ECLI:NL:RBOVE:2021:356

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
08/770000-20 (P) en 08/770016-20 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en diefstal met bedreiging door een 19-jarige jongen in Zwolle

Op 28 januari 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige jongen uit Zwolle, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en diefstal met bedreiging. De jongen had op 1 januari 2020 tijdens de viering van oud en nieuw een mes meegenomen en heeft dit gebruikt om een slachtoffer, [slachtoffer 2], te steken, wat resulteerde in ernstige verwondingen zoals een klaplong en een bloeding in het borstvlies. De rechtbank oordeelde dat de jongen met zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Daarnaast was de jongen betrokken bij een diefstal op 18 september 2019, waarbij hij samen met anderen [slachtoffer 1] heeft beroofd van zijn waardevolle spullen, vergezeld van bedreiging met geweld. De rechtbank heeft de jongen veroordeeld tot een jeugddetentie van 349 dagen en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar. Tevens moet hij zich aan verschillende voorwaarden houden, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en het betalen van schadevergoeding aan de benadeelden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/770000-20 (P) en 08/770016-20 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum vonnis: 28 januari 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2001 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
nu verblijvende aan de dr. Poletlaan 40, 5626 ND te Eindhoven.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 januari 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.W. Schouten en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. D.G. Hassink, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank het feit van de zaak met parketnummer 08/770000-20 als feit 1 en het feit van de zaak met parketnummer
08/770016-20 als feit 2.
De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden, althans heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, althans [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem te steken met een mes;
feit 2:alleen of samen met anderen, [slachtoffer 1] heeft bestolen, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd door geweld en/of bedreiging met geweld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1. primair
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te Lemelerveld, gemeente Dalfsen, in elk
geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2] , opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 2] met een mes in de buik(streek)/hartstreek, althans in het bovenlichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te Lemelerveld, gemeente Dalfsen, in elk
geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 2] met een mes in de buik(streek)/hartstreek, althans in het bovenlichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te Lemelerveld, gemeente Dalfsen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met een mes in de buik(streek)/hartstreek, althans in het bovenlichaam te steken;
2
hij op of omstreeks 18 september 2019 te Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer kettingen, een horloge, een mobiele telefoon en/of (een portemonnee met) 20 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met meerdere personen die [slachtoffer 1] te benaderen en/of omcirkelen waardoor die [slachtoffer 1] in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt, zodoende voor hem eendreigende situatie te doen ontstaan en/of hem te zeggen dat hij zijn waardevolle spullen moest afstaan omdat hij anders in elkaar geslagen zou worden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman, nu verdachte als een bekennende verdachte kan worden aangemerkt, geen bewijsverweer gevoerd.
Wat betreft het onder 2 ten laste gelegde, heeft de raadsman allereerst bepleit dat het
proces-verbaal van het politieverhoor van verdachte van 21 juli 2020 uitgesloten moet worden van het bewijs, vanwege het feit dat er sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De politie heeft het recht op rechtsbijstand van verdachte geschonden en dat dient zonder meer te leiden tot bewijsuitsluiting, aldus de raadsman.
De raadsman heeft vervolgens vrijspraak bepleit, omdat het onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte en zijn toenmalige vriendin [naam] hebben [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) naar het park gelokt. Het was de intentie van verdachte om [slachtoffer 1] in elkaar te slaan. De diefstal die vervolgens plaatvond, was echter niet gepland en heeft verdachte ook niet gewild. Zowel hij als [naam] werden door de diefstal verrast. Er was dus geen sprake van opzet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
De bekennende verklaring ten aanzien van het feit die verdachte ter terechtzitting van 14 januari 2021 heeft afgelegd;
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 2 januari 2020 (blz. 8-10);
De letselrapportage van GGZ IJsselland van 6 februari 2020 (blz. 14-18);
Een schriftelijk bescheid, te weten een forensisch geneeskundige letselinterpretatie van de GGD IJsselland van 22 juli 2020 (losbladig).
