8.5.Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht de verbeurde dwangsom in te vorderen.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
9. De rechtbank stelt vast dat de invorderingsbevoegdheid niet is verjaard. Dit is ter zitting desgevraagd bevestigd door partijen.
Het gebruik maken van de bevoegdheid
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dient bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom, aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Alegemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
Uit de rechtspraak volgt verder dat het bestuursorgaan bij een besluit omtrent invordering van de verbeurde dwangsom in beginsel geen rekening hoeft te houden met de financiële draagkracht van de overtreder. De draagkracht van de overtreder kan immers in de regel pas in de executiefase ten volle worden gewogen en, indien hierover een geschil ontstaat, is de rechter die belast is met de beslechting daarvan bij uitstek in de positie hierover een oordeel te geven. Voor een uitzondering op dit beginsel bestaat slechts aanleiding, indien evident is dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de verbeurde dwangsommen (volledig) te betalen. Op de overtreder rust de last aannemelijk te maken dat dit het geval is. Hij dient daartoe zodanige informatie te verstrekken dat een betrouwbaar en volledig inzicht wordt verkregen in zijn financiële situatie en de gevolgen die het betalen van de verbeurde dwangsommen zou hebben. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:333. 11. Eiser stelt dat verweerder niet kon volstaan met het stellen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onvoldoende financiële draagkracht heeft. Eiser is van mening dat op verweerder een onderzoekplicht rust. Verweerder had moeten onderzoeken wat de financiële gevolgen voor hem zijn indien verweerder de gehele dwangsom van € 30.000,- invordert. In dit kader heeft eiser verwezen naar het op 7 april 2020 uitgesproken faillissement van [naam vennootschap] B.V., waarvan eiser directeur / groot aandeelhouder is. Hierover zijn herhaalde mededelingen in de media gedaan, zodat dit bij verweerder genoegzaam bekend had kunnen zijn. Dit had verweerder moeten meewegen in de besluitvorming. In beroep heeft eiser enige informatie van financiële aard overgelegd.
12. De rechtbank volstaat met het verwijzen naar de hiervoor, bij overweging 10, genoemde rechtspraak. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat hij evident niet in staat is de verbeurde dwangsom te betalen en hij dient hiertoe de informatie te verstrekken zoals in de rechtspraak is geformuleerd. De stelling van eiser dat verweerder, op basis van mededelingen in de media, zelf onderzoek had moeten doen naar eisers financiële draagkracht, is dan ook niet juist. Met de eerst in beroep overgelegde informatie heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geenszins aannemelijk gemaakt dat hij onvermogend is om de verbeurde dwangsom te betalen. Verweerder heeft ter zitting nog gewezen op de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen.
De in dit kader aangevoerde beroepsgrond slaagt niet.
13. Samenvattend oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om een dwangsom van € 30.000,- van eiser in te vorderen en dat verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.