ECLI:NL:RBOVE:2021:3520

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
08-952207-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor faillissementsfraude met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

De rechtbank Overijssel heeft op 16 september 2021 een 42-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 100 uur wegens faillissementsfraude. De man had de administratie van twee failliet verklaarde besloten vennootschappen, [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V., niet op orde gehouden, waardoor de curator geen goed zicht kreeg op de financiële situatie van de bedrijven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als feitelijk bestuurder had gefunctioneerd en niet voldeed aan zijn verplichtingen om een volledige administratie te voeren en te bewaren. De verdachte had in de periode van 1 juni 2014 tot en met 14 augustus 2015, samen met een ander, de rechten van de schuldeisers benadeeld door goederen uit de boedel te onttrekken en verkeerde inlichtingen aan de curator te verstrekken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste feit, maar achtte de feiten 2 en 3 bewezen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat leidde tot een deels voorwaardelijke straf. De uitspraak benadrukt de ernst van faillissementsfraude en de gevolgen daarvan voor schuldeisers en de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-952207-16 (P)
Datum vonnis: 16 september 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 september 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.A. Reah en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:schuldeisers van zijn failliet verklaarde besloten vennootschappen heeft benadeeld door goederen te onttrekken uit de boedel;
feit 2:(ter benadeling van schuldeisers) geen (volledige) administratie heeft gevoerd en/of bewaard van zijn failliet verklaarde besloten vennootschappen;
feit 3:verkeerde inlichtingen heeft verstrekt aan de curator ten aanzien van zijn failliet verklaarde vennootschappen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 14 augustus 2015 te Kampen en/of te Lelystad en/of te Putten en/of Zwolle en/of Amsterdam en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, als feitelijk/indirect bestuurder van (een) rechtsperso(o)nen, te weten de
besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. en/of de besloten vennootschap [bedrijf 2]
B.V. welke besloten vennootschap(pen) -respectievelijk- op 7 april 2015 door de
Rechtbank Overijssel (zittingsplaats Zwolle) en op 16 juni 2015 door de
Rechtbank Midden-Nederland (zittingsplaats Lelystad) failliet waren/was
verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van die
besloten vennootschap(pen) lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft
verantwoord en/of enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) met dat opzet een of meer van de hieronder genoemde goederen onttrokken aan de boedel van
voornoemde rechtsperso(o)n(en), te weten: - een Chrysler Grand Voyager met kenteken [kenteken] en/of - de inventaris en de (bedrijfs)voorraden van bovengenoemde rechtspersonen,
onder andere bestaande uit parket/laminaat, verlichting/lampen,
(rol)gordijnen, gordijnstoffen, tapijt, bedden, schilderijen en vloerbedekking;
2
Primair
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 14 augustus 2015 te Kampen en/of te Lelystad en/of te Putten en/of Zwolle en/of Amsterdam en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, als
feitelijk/indirect bestuurder van (een) rechtsperso(o)nen, te weten de
besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. en/of de besloten vennootschap [bedrijf 2]
B.V. welke besloten vennootschap(pen) -respectievelijk- op 7 april 2015 door de
Rechtbank Overijssel (zittingsplaats Zwolle) en op 16 juni 2015 door de
Rechtbank Midden-Nederland (zittingsplaats Lelystad) failliet waren/was
verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van die
besloten vennootschap(pen) niet heeft voldaan aan de op hem rustende
verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge
artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i,
eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid,
van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel
10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en/of te
voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in
die/dat artikel(en) bedoeld, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders met dat opzet geen (volledige) administratie gevoerd en/of bewaard en/of (vervolgens) op (een) daartoe strekkend(e) verzoek(en)/vra(a)g(en) van
de curator die (volledige) administratie niet aangeleverd in het/de
faillissement(en) van [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V.;
Subsidiair
dat aan hem, verdachte, te wijten is dat in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 14 augustus 2015 te Kampen en/of te Lelystad en/of te Putten en/of Zwolle en/of Amsterdam en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, als feitelijk/indirect bestuurder van (een) rechtsperso(o)nen, te weten de
besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. en/of de besloten vennootschap [bedrijf 2]
B.V. welke besloten vennootschap(pen) -respectievelijk- op 7 april
