ECLI:NL:RBOVE:2021:3464

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
9162514 \ CV EXPL 21-1817
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en betaling laatste factuur in geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stukadoorsbedrijf, vertegenwoordigd door eiser [A], en de eigenaar van een woning, gedaagde. Eiser vorderde betaling van een laatste factuur van € 10.977,95 voor verrichte werkzaamheden, terwijl gedaagde de factuur gedeeltelijk betwistte vanwege gebrekkig werk. Eiser had eerder een bedrag van € 10.500,00 ontvangen voor de werkzaamheden, maar gedaagde weigerde de resterende betaling vanwege vermeende tekortkomingen in de uitvoering. De kantonrechter oordeelde dat eiser niet in verzuim was en dat gedaagde gehouden was tot betaling van het restant van de aanneemsom, zijnde € 10.000,00. De vordering van eiser tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 835,00 werd toegewezen, evenals de wettelijke rente. Gedaagde's tegenvordering tot schadevergoeding voor gebrekkig werk werd afgewezen, omdat hij niet had aangetoond dat eiser in verzuim was geraakt. De proceskosten werden aan gedaagde opgelegd, en de vorderingen in reconventie werden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9162514 \ CV EXPL 21-1817
Vonnis van 31 augustus 2021
in de zaak van
[eiser], h.o.d.n.
[A],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. A. Holtland,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Eerder heeft de kantonrechter in deze zaak vonnis tussen partijen gewezen, dat is uitgesproken op 8 juni 2021. Daarin heeft de kantonrechter bepaald dat de zaak zich leent voor een mondelinge behandeling.
1.2.
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2021. Partijen zijn verschenen, waarbij [eiser] is bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Holtland, die spreekaantekeningen heeft toegezonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken tijdens de zitting. Andere processtukken zijn niet ingediend.
1.3.
De kantonrechter is hiermee voldoende ingelicht om een beslissing te kunnen nemen. Daarom wordt vandaag eindvonnis tussen partijen gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een stukadoorsbedrijf. [gedaagde] is eigenaar van een woning aan de [adres] in [plaats] . Partijen hebben afgesproken dat [eiser] voor [gedaagde] stukadoorswerkzaamheden zou verrichten in deze woning. Partijen zijn in februari 2020 samen door de woning gelopen. [eiser] heeft op twee kladblaadjes een offerte afgegeven, berekend op basis van het aantal vierkante meters dat door [eiser] behandeld zou worden. Voor deze werkzaamheden hebben partijen een bedrag afgesproken van € 20.500,00. [eiser] is aan de slag gegaan en [gedaagde] heeft, nadat meer dan de helft van de werkzaamheden was verricht, een bedrag van € 10.500,00 aan [eiser] betaald. [gedaagde] zou het restant bij oplevering betalen.
2.2.
In september 2020 is er tussen partijen een voorval plaatsgevonden bij de woning van [gedaagde] . De partner van [gedaagde] heeft tijdens dit voorval de politie gebeld.
2.3.
In oktober heeft [eiser] de laatste (herstel)werkzaamheden verricht. Op 15 oktober 2012 heeft [eiser] een eindfactuur toegezonden aan [gedaagde] ten bedrage van € 9.200,00. [eiser] heeft op 22 januari 2021 een laatste aanmaning voor die factuur toegezonden. Op deze aanmaning staat dat wanneer [gedaagde] niet voor 26 januari 2021 betaalt de korting van € 1.500,00 vervalt en dat [eiser] extra kosten in rekening zal brengen.
2.4.
Op 18 maart 2021 heeft [eiser] een nieuwe factuur toegezonden aan [gedaagde] , met een totaalbedrag van € 10.977,95. [eiser] heeft op deze factuur onder meer vermeld:
(…)
“Vervanging bouwlamp op statief door u vernield € 50,00.
Vervanging nieuwe stofzuigerstang door u vernield € 140,00.
Afvoeren vuilnis (in opdracht van uw vrouw) € 65,00.”
(…)
2.5.