De rechtbank kwalificeert het handelen van verdachte in de nacht van 1 januari 2020 als een poging tot doodslag. Vast staat dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer 2] met een vleesmes van ongeveer 20 à 30 centimeter in zijn borst heeft gestoken, waardoor [slachtoffer 2] ernstig gewond raakte. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer 2] dodelijk zou verwonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij het steken met een mes in iemands borst de kans op de dood aanmerkelijk is. De gedraging van verdachte kan verder naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de hierboven beschreven aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard.
Feit 2
Uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
Op 18 september 2019 bevond verdachte zich samen met een aantal anderen, waaronder zijn toenmalige vriendin [naam] , in het Potgieterspark in Zwolle. [naam] heeft een bericht gestuurd aan haar ex-vriend [slachtoffer 1] , waarna [slachtoffer 1] naar het park is gekomen.
De groep van acht of negen jongens, waaronder verdachte, heeft [slachtoffer 1] in het park tot stilstand gebracht door de bagagedrager van zijn fiets vast te pakken, is om [slachtoffer 1] heen gaan staan en heeft dreigend tegen hem gesproken. De jongens zeiden dat [slachtoffer 1] zijn waardevolle spullen af moest staan, omdat hij anders in elkaar geslagen zou worden. Een aantal jongens uit de groep heeft twee gouden kettingen, een horloge, een bedrag van € 20,00 en een mobiele telefoon van [slachtoffer 1] afgenomen.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte deel uitmaakte van de groep die hem omsingelde en bedreigde en dat verdachte een bedrag van € 20,00 uit zijn portemonnee heeft gehaald.
Ter terechtzitting van 14 januari 2020 heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 1] op
18 september 2019 door [naam] naar het park heeft laten komen zodat hij met [slachtoffer 1] kon vechten. Hij wilde dit omdat [slachtoffer 1] [naam] in het verleden zou hebben verkracht en omdat [slachtoffer 1] hem eerder had geslagen met een boksbeugel. Verdachte heeft dit alles aan de groep jongens in het park verteld. Hij heeft de jongens ook laten weten dat ze zouden kunnen inspringen als het gevecht niet goed zou gaan. Toen [slachtoffer 1] in het park was, begonnen de andere jongens zich ermee bemoeien en hebben zij spullen van [slachtoffer 1] gestolen.
Verdachte verklaart dat hij niet van plan was om van [slachtoffer 1] te stelen. Dat [slachtoffer 1] zegt dat hij, verdachte, degene is die zijn portemonnee heeft gepakt en daaruit de € 20,00 heeft gestolen, klopt niet.
In een WhatsApp gesprek van 19 september 2019 appt [naam] naar verdachte dat iemand boos op haar is, omdat ze zogenaamd gelogen zou hebben over een verkrachting. Ze zegt
"maarja hz zou ik m laten rippen als hij dat niet had gedaan tcoh". Hierop reageert verdachte met: “ja idd” “wtf”. Vervolgens zegt [naam] : “ [slachtoffer 1] kk leugenaar”.
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal met bedreiging met geweld. Met name moet de vraag worden beantwoord of verdachte opzat had op het plegen van die diefstal.
Voor medeplegen geldt een dubbel opzetvereiste: het opzet op de onderlinge samenwerking en opzet op de verwezenlijking van het grondfeit. Dit ligt gezamenlijk reeds besloten in de voor medeplegen geldende voorwaarde dat sprake moet zijn van een bewuste en nauwe samenwerking met betrekking tot het begaan van het grondfeit. Dit opzet kan vrij globaal zijn; een wat andere afloop en invulling van het grondfeit dan de medepleger voor ogen stond, zit in het opzet van de medepleger ingebakken.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders bij de uitvoering van de beroving. Verdachte heeft samen met [naam] het plan gemaakt om [slachtoffer 1] naar het park te lokken. Verdachte heeft dit plan met de andere aanwezige jongens besproken. Verdachte heeft aan de groep verteld dat hij nog iets had uit te vechten met [slachtoffer 1] omdat hij [naam] zou hebben verkracht. De verklaring van verdachte ter terechtzitting is dat hij alleen wilde vechten met [slachtoffer 1] . Verdachte verklaarde ook dat de andere jongens graag met verdachte wilden meedoen met het gevecht maar dat verdachte dat op voorhand niet nodig vond.
