de aanleg en het gebruik van een ontsluitingsweg door de eigenaar van een aangrenzend perceel. Eiser stelde dat de aanleg van de weg vergunningplichtig was, maar verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen, concludeerde dat de weg vergunningsvrij was. De rechtbank Overijssel heeft op 23 september 2021 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin het handhavingsverzoek werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de weg inderdaad ondergeschikt is aan het agrarisch gebruik van het gebied, en dat de aanleg van de weg voldoet aan de voorwaarden van het bestemmingsplan. Eiser voerde aan dat er gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt dat de aanleg van de weg niet zou worden toegestaan, maar de rechtbank oordeelde dat er geen ondubbelzinnige toezegging was gedaan door verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder dat de aanleg van de weg vergunningsvrij was.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/2349

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: [naam 1] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen, verweerder,

gemachtigde: A.M. Stokreef,

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [naam 2] , te Harbrinkhoek.

Procesverloop

Op 30 juli 2019 verzoekt eiser verweerder om handhavend op te treden tegen de aanleg en het gebruik van de weg tussen het perceel aan de [adres 2] en de Haarbrinksweg te Harbrinkhoek.
In het besluit van 18 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser afgewezen.
In het besluit van 8 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2021 op zitting behandeld.
Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en M.Y. Rutjes. Derde-partij (belanghebbende) is verschenen.