2015 door de Rechtbank Overijssel (zittingsplaats Zwolle) en op 16 juni 2015
door de Rechtbank Midden-Nederland (zittingsplaats Lelystad) failliet
waren/was verklaard,
-niet is voldaan aan de ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel
buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen ten opzichte van het
voeren van een administratie, en/of -dat de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers waarmee volgens die
artikelen administratie is gevoerd en de boeken, bescheiden en/of
gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat tevoorschijn zijn gebracht, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders geen (volledige)
administratie van voornoemde rechtsperso(on)en gevoerd en/of bewaard, althans
onvoldoende maatregelen genomen om de administratie te (laten) voeren en/of te
(laten) bewaren en/of (vervolgens) op (een) daartoe strekkend(e) vordering(en)
en/of verzoek(en) en/of vra(a)g(en) van de curator die (volledige)
administratie niet tevoorschijn gebracht of aangeleverd of laten tevoorschijn
brengen of laten aanleveren in het/de faillissement(en) van [bedrijf 1] B.V. en/of
[bedrijf 2] B.V.;
3
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 7 april 2015 tot en
met 14 augustus 2015 te Kampen en/of te Lelystad en/of te Putten en/of Zwolle
en/of Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, als feitelijk/indirect bestuurder van (een) rechtsperso(o)nen, te weten de
besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. en/of de besloten vennootschap [bedrijf 2]
B.V. terwijl deze besloten vennootschap(pen) -respectievelijk- op 7 april 2015 door
de Rechtbank Overijssel (zittingsplaats Zwolle) en op 16 juni 2015 door de
Rechtbank Midden-Nederland (zittingsplaats Lelystad) failliet waren/was
verklaard, en meerdere malen door de curator wettelijk opgeroepen tot het geven van
inlichtingen opzettelijk verkeerde/onjuiste inlichtingen heeft gegeven immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders -op (een) daartoe strekkende verzoek(en)/vra(a)g(en) van de curator
medegedeeld dat [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. op 21 januari 2015
niet insolvabel waren en/of dat er voldoende activa in genoemde ondernemingen
aanwezig waren en/of dat er aanmerkelijke debiteurenstanden waren.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle (primair) ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte in augustus 2014 met medeverdachte [medeverdachte] overeen was gekomen dat hij de crediteurenpositie in kaart zou brengen en een crediteurenakkoord tot stand zou proberen te brengen, omdat de bedrijven van [medeverdachte] in zwaar weer verkeerden. Verdachte heeft zich ook daadwerkelijk met die werkzaamheden bezig gehouden, maar is nooit bestuurder van de vennootschappen geweest. Verdachte kan alleen als bestuurder worden aangemerkt als hij richtinggevend beleid zou bepalen of [medeverdachte] de touwtjes totaal aan hem uit handen zou hebben gegeven. Nergens blijkt uit dat de rol van verdachte bij de vennootschappen verder ging dan advisering of uitvoering van de door [medeverdachte] verlangde sanering. Ten aanzien van het nieuwe pand aan de [adres 2] heeft verdachte slechts gegevens uitgewisseld, maar niet geadviseerd over de huur van de ruimte. De huurovereenkomst is door [medeverdachte] zelf ondertekend. Verdachte heeft [medeverdachte] per brief geadviseerd om zijn aandelen in [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. (verder [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ) niet te verkopen. De stelling van [medeverdachte] dat die brief hem nooit bereikt heeft is niet aannemelijk. De verkoop van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] was dus niet de beslissing van verdachte. Verdachte blijft erbij dat hij geen contact heeft opgenomen met verdachte [naam 1] , ondanks dat [naam 1] anders heeft verklaard. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van feit 1, omdat verdachte de auto en goederen niet zelf aan de boedel heeft onttrokken. Ook is geen sprake van een intensieve samenwerking of onderlinge taakverdeling daartoe met medeverdachte [medeverdachte] . In de tenlastegelegde periode voerde verdachte niet de administratie voor de vennootschappen en hij beschikte daar ook niet over. Hij heeft slechts administratie opgebouwd ten aanzien van de crediteuren en deze administratie kan niet worden beschouwd als administratie van de B.V.’s en die hoefde dus niet aan de curator te worden aangeleverd. Ook hier is van medeplegen geen sprake. Ten aanzien van feit 3 is verdachte slechts uitgegaan van de informatie die hij van [medeverdachte] had ontvangen. Verdachte ontkent dus dat hij met opzet verkeerde inlichtingen heeft verstrekt aan de curator.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
feitelijk/indirect bestuurder
De uitleg van het begrip ‘bestuurder van een rechtspersoon’ is bij de Wet herziening strafbaarstelling faillissementsfraude neergelegd in artikel 348a Wetboek van Strafrecht (Sr) en in werking getreden op 1 juli 2016. Dat betekent dat dit artikel in de tenlastegelegde periode nog niet bestond. De betekenis van het begrip ‘bestuurder van een rechtspersoon’ dient dus gevonden te worden in de destijds geldende regelgeving en jurisprudentie.