De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Indien verdachte inderdaad uit was op een één-op-één gevecht ontbreekt elke reden om met een zo grote groep jongens naar het park te gaan, terwijl [slachtoffer 1] daar naartoe wordt gelokt door [naam] .
De verklaring van verdachte dat het hem was te doen om een eerlijk gevecht is te meer onaannemelijk in het licht van de WhatsApp berichten van [naam] over het “laten rippen” van [slachtoffer 1] . Hieruit blijkt immers ook dat het de bedoeling was om [slachtoffer 1] te beroven. Uit het dossier is onvoldoende duidelijk geworden wie de € 20,- uit de portemonnee van [slachtoffer 1] heeft weggenomen. Echter de rol van verdachte, te weten het bedenken van het plan, het zorgen voor een groep van omvang in het park, het laten lokken van [slachtoffer 1] naar dat park en het aanwezig blijven gedurende de hele confrontatie, is ook zonder een eigen wegnemingshandeling voldoende voor het bewijs van een nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beroving zijn bedreigingen geuit richting [slachtoffer 1] . Nu het accent bij de kwalificatie van medeplegen ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht, doet niet ter zake of verdachte zelf ook bedreigingen heeft geuit.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal met bedreiging zoals onder feit 2 ten laste gelegd.
Nu verdachte op de terechtzitting van 14 januari 2021 over zijn handelen op 18 september 2019 heeft verklaard, wordt de verklaring van verdachte van 21 juli 2020 niet voor het bewijs gebruikt. Het verweer van de raadsman met betrekking tot de uitsluiting van dit bewijsmiddel kan dan ook buiten beschouwing blijven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 1 januari 2020 te Lemelerveld, gemeente Dalfsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 2] met een mes in de hartstreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 18 september 2019 te Zwolle tezamen en in vereniging met anderen, kettingen, een horloge, een mobiele telefoon en 20 euro, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door met meerdere personen die [slachtoffer 1] te benaderen en omcirkelen waardoor die [slachtoffer 1] in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt, zodoende voor hem eendreigende situatie te doen ontstaan en hem te zeggen dat hij zijn waardevolle spullen moest afstaan omdat hij anders in elkaar geslagen zou worden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf:
poging tot doodslag;
feit 2
het misdrijf:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onder toepassing van het jeugdstrafrecht en rekening houdend met de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte gevorderd aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van het voorarrest, zijnde 349 dagen, op te leggen. Daarnaast heeft hij gevorderd aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het rapport van de reclassering van
1 december 2020, met dien verstande dat in het geadviseerde contactverbod de gegevens van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] worden genoemd, zodat daarover geen misverstand kan bestaan. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, gelet op de inhoud van de rapporten die over verdachte zijn opgesteld en het feit dat verdachte nu al in de Catamaran te Eindhoven verblijft, het jeugdstrafrecht toe te passen en een jeugddetentie op te leggen voor (maximaal) de duur van het voorarrest. Daarnaast heeft de raadsman bepleit om een geheel voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, met voorwaarden conform het rapport van de reclassering van
1 december 2020.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 2] door hem te steken met een groot mes in zijn borst. Verdachte heeft het mes zonder duidelijke reden meegenomen toen hij met vrienden oud en nieuw ging vieren. Hij heeft het mes die avond meerdere keren laten zien en heeft zelf de confrontatie gezocht. Als gevolg van de geweldshandeling van verdachte heeft [slachtoffer 2] een bloeding in het borstvlies en een klaplong opgelopen. [slachtoffer 2] heeft uiteindelijk drie keer in het ziekenhuis gelegen en heeft, naast een litteken van de steekwond van 4 centimeter, een verticaal litteken van 15 tot 20 centimeter midden op zijn borst als gevolg van één van de benodigde operaties. [slachtoffer 2] heeft dus ernstig letsel opgelopen en mag van geluk spreken dat hij niet dodelijk is verwond.