Tijdens de werkzaamheden van [eiser] hebben partijen veelvuldig contact gehad via WhatsApp. Na de laatste factuur van [eiser] van 18 maart 2021 hebben partijen brieven gewisseld waarin [eiser] zich op het standpunt stelt recht te hebben op betaling van die factuur en waarin [gedaagde] zich op het standpunt stelt de laatste factuur van [eiser] gedeeltelijk te betwisten omdat een deel van de werkzaamheden volgens hem gebrekkig is. Ondanks minnelijke voorstellen van beide kanten zijn partijen er niet onderling uit gekomen, reden waarom deze procedure door [eiser] aanhangig is gemaakt.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiser] vraagt de kantonrechter – kort samengevat – om [gedaagde] te veroordelen om een bedrag van € 10.977,95 aan hem te betalen voor verrichte werkzaamheden, te vermeerderen met de wettelijke rente, als ook een bedrag van € 835,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Ten slotte vraagt [eiser] de kantonrechter om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering op nakoming. Hij stelt zich op het standpunt dat sprake is van een aannemingsovereenkomst op grond waarvan hij stukadoorswerkzaamheden heeft verricht ten behoeve en in opdracht van [gedaagde] . Na afronding van de werkzaamheden heeft [eiser] een laatste factuur naar [gedaagde] gestuurd. Op deze factuur heeft [eiser] een korting toegepast, onder de voorwaarde dat [gedaagde] onmiddellijk tot betaling over zou gaan. Omdat [gedaagde] deze factuur niet meteen betaalde, heeft [eiser] een nieuwe factuur gestuurd, ditmaal zonder korting. [gedaagde] is gehouden deze laatste factuur te voldoen, en is daarnaast rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering van [eiser] . Op de standpunten van partijen zal, voor zover dit voor de beoordeling van het geschil van belang is, hierna worden ingegaan.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] heeft een voorwaardelijke tegeneis (eis in reconventie) ingesteld. Hij vraagt de kantonrechter om een verklaring voor recht dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst omdat de werkzaamheden gebrekkig en ondeugdelijk zijn uitgevoerd. Daarnaast vraagt [gedaagde] de kantonrechter om de aannemingsovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden, te weten ten aanzien van het gebrekkige en ondeugdelijk uitgevoerde werk. Ten slotte vraagt [gedaagde] de kantonrechter om [eiser] te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 3.500,00.
3.5.
[gedaagde] baseert zijn (voorwaardelijke) tegenvordering op het volgende. [eiser] heeft voor een deel ondeugdelijk werk geleverd. [gedaagde] heeft voor het herstel hiervan een offerte laten opstellen door [X] en die offerte bedraagt € 1.877,13. [gedaagde] vraagt om veroordeling van [eiser] tot betaling van dit bedrag als schadevergoeding. Voor het overige ziet de vordering van [gedaagde] op immateriële schade, vanwege de overlast die het ondeugdelijke werk hem en zijn familie heeft bezorgd, als ook vanwege het incident waarbij de politie is gebeld.
3.6.
[eiser] voert verweer tegen de vordering van [gedaagde] . Op de standpunten van partijen zal, voor zover dit voor de beoordeling van het geschil van belang is, hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie met elkaar samenhangen, zullen deze hierna tezamen worden beoordeeld.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] de laatste factuur van [eiser] onbetaald heeft gelaten, dat [eiser] de overeengekomen stukadoorswerkzaamheden heeft afgerond en dat het werk is opgeleverd, en dat [gedaagde] daarom in beginsel het restant van de aanneemsom aan [eiser] verschuldigd is. [gedaagde] stelt zich echter op het standpunt dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst, omdat [eiser] de overeengekomen opleverdatum niet gehaald heeft en omdat het stukadoorswerk deels gebrekkig is aangebracht. Ook betwist [gedaagde] een aantal posten op de laatste factuur van [eiser] . Bovendien stelt [gedaagde] dat [eiser] de korting die hij in eerste instantie op de factuur had toegepast, niet had mogen intrekken. [gedaagde] betwist kortom de hoogte van de factuur en stelt een tegenvordering te hebben dat met het verschuldigde bedrag moet worden verrekend. Van belang is daarom in de eerste plaats wat partijen zijn overeengekomen en vervolgens of die afspraken zijn nagekomen.