Overwegingen

Feiten
1.1
Eiser woont aan de [adres 3] in Harbrinkhoek. Belanghebbende is eigenaar van het achterste deel van het perceel gelegen aan de [adres 2] in Harbrinkhoek. Dit gedeelte van het perceel was oorspronkelijk net als de rest van het perceel eigendom van een familielid van belanghebbende. Begin 2019 is het perceel kadastraal gesplitst, waarna het achterste deel verkocht is aan belanghebbende.
1.2
De percelen van eiser en belanghebbende liggen binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied Tubbergen 2016’ (het bestemmingsplan). Het perceel van eiser heeft de bestemming ‘Wonen’. Het perceel aan de [adres 2] , waaronder het stuk van belanghebbende, heeft de bestemming ‘bedrijf’. De aangelegde weg loopt over het gebied met de bestemming ‘agrarisch-1’.
1.3
Op 6 juni 2017 is aan het familielid van belanghebbende een omgevingsvergunning verleend voor de aanleg van een uitweg aan de Haarbrinksweg naast het perceel van eiser. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning. Zijn bezwaar is op 11 januari 2018 ongegrond verklaard. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen deze beslissing.
1.4
Belanghebbende heeft in 2018/2019 een weg aangelegd vanaf zijn perceel naar de uitweg aan de Haarbrinksweg. Na het handhavingsverzoek van eiser op 30 juli 2019 heeft verweerder de situatie ter plaatse bekeken op 12 augustus 2019 en 9 maart 2020. Van deze controles zijn rapporten opgemaakt.
Het bestreden besluit
2. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat de aangelegde weg vergunningsvrij is en dat er daarom geen reden is om handhavend op te treden.
Verweerder baseert dit besluit op de planregels van het bestemmingsplan. Op grond van artikel 4.1 van het bestemmingsplan mogen de gronden aangeduid met ‘agrarisch-1’ worden gebruikt voor agrarisch gebruik met daaraan ondergeschikt ontsluitingswegen voor bebouwde percelen. Artikel 4.4.1. van het bestemmingsplan bepaalt dat het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of de aanleg van wegen en paden strijdig gebruik van de gronden is binnen de bestemming ‘agrarisch-1’, tenzij deze wegen worden aangelegd ten behoeve van de bereikbaarheid van bebouwde percelen. Ten slotte bepaalt artikel 4.6.1, onderdeel c, van het bestemmingsplan dat voor de aanleg van wegen groter dan 100 m2 in beginsel een omgevingsvergunning vereist is, tenzij de weg wordt aangelegd ter ontsluiting van bebouwde percelen voorzien van een bouwvlak.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan de eisen van het bestemmingsplan is voldaan, omdat de aangelegde weg het bebouwde perceel van belanghebbende ontsluit.
Beoordeling door de rechtbank
3.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat de weg van belanghebbende vergunningvrij is. De rechtbank licht dat toe en betrekt daarbij de argumenten van eiser.
Is het gebruik van de weg ondergeschikt aan het overige gebruik binnen de agrarische bestemming?
3.2
Eiser voert aan dat het gebruik van de weg niet ondergeschikt is aan de agrarische bestemming. De weg is door hekken afgescheiden van het grasveld dat op de rest van het perceel ligt. Het is ook verkocht aan belanghebbende en dus niet meer van de eigenaar van het agrarische perceel. De weg kan niet meer gebruikt worden voor agrarisch gebruik en kan daarom ook niet ondergeschikt zijn aan het agrarische gebruik van het perceel op grond van artikel 4.4.1, onderdeel a, van het bestemmingsplan.
3.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gebruik van de weg wel ondergeschikt is aan het agrarische gebruik van het gebied. Verweerder wijst erop dat de agrarische bestemming een gebiedsbestemming is en geen perceelsbestemming. Een gebied dat aanzienlijk groter is dan het perceel waar de weg overheen loopt, heeft de bestemming agrarisch-1. Voor de beoordeling of de weg ondergeschikt is, moet worden bekeken of de weg ondergeschikt is aan het agrarisch gebruik in het hele gebied. Dat is het geval volgens verweerder, omdat de weg bedoeld is voor de ontsluiting van het bebouwde perceel van belanghebbende. De weg voldoet daarmee aan artikel 4.4.1, onderdeel c, van het bestemmingsplan.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat de weg ondergeschikt is aan het agrarisch gebruik. Het aanleggen van wegen en verhardingen is in beginsel in strijd met het agrarisch gebruik. Dat is bepaald in artikel 4.4.1, onderdeel c, van het bestemmingsplan. Dit is alleen niet het geval als de weg dient ter ontsluiting van een bebouwd perceel. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het perceel van belanghebbende bebouwd is. De weg dient ter ontsluiting van zijn perceel en voldoet daarom aan de uitzondering van artikel 4.4.1, onderdeel c, van het bestemmingsplan. Bovendien staat tussen partijen ook niet ter discussie dat in het hek langs de weg wel een poort naar het weiland zit. De weg kan daarom nog steeds ten dienste staan van het weiland ernaast.
Is de weg in strijd met artikel 4.6.1, onderdeel c, van het bestemmingsplan?
3.5