Verdachte heeft met zijn daad een ernstig gebrek aan respect voor het menselijk leven getoond en inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. [slachtoffer 2] heeft ook door middel van een schriftelijke verklaring aangegeven nog steeds zeer veel last te hebben van de gevolgen van het incident, zowel fysiek als emotioneel. Dergelijke feiten zorgen daarnaast voor gevoelens van angst en onveiligheid binnen de samenleving in het algemeen, hetgeen in dit geval temeer geldt nu het geweld heeft plaatsgevonden op de openbare weg en er diverse omstanders getuige van zijn geweest.
Datzelfde geldt voor de diefstal vergezeld van bedreiging met geweld, waaraan verdachte zich, tezamen met anderen, heeft schuldig gemaakt. Ook dit betreft een ernstig feit, waarbij verdachte zijn mededaders ertoe heeft aangezet om [slachtoffer 1] te pakken te nemen. Daartoe is [slachtoffer 1] door de (toenmalige) vriendin van verdachte naar het park gelokt en is [slachtoffer 1] uiteindelijk omsingeld en beroofd. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] ter terechtzitting blijkt dat deze beroving een heftige gebeurtenis voor hem is geweest. Kennelijk hebben verdachte en zijn mededaders hun ogen voor dergelijke gevolgen gesloten en hebben zij zich louter laten leiden door wraak en hebzucht, waarmee zij bovendien blijk hebben gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van het slachtoffer.
De rechtbank heeft gelet op de justitiële documentatie van 16 december 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten met justitie in aanraking geweest.
Uit het psychologische rapport van 17 juli 2020 en het aanvullende rapport van 15 december 2020 van drs. R. Zwaan, GZ-psycholoog, blijkt dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis (Syndroom van Asperger), van een aandachtsdeficiëntie /hyperactiviteitsstoornis, van een persisterende depressieve stoornis en van een grote emotionele onrijpheid. De deskundige concludeert verder dat het risico op toekomstig gewelddadig gedrag als onverminderd hoog moet worden ingeschat. De deskundige heeft geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen, mede vanwege het feit dat verdachte nu nog redelijk beïnvloedbaar is, ook ten aanzien van de positieve invloeden van therapie. De deskundige adviseert onderzochte bij bewezenverklaring het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. In zijn eerste rapport van 17 juli 2020 heeft de deskundige een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. In zijn aanvullende rapport van 15 december 2020, komt hij tot het advies een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Uit de psychiatrische rapportage van drs. P. Boksan, psychiater, van 23 juli 2020 en het aanvullende rapport van 27 december 2020 blijkt dat bij verdachte sprake is van een psychiatrische ontwikkelingsstoornis te weten ADHD, die tot gevaarlijke situaties kan leiden door vooral gebrek aan impulscontrole van verdachte. De deskundige onderschrijft de aanwezigheid van een autismespectrumstoornis, zoals geconstateerd door drs. R. Zwaan, overigens niet. De deskundige constateert wel dat sprake is van een persoonlijkheidsscheefgroei richting persoonlijkheidsstoornis, met antisociale, narcistische en borderline trekken. Deze scheefgroei geeft een verhoogd risico op crimineel gedrag in de toekomst. De deskundige adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen en komt tot de conclusie dat het bewezenverklaarde in licht verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De deskundige heeft voorts geconcludeerd dat het, gezien het beperkte inzicht van verdachte en gezien zijn moeite met het omgaan met autoriteiten, noodzakelijk en haalbaar is om behandeling aan te bieden in de vorm van een voorwaardelijke PIJ maatregel als het ultimum remedium van het jeugdstrafrecht.