Vastgesteld kan worden dat verdachte nooit formeel bestuurder is geweest van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Tevens moet worden opgemerkt dat de rechtbank Overijssel in haar civiele vonnis van 14 juni 2017 geoordeeld heeft dat verdachte niet als ware hij bestuurder aansprakelijk kon worden gehouden voor het boedeltekort in het faillissement van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . De vraag is of verdachte in strafrechtelijke zin als bestuurder kan worden aangemerkt.
Het komt bij de beoordeling daarvan aan op de maatschappelijke realiteit: wie treedt feitelijk als bestuurder op.
Verdachte was in juni 2014 in contact gekomen met medeverdachte [medeverdachte] , omdat diens vennootschappen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in financieel slecht weer verkeerden. Op 17 augustus 2014 heeft verdachte met [bedrijf 1] , vertegenwoordigd door medeverdachte [medeverdachte] een overeenkomst van opdracht getekend. [2] Op 22 september 2014 heeft [medeverdachte] een volmacht verleend aan verdachte om als gemachtigde
“onze zaken te regelen en te behartigen betreffende de reorganisatie van ons bedrijf”. [3] Volgens de website van het bedrijf van verdachte ( [bedrijf 3] B.V. in IJsselmuiden) helpt hij bedrijven die in financiële moeilijkheden zitten en bij aanstaande dreigende faillissementen. [4] Verdachte heeft brieven verstuurd aan crediteuren, waarin hij aangeeft dat het financieel slecht gaat en dat zijn bedrijf het crediteuren- en debiteurenbestand heeft overgenomen en alle correspondentie via hem dient te verlopen. [5] De verhuurder van het pand aan de [adres 3] (waar [bedrijf 1] en [bedrijf 2] op dat moment waren gevestigd) de heer [getuige] (hierna: [getuige] ), heeft verklaard dat verdachte in principe alles deed. Hij was de contactpersoon en [getuige] mocht geen contact meer opnemen met [medeverdachte] . [medeverdachte] verwees [getuige] ook door naar verdachte en verdachte leverde het oude pand op. [6] Vervolgens heeft verdachte bemiddeld bij het vinden van een nieuw pand voor de inventaris voor [bedrijf 1] en [bedrijf 2] via [bedrijf 4] B.V. Met betrekking tot de verkoop van de aandelen op 21 januari 2015 heeft verdachte [naam 1] verklaard dat verdachte heeft bemiddeld tussen de koper [naam 3] en de verkoper. De contactpersoon van de verkoper was verdachte en hij was via verdachte in contact met [medeverdachte] gekomen. [7] [naam 3] heeft de administratie op het station in Zwolle overhandigd gekregen van verdachte. [medeverdachte] was daarbij niet aanwezig. [8] Het was ook verdachte die de contacten met de curator onderhield, vooral in het begin, en met de curator heeft onderhandeld over finale kwijting.
Gelet op al deze omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode tot het moment van de faillietverklaring van de ondernemingen feitelijk als bestuurder van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in de zin van artikel 343 Sr (oud) heeft gefunctioneerd en de rechtbank merkt hem dan ook als zodanig aan.