De omvang van de werkzaamheden: het meerwerk
4.3.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij meer werk heeft verricht dan dat partijen in eerste instantie zijn overeengekomen, namelijk dat hij meer vierkante meters aan stucwerk heeft verricht dan op de kladblaadjes is afgesproken. Deze extra meters zitten in het washok en de (inloop)kast in de slaapkamer en komen neer op € 700,00, aldus [eiser] . [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat partijen extra werkzaamheden zijn overeengekomen. Deze ruimtes zijn besproken toen partijen in februari 2020 door de woning liepen en als de vierkante meters niet op de kladblaadjes staan vermeld, is dat hem niet opgevallen, aldus [gedaagde] . Ook betwist [gedaagde] dat op een later moment over deze ruimtes is gesproken.
4.4.
Op grond van artikel 7:755 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een aannemer verplicht om de opdrachtgever te waarschuwen voor extra kosten bij meerwerk. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] onvoldoende gesteld dat hij [gedaagde] voor de door hem in rekening gebrachte kosten voor meerwerk heeft gewaarschuwd. [eiser] heeft weliswaar naar een WhatsAppbericht van 23 juni 2020 verwezen, waarin volgens hem over de extra werkzaamheden worden gesproken, maar uit dit bericht blijkt niet dat [eiser] [gedaagde] heeft gewaarschuwd voor extra kosten die deze werkzaamheden mee zouden brengen. Ook indien dan ook sprake zou zijn van meerwerk – wat [gedaagde] betwist – kan [eiser] daarom geen vergoeding daarvoor vragen. Dit deel van de vordering van [eiser] , een bedrag van € 700,00, zal om die reden worden afgewezen.
Zijn partijen een opleverdatum overeengekomen?
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet vast komen te staan dat partijen een afspraak hebben gemaakt over het moment waarop het werk af moest zijn. Vaststaat dat beide partijen ernaar streefden om de werkzaamheden binnen drie weken te verrichten. De stelling van [gedaagde] dat 1 juli 2020 als harde einddatum was overeengekomen, wordt evenwel door [eiser] betwist en blijkt daarnaast niet uit de kladblaadjes of de overgelegde WhatsAppcorrespondentie tussen partijen. Uit deze correspondentie blijkt integendeel dat er vanuit beide partijen obstakels waren waardoor vertraging ontstond en dat steeds in onderling overleg werd gekeken wanneer het werk kon worden voortgezet. Dat partijen op een later moment zouden hebben afgesproken dat [gedaagde] [eiser] niets meer verschuldigd zou zijn indien het werk op 11 september 2020 niet zou zijn afgerond, zoals [gedaagde] aanvoert, is daarnaast ook niet vast komen te staan. Ook die toezegging wordt namelijk door [eiser] betwist en blijkt niet uit de stukken, nog daargelaten dat de kantonrechter het niet erg geloofwaardig acht. Nu niet is komen vast te staan dat een einddatum is overeengekomen, is ook niet komen vast te staan dat [eiser] tekortgeschoten is doordat die datum niet is gehaald. Hierop strandt de tegenvordering van [gedaagde] voor zover dat ziet op de vergoeding van schade door die vertraging.
4.6.
Voor zover [gedaagde] een beroep heeft gedaan op opschorting, in die zin dat hij pas wilde betalen als de werkzaamheden (correct) waren uitgevoerd, heeft te gelden dat opschorting leidt tot uitstel van betaling, niet tot afstel. Aangezien tussen partijen vaststaat dat oplevering uiteindelijk heeft plaatsgevonden, is [gedaagde] gehouden tot betaling van het restant van de aanneemsom. Ook de door [gedaagde] gestelde gebreken aan het stukadoorswerk doen niet af aan de verschuldigdheid van het restant, omdat [gedaagde] een vervangende schadevergoeding vordert en geen nakoming in de zin van herstel. De slotsom is dan ook dat [gedaagde] in ieder geval zal worden veroordeeld tot het betalen aan [eiser] van het restant van de aanneemsom, een bedrag van € 10.000,00. Op de overige posten van de factuur wordt hierna ingegaan.