Eiser stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 4.6.1, onderdeel c, van het bestemmingsplan een aanlegvergunning vereist is voor de aanleg van de weg, omdat de weg groter is dan 100 m2 en de weg niet dient ter ontsluiting van een bebouwd perceel met een bouwvlak. Het perceel van belanghebbende is weliswaar bebouwd, maar bevat volgens de plankaart geen bouwvlak. Bij de uitleg van de planregels moet worden gekeken naar de letterlijke tekst van de regels. Er is daarom geen ruimte voor interpretatie.
3.6
Verweerder voert aan dat voor de weg geen aanlegvergunning vereist is, omdat het perceel van belanghebbende voldoet aan de definitie van zowel bestemmingsvlak als bouwvlak. Daarom moet in dit geval het bestemmingsvlak ook gezien worden als bouwvlak, zodat wel voldaan is aan de uitzondering als bedoeld in artikel 4.6.2, onderdeel c, onder 1, van het bestemmingsplan.
3.7
Belanghebbende verklaart ter zitting dat tussen zijn perceel en dat van zijn familielid een hekwerk met afsluitbare poort is geplaatst, zodat hij zijn perceel nu nog over het perceel van zijn familielid kan bereiken. Het is de bedoeling dat dit hekwerk dicht gaat, zodra eiser de weg mag gebruiken. De enige ontsluiting van zijn perceel is dan over de aangelegde weg.
3.8
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat het perceel van belanghebbende zowel een bestemmings- als een bouwvlak is. Op grond van artikel 1.31 van het bestemmingsplan is een bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. Artikel 1.43 van het bestemmingsplan bepaalt dat een bouwvlak een geometrisch bepaald vlak is, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. Het perceel van belanghebbende heeft de bestemming ‘bedrijf’. Uit artikel 6.1 en verder van het bestemmingsplan blijkt dat bij die bestemming binnen het hele bestemmingsvlak gebouwd mag worden. Zodoende voldoet het perceel van belanghebbende aan de definitie van zowel bestemmingsvlak als bouwvlak. Het perceel van belanghebbende wordt ontsloten door de aangelegde weg. Er is daarom voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 4.6.1, onderdeel c, onder 1, van het bestemmingsplan. Het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen interpretatie van de planregels, maar toepassing van de regels op de feitelijke situatie.
Is bij eiser het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat op de plek van de uitweg geen weg zou mogen worden aangelegd?
3.9
Eiser voert aan dat in de bezwaarprocedure over de uitweg door hem is aangevoerd dat uiteindelijk een weg zou worden aangelegd vanaf het perceel van belanghebbende naar de uitweg. Verweerder heeft volgens eiser verklaard dat het niet de bedoeling was dat er een weg zou komen en dat zij handhavend kan optreden als in strijd met het bestemmingsplan wordt gehandeld. Eiser meent dat hij uit deze mededeling niet anders kon afleiden dan dat de aanleg van een weg in strijd zou zijn met het bestemmingsplan en dat verweerder dat niet zou toestaan. Eiser voelt zich in zijn vertrouwen geschaad.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat zij geen ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan. De zinsnede dat het niet de bedoeling was dat er een weg aangelegd zou worden, ziet op de bedoeling die de aanvrager destijds had. Voor zover verweerder weet, was aanvrager toen niet voornemens om een weg aan te leggen. Zelf heeft zij geen uitspraken gedaan over de weg, omdat het toen een vrees van eiser betrof en alleen een toekomstige omstandigheid.
3.11
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder ondubbelzinnig heeft uitgesproken of toegezegd dat de aanleg van een weg op deze plek niet is toegestaan en dat daartegen opgetreden zal worden. Een dergelijke ondubbelzinnige uitspraak blijkt niet uit een brief of verslag. De rechtbank begrijpt dat eiser dit wel zo heeft ervaren en dat eiser het gevoel heeft dat zijn vertrouwen is geschaad doordat zijn vrees werkelijkheid is geworden. De enkele ervaring van eiser is echter niet voldoende om aan te nemen dat hij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op een gestelde mededeling van de gemeente. Hiervoor moet de ondubbelzinnige mededeling ook zijn aangetoond. Dat is niet het geval.
Conclusie
3.12
Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden kunnen concluderen dat de aanleg van de ontsluitingsweg vanaf het perceel van belanghebbende vergunningsvrij is.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Scheeper, rechter, in aanwezigheid van M.W. Hulsman, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: juridisch kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
[…]
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]
PLANREGELS ‘Tubbergen buitengebied 2016’
1.31
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.43
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
Artikel 4 Agrarisch – 1
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het agrarisch gebruik;
de uitoefening van een agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak”, waarbij uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen "intensieve veehouderij" of "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied" tevens agrarische bedrijfsvoering in de vorm van intensieve veehouderij mag worden uitgeoefend, in combinatie met verhuuractiviteiten ten behoeve van het agrarisch gebruik, alsmede in ondergeschikte mate voor: […]