4.3.2
feit 1
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken en overweegt daartoe dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte bemoeienis heeft gehad met het onttrekken van de auto en de inventaris aan de boedel. Verdachte is niet gezien bij de daadwerkelijke verhuizing, er zijn onvoldoende aanwijzingen dat hij anderszins daarbij betrokken is, en hij is, ook volgens [medeverdachte] , niet betrokken geweest bij het onttrekken van de auto of het op naam zetten van de auto. Ook voor medeplegen daarvan is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.3.3.
feit 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten 2 primair en 3 heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de administratie heeft overgedragen aan verdachte en dat hij geen kopie heeft gemaakt. [9] Verdachte heeft de administratie vervolgens overgedragen aan [naam 1] op station Zwolle. [naam 3] was daarbij aanwezig. Het zou zijn gegaan om 2 of 3 mappen. [10] De persoon die op het moment van faillissement als bestuurder van de vennootschappen geregistreerd stond, mevrouw [naam 4] , stelt dat zij niets met de vennootschappen van doen heeft. Zij is mogelijk slachtoffer geworden van identiteitsfraude. [11] Uit de registers van de Kamer van Koophandel blijkt dat [naam 3] de aandelen in [bedrijf 1] en [bedrijf 2] aan [naam 4] heeft overgedragen en dat op
9 maart 2015 verhuizing van de vennootschappen is doorgegeven van het adres van [naam 4] naar de Ditlaar 1 in Amsterdam. [12] Uit de aangifte van de curator en de faillissementsverslagen van 3 april 2019 blijkt ook dat er geen boekhouding is en dat de bestuurder niet reageert op verzoeken en sommaties tot het verstrekken van de administratie. De jaarrekeningen over de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn gedeponeerd op
17 september 2014. [13]
Dat er geen (volledige) administratie is gevoerd en bewaard zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, staat op grond van bovenstaande vast.
Om te kunnen spreken van bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers is vereist dat ‘het faillissement met een redelijke mate te voorzien was”. Het komt erop neer dat er ten tijde van de onttrekking tenminste een aanmerkelijke kans op een faillissement moet zijn geweest en dat verdachte dat wist en op de koop toenam.
[bedrijf 1] is op 7 april 2015 en [bedrijf 2] op 16 juni 2015 failliet verklaard. In juni 2014 had [medeverdachte] verdachte al ingeschakeld die in een brief van 7 augustus 2014 aan crediteuren stelde verdachte dat de schuldpositie € 300.000,- bedroeg en de debiteurenstand nihil was. [14] In diezelfde brief is een akkoord aangeboden van uitkering van 10% aan de concurrente crediteuren en 20% aan de preferente crediteuren tegen finale kwijting en werd vermeld dat daarmee het maximale zou worden bereikt. Er was dus toen al sprake van meerdere schuldeisers. [medeverdachte] heeft de administratie (voor zover die er was) overgedragen aan verdachte, die het weer heeft overgedragen aan [naam 1] en [naam 3] . Verdachte heeft over de overdracht van de administratie bij de politie verklaard dat hij wist wie [naam 1] was en hem niet op zijn kantoor wilde hebben. [15] De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte in elk geval een vermoeden kon hebben van wat [naam 1] en [naam 3] met de vennootschappen zouden doen. Verdachte heeft geen kopie gemaakt van de administratie van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , maar wel overgedragen aan deze personen.
[medeverdachte] heeft zijn aandelen in de vennootschappen verkocht voor € 1,00 aan [naam 3] . [16] En voor het op naam zetten van de vennootschappen heeft [naam 3] € 950,- ontvangen vanaf de bankrekening van [bedrijf 2] . [17] [naam 3] heeft vervolgens de vennootschappen ‘op de plank gelegd’ en niets mee gedaan tot het faillissement. [18] Al die omstandigheden leiden tot de overtuiging dat verdachte wist dat een faillissement in redelijke mate voorzienbaar was.
Gelet op de bovenstaande beschreven handelingen door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is de rechtbank van oordeel dat betreffende feit 2 sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten.
