ECLI:NL:RBOVE:2021:3574

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
08.050199.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met levensgevaar voor omwonenden

Op 21 september 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 36-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, voor brandstichting in een caravan op een camping. De brandstichting vond plaats op 20 december 2020 in Enschede, waarbij de verdachte opzettelijk een aansteker in aanraking bracht met een brandbare stof, wat leidde tot het gedeeltelijk of geheel verbranden van caravans en het ontstaan van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen, waaronder slapende kinderen in de nabijheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte was niet verschenen op de zitting, maar had het feit bekend. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en aangiften van benadeelden. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsloten. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de vordering van de eerste benadeelde partij gedeeltelijk werd toegewezen en de tweede benadeelde partij volledig werd toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de schadevergoedingen aan de benadeelde partijen, met wettelijke rente vanaf de datum van de brand.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.050199.21 (P)
Datum vonnis: 21 september 2021
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit verstekvonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 september 2021. Verdachte is niet verschenen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.J. Jansen.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op of omstreeks 20 december 2020 in Enschede opzettelijk brand heeft gesticht, waarbij gevaar is ontstaan voor goederen en personen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 20 december 2020 te Enschede opzettelijk brand heeft gesticht, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een aansteker, in elk geval open vuur in aanraking gebracht met een stuk stof, althans met een brandbare stof
ten gevolge waarvan een of meer(dere) caravan(s) geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een of meer(dere) caranvan(s) en/of vakantiehuisje(s)/chalet(s) en/of bo(o)m(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer(dere) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer(dere) perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
het proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 december 2020, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, pagina’s 45, 48 en 49;
het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 5 januari 2021, pagina’s 3 en 4;
het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] van 15 januari 2021, pagina 6;
het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 23 december 2020, pagina’s 29 en 30;
het ongenummerd aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 22 februari 2021, van verbalisant [verbalisant] .
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 december 2020 te Enschede opzettelijk brand heeft gesticht, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een aansteker in aanraking gebracht met een stuk stof,
ten gevolge waarvan caravans geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor een of meerdere caravans en/of vakantiehuisjes/chalets en bomen, en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
7.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft in de nachtelijke uren brand gesticht in een caravan die op een camping in een bosrijke omgeving stond. In de directe nabijheid van die caravan bevonden zich diverse andere caravans en voertuigen. In één van de caravans sliepen op het moment van de brand onder meer kinderen. Verdachte heeft zich hierdoor schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, waarbij gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij personen te duchten is geweest. Door dit feit heeft verdachte niet alleen schade toegebracht, maar heeft hij ook gevoelens van angst en onveiligheid bij andere campinggasten teweeggebracht.
Gelet op de risico´s en gevolgen die brandstichting met zich brengen kan op dergelijke feiten niet anders gereageerd worden dan door het opleggen van een (gedeeltelijke) onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Verdachte is gelet op zijn justitiële documentatie (van 23 juli 2021) niet eerder met politie of justitie in aanraking geweest.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden op te leggen waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
[aangever 1] (hierna: [aangever 1] ) en [aangever 2] (hierna: [aangever 2] ) hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in dit strafproces. [aangever 1] heeft een vergoeding van
€ 5.000,-- aan materiële schade en een vergoeding van € 425,-- aan immateriële schade (te vermeerderen met de wettelijke rente) gevorderd. De vordering houdt, kort samengevat, verband met de schade aan haar caravan en het hebben van een angstig en onveilig gevoel sinds de brand. [aangever 2] heeft een vergoeding van € 1.200,-- aan materiële schade gevorderd vanwege, kort samengevat, schade aan haar caravan, hekwerk en beplanting (te vermeerderen met de wettelijke rente).
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht bij de beoordeling van de materiële vorderingen gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. De immateriële schadevordering van [aangever 1] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen.
-
Vordering van [aangever 1]
De leegstaande stacaravan van [aangever 1] is door de brandstichting volledig afgebrand. [aangever 1] heeft bij de politie verklaard dat de waarde van de stacaravan € 1.500,-- was. Vervolgens heeft zij gesteld dat de waarde € 5.000,-- is. Ter onderbouwing van die vordering heeft [aangever 1] foto’s toegevoegd van advertenties op Marktplaats. Evenwel blijkt uit de vordering niet dat dit vergelijkbare stacaravans betreft.
Dat [aangever 1] materiële schade heeft geleden door de brandstichting staat vast. De exacte omvang van die schade staat echter (nog) niet vast. De rechtbank zal gebruik maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank stelt de omvang van de materiële schade naar redelijkheid en billijkheid vast op € 3.000,--.
[aangever 1] zal voor het overige deel van haar materiële vordering (€ 2.000,--) niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank zal bepalen dat zij dit deel van haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor toekenning van immateriële schadevergoeding is in dit geval vereist dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, waarvan sprake kan zijn in geval van geestelijk letsel of diepe inbreuken op de persoonlijke veiligheid of lichamelijke integriteit. Dat sprake is van een zodanige aantasting in de persoon is niet aangevoerd of gebleken. In dat kader is van belang dat [aangever 1] ten tijde van de brand al enige tijd niet meer in haar caravan verbleef. De rechtbank zal daarom [aangever 1] voor het immateriële deel van de schadevordering niet-ontvankelijk verklaren.
-
Vordering [aangever 2]
De vordering van [aangever 2] van € 1.200,-- aan materiële schadevergoeding is voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen.
-
Wettelijke rente en kosten
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 december 2020.
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen in overwegende mate zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 40 respectievelijk 22 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 drie jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] toe tot een bedrag van
€ 3.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf 20 december 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij [aangever 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.000,-(zegge: drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2020 ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 1] , en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
40 dagenkan worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij [aangever 1] het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij [aangever 1] het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 1] , voor een deel van € 2.425,-- niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij [aangever 1] de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] toe tot een bedrag van
€ 1.200,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf 20 december 2020 tot aan de dag van volledige betaling
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij [aangever 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.200,-(zegge: twaalfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2020 ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 2] , en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
22 dagenkan worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij [aangever 2] het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij [aangever 2] het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.G.J. Gehring, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en
mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2021.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van PL0600-2020601058 van politie Eenheid Oost-Nederland, district Twente, basisteam Twente-Midden, van 18 januari 2021. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.