De stofzuigerstand en de bouwlamp
4.7.
[eiser] vordert vergoeding van een stofzuigerstang en een bouwlamp, bij elkaar een bedrag van € 190,00. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen, omdat [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende heeft gesteld op grond waarvan hij betaling van deze kosten vordert van [gedaagde] . [eiser] heeft alleen aangevoerd dat deze spullen zich in de woning van [gedaagde] bevonden, dat ze daar zijn stuk gegaan en dat [gedaagde] de enige in de woning was. Dat is onvoldoende voor een vordering tot betaling. [eiser] had bijvoorbeeld moeten stellen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door zijn spullen te vernielen, om vervolgens te onderbouwen dat aan de vereisten van een onrechtmatige daad is voldaan. Nu hij dit heeft nagelaten, zal de kantonrechter dit deel van de vordering afwijzen.
Het afvoeren van vuilnis
4.8.
De kantonrechter zal ook de door [eiser] gevorderde kosten voor het afvoeren van vuilnis, een bedrag van € 65,00, afwijzen. [gedaagde] heeft namelijk gemotiveerd betwist dat zijn partner hiertoe opdracht heeft gegeven aan [eiser] en ter onderbouwing een schriftelijke verklaring van zijn partner overgelegd. [eiser] heeft zijn standpunt dat wel sprake zou zijn van een opdracht niet verder onderbouwd. Dit had gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] wel op zijn weg gelegen. [eiser] had bijvoorbeeld moeten stellen waar, wanneer en in welke bewoordingen de partner van [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor het afvoeren van vuilnis. Nu [eiser] dit heeft nagelaten, zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
De korting
4.9.
[eiser] mocht naar het oordeel van de kantonrechter de korting die hij in eerste instantie op de eindfactuur heeft toegepast, weer intrekken. In zijn aanmaning van 22 januari 2021 staat duidelijk dat indien [gedaagde] niet voor 26 januari 2021 betaalt, hij aanspraak maakt op volledige betaling van de overeengekomen aanneemsom. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] niet aan die voorwaarde heeft voldaan. Aangezien andersluidende afspraken met betrekking tot de korting niet vast zijn komen te staan, staat [eiser] in zijn recht door betaling te vorderen van het volledige restant van de aanneemsom.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.10.
[eiser] vordert een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van
€ 835,00. Dit bedrag zal worden toegewezen, nu aan de wettelijke vereisten voor de verschuldigdheid daarvan is voldaan. De kantonrechter volgt [gedaagde] namelijk niet in zijn verweer dat de betalingstermijn, genoemd in de aanmaningsbrief, onduidelijk is. De gevorderde wettelijke rente is ook toewijsbaar, en zal worden toegewezen zoals hierna vermeldt. Dat [eiser] in zijn brief van 3 maart 2021 een ander rentebedrag heeft genoemd, zoals [gedaagde] stelt, doet namelijk aan de verschuldigdheid van de wettelijke rente niet af.
Tussenconclusie
4.11.
De slotsom is dat de vordering van [eiser] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 10.000,00 in hoofdsom, de buitengerechtelijke incassokosten en rente, en dat de vordering ten aanzien van de overige posten van de factuur van 18 maart 2020 zal worden afgewezen.
De vorderingen van [gedaagde] : de kosten van herstel
4.12.
