ECLI:NL:RBOVE:2021:3419

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
268374 / HA ZA 21-287
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een provisionele vordering in een verzetzaak met betrekking tot een koopovereenkomst van een auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een provisionele vordering van [Z] tegen [X], waarbij [Z] verzet heeft aangetekend tegen een eerder verstekvonnis van 21 april 2021. In dat vonnis was [X] in het gelijk gesteld en was [Z] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 41.750,00, alsook tot het terugnemen van een Audi. [Z] heeft in het verzet gevorderd dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de oorspronkelijke vordering van [X] wordt afgewezen. Tevens heeft [Z] een voorlopige voorziening gevraagd om de executie van het verstekvonnis te schorsen.

De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen. [Z] stelde dat executie van het vonnis voor hem ernstige financiële gevolgen zou hebben, terwijl [X] zijn belang bij executie onvoldoende onderbouwde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van [Z] bij schorsing van de executie zwaarder wogen dan die van [X] bij uitvoering van het verstekvonnis. Daarom werd de vordering van [Z] tot schorsing van de executie toegewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [X] in de proceskosten van het incident werd veroordeeld, tot op heden begroot op € 563,00.

De zaak zal opnieuw op de rol komen voor beraad over de voortzetting van de procedure, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de voorzieningenrechter.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 268374 / HA ZA 21-287
Vonnis in incident van 18 augustus 2021
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats] ,
oorspronkelijk eiser, gedaagde in het verzet, verweerder in het incident,
hierna te noemen [X] ,
advocaat: mr. O. Albayrak
tegen
[Z], handelend onder de naam
[naam bedrijf],
wonende te [woonplaats] ,
oorspronkelijk gedaagde, eiser in het verzet, eiser in het incident,
hierna te noemen [Z] ,
advocaat: mr. E. van Meulen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het door de rechtbank op 21 april 2021 tussen [X] en [Z] bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer 263642 / HA ZA 21-111;
- de verzetdagvaarding van [Z] van 15 juni 2021, tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv;
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat in het incident vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[X] heeft op 14 december 2019 een [Audi] met het [kenteken] (hierna: de [Audi] ) van [Z] gekocht. Ter voldoening van de koopprijs van € 41.750,00 heeft [X] een bedrag van € 16.200,00 betaald en een BMW ter waarde van € 25.550,00 ingeruild.
2.2.
[X] heeft bij dagvaarding van 16 maart 2021 gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht zou verklaren dat de koopovereenkomst van 14 december 2019 met betrekking tot de koop van de auto van het merk [Audi] met het [kenteken] is vernietigd;
  • [Z] zou veroordelen om aan [X] te betalen een bedrag van € 41.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 december 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • [Z] zou veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de auto terug te nemen, onder afgifte van de sleutels en het kentekenbewijs door [X] aan [Z] en onder afgifte van een vrijwaringsbewijs door [Z] aan [X] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag dat [Z] niet of niet volledig aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 15.000,00;
  • [Z] zou veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
2.3.
[Z] is in die procedure niet verschenen. Bij voormeld vonnis van 21 april 2021 heeft de rechtbank de vorderingen van [X] bij verstek toegewezen.