4.3.4.
feit 3
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank dat de curator heeft verklaard dat verdachte op 24 april 2015 en 21 mei 2015 zei dat de bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] op 21 januari 2015 niet insolvabel waren en dat er voldoende activa in de ondernemingen aanwezig was en er aanmerkelijke debiteurenstanden waren. [19] Deze informatie is strijdig met de brief van
13 augustus 2014 die verdachte aan meerdere crediteuren heeft verzonden, inhoudende dat er € 300.000 schuld was, er geen activa in de bedrijven zat en de debiteurenstand nagenoeg nihil is. [20] Uit het dossier blijkt niet dat de financiële positie van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] vijf maanden later, op 21 januari 2015, ineens sterk verbeterd was. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het opzettelijk verstrekken van onjuiste inlichtingen aan de curator over de gefailleerde vennootschappen, waar hij feitelijk bestuurder van was. Gelet op de bovenstaande beschreven handelingen door verdachte is er geen nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten en zal de rechtbank hem vrijspreken van medeplegen van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 2 primair en 3 heeft begaan, met dien verstande dat:
2
Primair
hij in de periode van 1 juni 2014 tot en met 14 augustus 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, als feitelijk/indirect bestuurder van rechtspersonen, te weten de
besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. en de besloten vennootschap [bedrijf 2]
B.V. welke besloten vennootschappen -respectievelijk- op 7 april 2015 door de
Rechtbank Overijssel (zittingsplaats Zwolle) en op 16 juni 2015 door de
Rechtbank Midden-Nederland (zittingsplaats Lelystad) failliet waren
verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die
besloten vennootschappen niet heeft voldaan aan de op hem rustende
verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge
artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i,
eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid,
van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel
10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te
voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in
die artikelen bedoeld, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet geen (volledige) administratie gevoerd en bewaard en (vervolgens) op daartoe strekkende verzoeken van de curator die (volledige) administratie niet aangeleverd in de
faillissementen van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V.;
3
hij op momenten in de periode van 7 april 2015 tot en met 14 augustus 2015
in Nederland, als feitelijk bestuurder van de besloten vennootschappen [bedrijf 1] B.V. en de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V.,
terwijl deze besloten vennootschappen -respectievelijk- op 7 april 2015 door
de Rechtbank Overijssel (zittingsplaats Zwolle) en op 16 juni 2015 door de
Rechtbank Midden-Nederland (zittingsplaats Lelystad) failliet waren
verklaard, en meerdere malen wettelijk door de curator opgeroepen tot het geven van
inlichtingen
opzettelijk verkeerde/onjuiste inlichtingen heeft gegeven immers heeft verdachte
-op een daartoe strekkende vraag van de curator medegedeeld dat [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. op 21 januari 2015 niet insolvabel waren en dat er voldoende activa in genoemde ondernemingen aanwezig waren en dat er aanmerkelijke debiteurenstanden waren.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 343 (oud) en 194 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf: medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
feit 3
het misdrijf:
zonder geldige reden opzettelijk verkeerde inlichtingen geven, terwijl hij in staat van faillissement is verklaard en wettelijk verplicht is tot het geven van inlichtingen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien deze niet of niet naar behoren wordt uitgevoerd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair verzocht bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Doordat verdachte de administratie van twee bedrijven waar hij feitelijk bestuurder van was, niet volledig heeft gevoerd, bewaard en aangeleverd, heeft de curator niet goed zicht kunnen krijgen op de vraag in hoeverre de rechten van de schuldeisers verkort zijn. Bovendien heeft verdachte onjuiste inlichtingen aan de curator verstrekt over de financiële positie van de vennootschappen.