In haar rapport van 1 december 2020 heeft M. Eikelenboom-Colen van de reclassering eveneens geadviseerd om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Uit onderzoek naar behandelingsmogelijkheden in het kader van de PIJ-maatregel is gebleken dat verdachte bij De Catamaran in Eindhoven en bij FPA De Boog terecht kan. Eikelenboom-Colen adviseert verder om de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is. Verdachte is inmiddels bij de Catamaran geplaatst en onder behandeling.
Gezien de verschillende rapportages zal de rechtbank het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toerekenen. De rechtbank ziet in de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en het reeds ingezette hulpverleningstraject bovendien aanleiding om het sanctiestelsel voor jeugdigen toe te passen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd voor de duur van 349 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend, met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Naar het oordeel van de rechtbank wordt, gelet op het hoge recidiverisico, voldaan aan de voorwaarde van artikel 77za Sr om tot een dadelijke uitvoerbaarheid te komen, zodat hiertoe zal worden bevolen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partij
Feit 1 primair
[slachtoffer 2] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 12.702,67 ( zegge: twaalfduizendzevenhonderdtwee euro en zevenenzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 450,00)
- kledingschade (€ 750,00)
- reiskosten (€ 215,38)
- verlies aan verdienvermogen Tielbeke (€ 759,55)
- verlies aan verdienvermogen COOP (€ 527,74).
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 10.000,00 aan smartengeld gevorderd.
Feit 2
[slachtoffer 1] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.743,30 (zegge: zeventienhonderddrieënveertig euro en dertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- gouden ketting met hanger (€ 120,00)
- gouden ketting (€ 175,00)
- Festina Prestige horloge (€ 211,50)
- gestolen geld (€ 20,00)
- Samsung Galaxy S7 (€ 316,60).
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 900,00 aan smartengeld gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie gevorderd dat de materiële schade volledig wordt toegewezen en dat de immateriële schade wordt gematigd tot een bedrag van € 5.000,00. Wat betreft de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie volledige toewijzing daarvan gevorderd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsman betoogd dat uitsluitend daadwerkelijk geleden schade voor vergoeding in aanmerking komt. Om die reden verzoekt de raadsman de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren wat betreft de gevorderde ziekenhuisdaggeldvergoeding. Ten aanzien van de vergoeding voor de kleding en het verlies aan verdienvermogen heeft de raadsman gesteld dat dat deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd zodat dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Ook zet de raadsman vraagtekens bij het causaal verband tussen het verlies aan verdienvermogen en het bewezenverklaarde feit. Wat betreft de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de advocaat van [slachtoffer 2] pas ter terechtzitting heeft aangegeven dat [slachtoffer 2] sinds kort psychische hulp krijgt. De raadsman betoogt dat de onderbouwing van de immateriële schade daardoor onvoldoende is en dat aansluiting moet worden gezocht bij soortgelijke uitspraken waarin een lager bedrag aan immateriële schade werd toegewezen.
Wat betreft de vordering van [slachtoffer 1] stelt de raadsman zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Subsidiair heeft hij bepleit dat de schade betreffende de gouden kettingen en het horloge onvoldoende zijn onderbouwd en de vordering te dien aanzien derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman bepleit dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat het bedrag fors moet worden gematigd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het de bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] . De opgevoerde materiële schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan materiële schade geheel toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank ziet aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de immateriële schade naar billijkheid vast te stellen. De rechtbank zal een bedrag van
€ 7.500,00 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020.
