ECLI:NL:RBOVE:2021:3566

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
08/308654-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor het voorbereiden van een ontploffing en het bezit van illegaal vuurwerk

Op 20 september 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 20-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaar en een taakstraf van 60 uur. De man was beschuldigd van het voorbereiden van een ontploffing bij een woongroep in Enschede en het bezit van illegaal vuurwerk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 13 november 2020 tot en met 4 december 2020 een vuurwerkbom had voorbereid en professioneel vuurwerk voorhanden had gehad. De zaak kwam aan het licht na een melding van een kennis van de verdachte, waarna de politie op 4 december 2020 zijn woning doorzocht en het illegale vuurwerk aantrof. Tijdens de rechtszitting op 6 september 2021 heeft de verdachte zijn betrokkenheid bekend, maar de verdediging voerde aan dat hij vrijwillig had afgezien van zijn plannen. De rechtbank verwierp dit argument en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezen feiten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen, en legde een lagere taakstraf op dan door de officier van justitie was geëist. De verdachte moet zich onder andere ambulant laten behandelen en meewerken aan middelencontrole.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/308654-20 (P)
Datum vonnis: 20 september 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 september 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. van der Werff en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J. Engels, advocaat te Vroomshoop, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 13 november 2020 tot en met 4 december 2020:
feit 1:een ontploffing heeft voorbereid;
feit 2:opzettelijk professioneel vuurwerk voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 13 november 2020 tot en met 4 december 2020 te
Enschede, althans in Nederland,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten:
het teweegbrengen van een ontploffing, terwijl hierbij levensgevaar en/of zwaar
lichamelijk letsel en/of gemeen gevaar voor goederen te duchten is (art. 157 aanhef
onder 1 en/of 2 Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk voorwerpen en/of stoffen, te weten een vuurwerkbom, bestaan uit een
drietal aan elkaar getapete cobra’s (illegaal vuurwerk), bestemd tot het begaan van
voornoemd misdrijf, heeft verworven, vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad
welke voorwerp(en) en/of stof(fen), al dan niet in combinatie met elkaar, kennelijk
bestemd waren tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven;
2
hij in of omstreeks de periode van 13 november 2020 tot en met 4 december 2020 te
Enschede, althans in Nederland,
opzettelijk
professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten:
(drie) cobra’s en/of een lawinepijl
voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Op 4 december 2020 doet een kennis van verdachte een melding op het politiebureau in Enschede. Deze melder meldt dat verdachte professioneel vuurwerk tot zijn beschikking heeft, waarmee hij actie wil ondernemen tegen de panden van woongroep [woongroep] . Dit zou hij doen omdat hij vol haat zou zitten tegen deze stichting. Naar aanleiding van deze melding treedt de politie op 4 december 2020 in de woning van verdachte binnen. De politie treft op de slaapkamer van verdachte een lawinepijl en drie aan elkaar getapete cobra’s aan, waarna verdachte wordt aangehouden.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 geen bewijsverweer gevoerd. Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
Ten aanzien van feit 1
  • het proces-verbaal van bevindingen van 7 december 2020 (pag. 25-26);
  • het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 6 september 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 2
  • het proces-verbaal van bevindingen van 7 december 2020 (pag. 25-26);
  • het aanvullend proces-verbaal van bevindingen, inclusief bijlagen, van 17 februari 2021;
  • het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 6 september 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 13 november 2020 tot en met 4 december 2020 te Enschede,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten het teweegbrengen van een ontploffing, terwijl hierbij levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel en gemeen gevaar voor goederen te duchten is, opzettelijk een voorwerp, te weten een vuurwerkbom, bestaande uit een drietal aan elkaar getapete cobra’s (illegaal vuurwerk), bestemd tot het begaan van voornoemd misdrijf, voorhanden heeft gehad;
2
hij in de periode van 13 november 2020 tot en met 4 december 2020 te Enschede opzettelijk
professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten drie cobra’s en een lawinepijl voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat verdachte ten aanzien van feit 1 een beroep op vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) toekomt, aangezien verdachte uit eigen beweging heeft besloten de voorbereiding te staken. Verdachte heeft van zijn plan afgezien toen hij hoorde dat hij een woning van het RIBW kreeg toegewezen. De raadsman heeft in dit verband ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat van een vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b Sr sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden vóórdat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat naar het oordeel de rechtbank voor het aannemen van vrijwillige terugtred in het geval van voltooide voorbereidingshandelingen een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het plegen van het voorbereide misdrijf te beletten.
Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij afstand heeft gedaan van zijn plan omdat hij de aan hem toegewezen woning van het RIBW niet op het spel wilde zetten, is zijn intentie om de ontploffing te veroorzaken niet gewijzigd. Verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard dat hij een dag voor zijn aanhouding een kennis (Jason) heeft gebeld en aan hem heeft gevraagd of hij de vuurwerkbom bij [woongroep] tot ontploffing wilde brengen. Als Jason dit had willen doen, dan zou er toch een ontploffing hebben plaatsgevonden, aldus verdachte. Dit maakt dat het feit dat het niet tot een ontploffing is gekomen, niet is gelegen in een omstandigheid van de wil van verdachte, maar in het feit dat Jason het niet wilde doen en in het feit dat een kennis van verdachte (Remon) het plan van de ontploffing bij de politie heeft gemeld, waarna verdachte is aangehouden. Hiermee is niet voldaan aan de vereisten van artikel 46b Sr. Het beroep op vrijwillige terugtred wordt verworpen.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 46 en 157 Sr en artikel 1.2.2, derde lid, van het Vuurwerkbesluit juncto artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer. Er zijn ook verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 2
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren met aftrek van het voorarrest en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van drie jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering en aanvullend daarop het meewerken aan middelencontrole.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn blanco documentatie en de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Hij heeft verzocht om aan verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke taakstraf met oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden van een ontploffing en het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. Verdachte heeft met drie aan elkaar getapete cobra’s een vuurwerkbom gemaakt, met het doel om een ontploffing teweeg te brengen bij zijn toenmalige woonlocatie, [woongroep] in Enschede.
Het voorbereiden van ontploffing in een situatie als de onderhavige is een zeer ernstig strafbaar feit. Niet alleen heeft verdachte beoogd daarmee gevaar te veroorzaken voor de naastgelegen panden, hij heeft ook levens van anderen, in het bijzonder die van de bewoners en medewerkers van [woongroep] op het spel willen zetten. Uit zijn verklaring bij de politie blijkt dat hij zich daar bewust van was en dat dat eigenlijk ook zijn bedoeling was. Op het moment dat hij een woning kreeg aangeboden was hij zich ervan bewust dat als hij zijn plannen zou doorzetten dat hem zijn huis zou kunnen kosten. In plaats van daadwerkelijk afstand te nemen van zijn voorgenomen plan, heeft hij een ander benaderd om zijn plan alsnog uit te voeren. Daarnaast heeft verdachte met het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk onverantwoorde risico’s genomen en de algemene veiligheid van personen en goederen ernstig in gevaar gebracht, door dit vuurwerk in een woning en aan elkaar getaped te bewaren.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 2 augustus 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van 17 augustus 2021. Hieruit blijkt dat het probleemgebied ligt in het psychisch functioneren van verdachte en dat dit delictgerelateerd is. Daarnaast zijn verdachtes voormalig druggebruik en financiën aandachtsgebieden. Beschermde factoren zijn op dit moment zijn begeleiding en zijn woonplek bij het RIBW en zijn werk. Verdachte heeft ondanks zijn psychische problemen
– en de grote inspanning die dit kost – zijn werk vanaf september 2018 tot heden weten te behouden. Op korte termijn gaat er een behandeltraject starten. Dit behandeltraject in combinatie met het wonen en de begeleiding bij het RIBW is noodzakelijk om de kans op recidive en gevaar in de toekomst te doen verlagen. Hoewel verdachte het huidige traject is ingegaan en tot op heden zich hiervoor inzet, zijn trajecten in het verleden wegens het niet kunnen vasthouden van motivatie voortijdig door verdachte beëindigd. De reclassering adviseert dan ook een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling met een mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en begeleid wonen of maatschappelijk opvang.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend is. De door de officier van justitie geëiste straf komt tegemoet aan en doet naar het oordeel van de rechtbank recht aan de omstandigheden van de persoon van de verdachte. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn psychische gesteldheid en zijn geestelijke en fysieke belastbaarheid, ziet de rechtbank daarnaast aanleiding om een lagere taakstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van drie jaren.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden koppelen, zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het meewerken aan middelencontrole aangewezen is, zodat zij ook deze voorwaarde zal opleggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 2, het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd
meldt bij Reclassering Nederland, Molenstraat 50 in Enschede op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich
ambulant laat behandelen bij Forensische Poli- en dagkliniek Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte zal zich dan houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij terugval in middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrisch toestandbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie
die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
-
verblijft in het RIBW of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
-
meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen.De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
60 (zestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat twee uren per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. H. Stam en mr. V. Wolting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2021.
Buiten staat
De oudste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2020576644. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.