Omdat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling, is aan de voorwaarde voor zijn tegenvordering voldaan. [gedaagde] vordert betaling van een bedrag van € 1.877,13 aan kosten voor herstel van ondeugdelijk werk en schade die is ontstaan aan sierbestrating van [gedaagde] . [eiser] betwist dat schade is ontstaan aan sierbestrating. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] deze stelling niet voldoende heeft onderbouwd. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling wel erkend dat een deel van het werk gebrekkig zou kunnen zijn, namelijk dat het stucwerk in de ‘Zumbakamer’ mogelijk nog te nat was toen deze werd gesausd. [eiser] gaf daarop evenwel ook te kennen dat hij nog tot herstel over had kunnen gaan, maar dat hem daartoe geen gelegenheid is geboden door [gedaagde] . Ook uit de offerte die door [gedaagde] is overgelegd, blijkt dat herstel mogelijk is. Dit betekent dat correcte nakoming door [eiser] nog mogelijk was, zodat recht op betaling van schadevergoeding pas ontstaat indien [eiser] in verzuim is. Nu niet is komen vast te staan dat partijen een einddatum zijn overeengekomen, had [gedaagde] , om verzuim te laten intreden, [eiser] in gebreke moeten stellen. Hij had hem, kort gezegd, een redelijke termijn moeten gunnen om tot herstel over te gaan. Pas als [eiser] daar niet aan had voldaan, kan [gedaagde] in plaats van herstel een schadevergoeding vorderen. Uit de correspondentie tussen partijen blijkt weliswaar dat [gedaagde] [eiser] op de gebreken heeft gewezen, maar niet dat hij [eiser] een termijn heeft gegund om de gebreken zelf te herstellen, en dus om alsnog deugdelijk na te komen. [eiser] is dan ook niet in verzuim geraakt. Dit deel van de (tegen)vordering van [gedaagde] dient naar het oordeel van de kantonrechter daarom te worden afgewezen.
Immateriële schade
4.13.
Over dit deel van de vordering van [gedaagde] , het overige van het gevorderde bedrag van € 3.500,00, kan de kantonrechter kort zijn. Ter zitting heeft [gedaagde] aangegeven dat een deel van de vordering ziet op immateriële schade. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] zijn vordering baseert op artikel 6:106 sub a BW. Recht op schadevergoeding ontstaat in dat geval pas indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen. [gedaagde] heeft niet gesteld dat [eiser] deze bedoeling had, zodat dit deel van de vordering reeds hierom zal worden afgewezen.
Gedeeltelijke ontbinding en verklaring voor recht
4.14.
Omdat de kantonrechter hiervoor heeft geoordeeld dat [eiser] niet in gebreke is ten aanzien van het verstrijken van een oplevertermijn en niet in verzuim is geraakt ten aanzien van de kwaliteit van het geleverde stucwerk, zal de door [gedaagde] gevorderde gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst tussen partijen worden afwijzen. Indien nakoming nog mogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding namelijk pas wanneer de schuldenaar in verzuim is (artikel 6:265 lid 2 BW). Dit betekent dat aan [gedaagde] niet de bevoegdheid toekomt de overeenkomst (gedeeltelijk) te ontbinden. Dit deel van de vordering zal om die reden worden afgewezen.
4.15.
Hetzelfde lot treft de gevorderde verklaring voor recht. Ook indien zou komen vast te staan dat [eiser] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst omdat het stucwerk in de ‘Zumbakamer’ gebrekkig zou zijn opgeleverd, is van belang dat [gedaagde] [eiser] niet op de juiste wijze in gebreke heeft gesteld waardoor [eiser] niet in verzuim is geraakt. Hierdoor heeft [gedaagde] zijn rechten met betrekking tot de door hem gestelde tekortkoming van [eiser] (ontbinding of schadevergoeding) verspeeld. Daarmee heeft hij geen belang meer bij een verklaring voor recht dat [eiser] tekort is geschoten (zie artikel 3:303 BW).
Eindconclusie
4.16.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] grotendeels worden toegewezen en de vorderingen van [gedaagde] zullen worden afgewezen. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie en de nakosten. De proceskosten worden aan de zijde van [eiser] in reconventie begroot op nihil, omdat [eiser] in zijn spreekaantekeningen op de tegenvordering heeft gereageerd en geen conclusie in reconventie heeft ingediend. De nakosten worden begroot op € 124,00. In conventie worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 89,44
b. griffierecht € 240,00
c. salaris gemachtigde € 746,00 (2 punten, voor de dagvaarding en de mondelinge behandeling, maal het tarief van € 373,00 per punt)
totaal € 1.075,44

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van
€ 10.069,77, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 10.000,00 vanaf 25 maart 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 835,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 1.075,44;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, begroot op € 124,00.
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek op 31 augustus 2021.