In het algemeen geldt dat faillissementsfraude leidt tot wederrechtelijke benadeling van de schuldeisers in het betreffende faillissement. Zakelijke crediteuren kunnen hierdoor op hun beurt weer failliet gaan, omdat zij door personen als verdachte niet zijn betaald voor de geleverde goederen en/of diensten. Op deze manier kan de fraude tot een sneeuwbaleffect leiden: ook gezonde, bonafide ondernemingen kunnen hierdoor in de problemen komen en zelfs failliet gaan. En ook de werknemers van deze leveranciers komen dan als gevolg van de fraude op straat te staan, wat niet alleen leidt tot schade voor deze personen, maar ook tot schade voor de maatschappij als geheel. Daarnaast blijven door faillissementsfraude meestal ook de fiscus en het UWV met onbetaalde vorderingen achter. De samenleving loopt hierdoor veel geld mis. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich om al deze gevolgen niet heeft bekommerd.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) ten aanzien van fraudedelicten. In deze oriëntatiepunten wordt de hoogte van de straf onder meer afhankelijk gesteld van de hoogte van het benadelingsbedrag. Vanwege de gebrekkige administratie van verdachte is niet precies is vast te stellen hoe hoog dat bedrag is.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 28 juli 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor frauduleuze delicten. De rechtbank ziet in deze omstandigheid, en in het gegeven dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard nog steeds als financieel adviseur werkzaam te zijn, aanleiding om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
Verder weegt de rechtbank mee dat het recht van verdachte om binnen de redelijke termijn te worden berecht geschonden is. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op de datum van verhoor van verdachte, te weten op 23 juni 2016. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren, betekent dit dat verdachte de afronding van zijn proces met een eindvonnis op 23 juni 2018 had mogen verwachten. Dit vonnis wordt bijna drie jaren en twee maanden later gewezen. De rechtbank overweegt dat de overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. Zij zal daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opleggen.
Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte op een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en een taakstraf voor de duur van 100 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, te vervangen door 50 dagen hechtenis indien deze niet of niet naar behoren wordt uitgevoerd.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d Sr en 6 EVRM.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feiten 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2
het misdrijf: medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
feit 3
het misdrijf: zonder geldige reden opzettelijk verkeerde inlichtingen geven, terwijl hij in staat van faillissement is verklaard en wettelijk verplicht is tot het geven van inlichtingen.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feiten 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
100 (honderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Peterzon, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en
mr. D. ten Boer en rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2021.
Buiten staat
mr. D. ten Boer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, districtsrecherche IJsselland met kenmerk Gordijn/ON1 R015040. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, te weten een overeenkomst van opdracht van 17 augustus 2014, p. 319-321.
3.Een geschrift, te weten een brief van 22 september 2014 van [medeverdachte] aan [bedrijf 5] t.a.v. [verdachte] , p. 152.
4.Een geschrift te weten een uitdraai van de Website [bedrijf 5] (van [verdachte] ) p. 83-87.
5.Een geschrift, te weten een brief van [bedrijf 5] / [verdachte] van 23 juni 2014 aan [bedrijf 6] , p. 150.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige van 17 november 2015, inhoudende de verklaring [getuige] , p. 351-355.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 juli 2016, inhoudende de verklaring van [naam 1] , p. 431-435.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 juli 2016, inhoudende de verklaring van [naam 3] , p. 429.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 21 juni 2016, p. 459-470.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 juli 2016, inhoudende de verklaring van [naam 1] , p. 431-435.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 31 maart 2017, inhoudende de verklaring van [naam 4] , p. 436-440.
12.Proces-verbaal van bevindingen van 8 maart 2017, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , p. 379-382.
13.Proces-verbaal van bevindingen van 19 juni 2019, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , inhoudende de faillissementsverslagen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .
14.Een geschrift te weten een brief van 13 augustus 2014 van verdachte aan Accountantsgilde, p. 324.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 juni 2016, p. 510-520.
16.Een geschrift te weten AKTE TOT AANDELENOVERDRACHT [bedrijf 2] B.V. van 20 januari 2015, p. 272-276 en een geschrift te weten AKTE TOT AANDELENOVERDRACHT [bedrijf 1] B.V. van 20 januari 2015, p. 416-420.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 juli 2016, inhoudende de verklaring van [naam 3] , p. 429 bovenaan.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 juli 2016, inhoudende de verklaring van [naam 1] , p. 431-435
19.Proces-verbaal van aangifte van 14 augustus 2015, inhoudende de verklaring van [aangever] , p. 18-20.
20.Een geschrift, te weten een brief van verdachte aan Accountantsgilde van 13 augustus 2014, p. 324.