de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf al dan niet in combinatie met detailhandel in ter plaatse gekweekte en geproduceerde planten, struiken, bomen en andere benodigdheden, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwvlak sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”;
e uitoefening van een kleinschalig agrarisch bedrijf met beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, ter plaatse van de aanduidingen “bouwvlak” en "specifieke vorm van agrarisch - bestaand erf";
het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met de daarbij behorende erven, voor zover de gronden zijn voorzien van een bouwvlak;
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van een landgoed, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - landgoed”;
een bestaande locatie voor kleinschalig kamperen voor zover het gronden betreft op of aansluitend aan het agrarisch bouwvlak;
dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van een ontvangstruimte ten behoeve van verkoop van eigen en streekeigen producten vanaf de boerderij, rondleidingen, en dergelijke;
de opslag van lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg”;
het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen;
met daaraan ondergeschikt:
[…]
wegen, ontsluitingswegen voor bebouwde percelen en agrarische kavelpaden;
[…]
4.4
Specifieke gebruiksregels
4.4.1
Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in 51.1 in ieder geval gerekend:
het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan de in 4.1 toegelaten bedrijvigheid en bedrijvigheid waarvoor onherroepelijke planologische medewerking is verleend;
[…]
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen;
4.6
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1
Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning verplicht:
het vellen of doen vellen dan wel aanplanten van bomen en/of houtgewas met een oppervlakte van meer dan 0,1 hectare;
het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
het aanleggen en/of verharden van paden, wegen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² buiten het bouwvlak, met uitzondering van:
het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van bebouwde percelen voorzien van een bouwvlak;
het aanbrengen van koe- en kavelpaden;
het aanbrengen van kuilvoerplaten in een directe ruimtelijke relatie met het bouwvlak;
het aanbrengen van verhardingen tot ten hoogste 5,00 m rondom en aansluitend op veldschuren ten behoeve van het gebruik van veldschuren;
et afgraven, ophogen of egaliseren van gronden waarbij hoogteverschillen van 0,30 m of meer worden gerealiseerd;
het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
Artikel 6 Bedrijf
6.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van:
[…]
niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
de opslag van lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg”;
met daaraan ondergeschikt:
kleinschalige duurzame energiewinning;
wegen en paden;
water;
met de daarbijbehorende:
bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, een vrij beroep, mantelzorg en/of bed and breakfast;
tuinen, erven en terreinen;
paardrijbakken;
parkeervoorzieningen;
andere bouwwerken.
6.2
Bouwregels
6.2.1
Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van de in 6.1 onder a en f genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
per bestemmingsvlak zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één bedrijf worden gebouwd;
ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
de gezamenlijke inhoud van bedrijfsgebouwen en overkappingen zal met ten hoogste 1.000 m³ worden uitgebreid. De inhoud van een bedrijfsgebouw of overkappingen wordt berekend exclusief de kelderruimte;
het aantal bedrijfswoningen zal per bestemmingsvlak ten hoogste één bedragen, tenzij het bestaande aantal meer bedraagt, in welk geval het aantal bedrijfswoningen ten hoogste het bestaande aantal zal bedragen, of ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten, in welk geval geen bedrijfswoning is toegestaan;
de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m2)" aangegeven oppervlakte bedragen, exclusief overkapte stellages ten behoeve van het opslaan en drogen van hout ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - houtbewerkingsbedrijf" en "specifieke vorm van bedrijf - houtdrogerij en -handel";
kelders zullen uitsluitend loodrecht onder de bedrijfswoning worden gebouwd, waarbij de kelders uitsluitend inpandig vanuit de bedrijfswoning bereikbaar mogen zijn. De inhoud van een bedrijfswoning wordt berekend exclusief de kelderruimte;
voor zover bedrijfsgebouwen aangebouwd zijn aan de bedrijfswoning zal het bedrijfsgebouw geheel gescheiden worden van de bedrijfswoning door middel van een muur waarin maximaal 1 toegangsdeur aanwezig is;
de vrijstaande bedrijfsgebouwen, overkappingen en bijbehorende bouwwerken zullen achter de naar de weg(en) gekeerde (voor)gevel(s) van het dichtst bij de weg gelegen bestaande gebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij het dichtst bij de weg gelegen bestaande gebouw op meer dan 50 m van de weg is gesitueerd, in welk geval geen plaatsingseis geldt;
aan de bedrijfswoning aangebouwde bedrijfsgebouwen, aangebouwde overkappingen of aangebouwde bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld: […]