De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en kan dat deel van de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Feit 2
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] . De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 1.743,30, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77c, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primairhet misdrijf:
poging tot doodslag;
feit 2het misdrijf:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
349 (driehonderdnegenenveertig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigenvoor de duur van
3 (drie) jaren;
- bepaalt dat deze maatregel
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Dobbe 70 in Zwolle op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen vertrekt, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
- zich laat opnemen in zorginstelling De Catamaran te Eindhoven, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, met een maximumduur gelijk aan de proeftijd van 2 (twee) jaren. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van De Catamaran zullen worden gegeven. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich, na de klinische behandeling, ambulant laat behandelen bij een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De
behandeling duurt de gehele proeftijd of zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
- verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, als en wanneer dit door de reclassering wordt nodig bevonden. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- geen drugs gebruikt. Verdachte zal medewerking verlenen aan controle op dit verbod. Controle wordt uitgevoerd door middel van urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
- geen alcohol nuttigt. Verdachte zal medewerking verlenen aan controle op dit verbod. Controle wordt uitgevoerd middels urineonderzoek en/ of ademonderzoek. De
reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
- op geen enkele wijze - direct of indirect- contact zoekt met slachtoffers [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] te Dalfsen, en [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 3] te Zwolle, zolang het Openbaar Ministerie nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- meewerkt aan het volgen van onderwijs dan wel verkrijgen en behouden van
dagbesteding;
  • inzage geeft in/openheid geeft over zijn sociale netwerk;
  • inzage geeft in/openheid geeft over zijn financiën indien dit door de reclassering wordt nodig bevonden;
  • draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 77z Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2] (feit 1 primair): van een bedrag van
€ 10.202,67(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 10.202,67,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1] (feit 2): van een bedrag van
€ 1.743,30(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2019);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.743,30,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing geschorste bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Peterzon, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en
mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Leyendijk-Kramer en
mr. E.H. Doldersum, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2021.
Buiten staat
De voorzitter en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Feit 2
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2019530917. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. De verklaring ten aanzien van het feit die verdachte ter terechtzitting van 14 januari 2021 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

(…)ik was er wel bij (…) Ik was kwaad op [slachtoffer 1] , omdat hij [naam] heeft verkracht en omdat ik eerder met hem heb gevochten.(…) Ik wilde een eerlijk gevecht met hem.(…) Ik heb hem naar het park gelokt, samen met [naam] (…) Het was een conflict tussen mij en [slachtoffer 1] , dus ik bepaalde hoe het zou gaan.(…) Het idee was om [slachtoffer 1] samen ter verantwoording te roepen. Toen ik vertelde dat hij [naam] had verkracht, waren de anderen fanatieker om mee te doen.(…)

2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 18 september 2019 (pag. 10-12), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

(…)Ik was vanmiddag op 18-09-2019 omstreeks 15:30 uur op de fiets bij de Sassenpoort in Zwolle. (…)Ik hoorde dat ze mij riep en ik stopte. (…) Ik denk dat we ongeveer 20 tot 30 meter het park in waren gelopen.(…) Ik zag een groep jongens van ongeveer 8 a 9 jongens mij naderen. Ik herkende een jongen uit de groep als het nieuwe vriendje van [naam] . Hij heet [verdachte] (…)Ik dacht van "dit is foute boel" en wilde weg fietsen, ik zag en voelde dat een jongen uit de groep mijn bagagedrager vastpakte waardoor ik niet weg kon fietsen. (…)Ik zag dat rest van de jongens ook om mij heen gingen staan zodat ik niet weg kon en begonnen mij te intimideren door dreigende taal, ik weet niet meer precies wat. Er werd wel gezegd dat ik mijn waardevolle spullen af moest staan anders werd ik in elkaar geslagen. (…) Ik zag de jongen de ketting om mijn nek vandaan haalde. Het waren twee gouden kettingen.(…) Ik zag en voelde dat hij toen mijn horloge welke ik om mijn linkerpols had zitten afdeed. (…) [verdachte] pakte vervolgens mijn portemonnee uit mijn rechter broekzak en haalde hier 20 euro en stopte dat bij zich. Hij gaf mij mijn portemonnee wel weer terug.(…) De jongen voelde aan mijn zakken en hij haalde mijn telefoon, een Samsung Galaxy S7 edge uit mijn linker broekzak.(…) Ik zag dat jongen mijn telefoon in zijn broekzak stopte.(…)

3. Het proces-verbaal van bevindingen van 9 september 2020 (pag. 33-36), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…)Whatsapp gesprekken van 19 september 2019: (…)
"maarja hz zou ik m laten rippen als hij dat niet had gedaan tcoh".(…)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2020000384. Tenzij anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.