3.Het geschil in verzet

in de hoofdzaak
3.1.
[Z] is bij dagvaarding van 15 juni 2021 in verzet gekomen tegen het op 21 april 2021 gewezen vonnis. In deze verzetprocedure vordert [Z] dat de rechtbank de tegen hem uitgesproken veroordeling bij verstekvonnis van de rechtbank van 21 april 2021 vernietigt en dat de oorspronkelijke vordering van [X] wordt afgewezen, met veroordeling van [X] in de kosten van de procedure.
in het incident
3.2.
[Z] vordert bij wege van voorlopige voorziening dat de voorzieningenrechter [X] verbiedt om het verstekvonnis van de rechtbank van 21 april 2021 te executeren, althans de executie ervan schorst totdat een einduitspraak in de verzetprocedure is gedaan, op straffe van een dwangsom van € 45.000,00 indien [X] daar niet aan voldoet, met veroordeling van [X] in de kosten van dit incident.
3.3.
[X] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering met veroordeling van [Z] in de proceskosten van het incident, plus rente. Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident
4.1.
Artikel 223 lid 1 Rv bepaalt dat iedere partij tijdens een aanhangig geding kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening treft voor de duur van het geding. De vordering moet voldoende samenhangen met de hoofdvordering, zo blijkt uit lid 2. Aan deze eisen is voldaan. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de bodemprocedure kan worden gegeven. [X] heeft betwist dat aan de zijde van [Z] sprake is van spoedeisend belang. De eis van voldoende belang bij de provisionele vordering is echter minder zwaar dan die van spoedeisend belang bij een voorziening in kort geding. Gelet op de aard van het gevorderde is de voorzieningenrechter van oordeel dat [Z] voldoende belang heeft bij de incidentele vordering.
4.2.
Mede gelet op de overwegingen van de Hoge Raad in het arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) en op de omstandigheid dat in dit geval sprake is van een verstekvonnis waartegen verzet is ingesteld, moet de incidentele vordering aan de hand van het volgende kader worden beoordeeld. De beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is bij gebreke van tegenspraak in het verstekvonnis niet gemotiveerd. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis totdat in het verzet uitspraak is gedaan is toewijsbaar, als er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van [Z] bij schorsing van de executie van het verstekvonnis in de gegeven omstandigheden zwaarder weegt dan het belang van [X] om tot tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan. Daarbij kan de rechter betrekken of de bestreden beslissing berust op een kennelijke misslag, maar moet de kans van slagen van het verzet in beginsel buiten beschouwing worden gelaten, tenzij op voorhand aangenomen moet worden dat het verstekvonnis geen stand zal houden.
4.3.
Niet gesteld of gebleken is dat het verstekvonnis berust op een kennelijke misslag.
4.4.
[Z] heeft gesteld dat aannemelijk is dat de vorderingen van [X] in verzet alsnog worden afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt dat niet kan worden uitgesloten dat de verzetprocedure tot een andere uitkomst kan leiden. Zoals hiervoor overwogen, moet de kans van slagen van het verzet in beginsel buiten beschouwing blijven, maar gelet op het karakter van de verstekprocedure, die geen inhoudelijke beoordeling kent, kan die kans van slagen wel worden meegewogen indien op voorhand aangenomen moet worden dat het verstekvonnis geen stand zal houden. Dat is in deze zaak niet het geval. De stellingen van partijen brengen mee dat onvoldoende zeker is of, en in hoeverre, de vorderingen van [X] na verzet nog toewijsbaar zijn. Daarop kan in dit incident niet worden vooruitgelopen.
4.5.
[Z] heeft gesteld dat [X] geen belang heeft bij executie van het verstekvonnis. [X] beschikt nog steeds over de Audi en de Audi vertegenwoordigt een waarde die (nagenoeg) gelijk is aan de hoogte van de vorderingen van [X] . [X] heeft dus de nodige zekerheid voor het verhaal van zijn vorderingen. Daartegenover staat volgens [Z] dat executie van het vonnis voor hem verstrekkende gevolgen zal hebben. Hij zal waarschijnlijk zijn eenmanszaak moeten sluiten wegens faillissement en daardoor ook persoonlijk (met zijn gezin) in financiële problemen raken. Daarnaast stelt [Z] dat hij niet weet of [X] verhaal biedt, waardoor [Z] een flink restitutierisico loopt.
4.6.
Bij de afweging van belangen is een belangrijk gezichtspunt dat de rechtbank de vorderingen van [X] heeft toegewezen. [X] heeft de stellingen van [Z] in dit incident echter niet betwist. Ook heeft [X] niet gesteld dat en waarom zijn belang bij executie van het vonnis zwaarder moet wegen dan het belang van [Z] bij schorsing van de executie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [X] zijn belang bij executie van het vonnis daarmee onvoldoende onderbouwd. Bij gebrek aan betwisting is aannemelijk geworden dat executie van het vonnis voor [Z] tot grote financiële en persoonlijke problemen kan leiden. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat [X] , gelet op de belangen van [Z] , onvoldoende belang heeft bij het executeren van het verstekvonnis. De vordering van [Z] tot schorsing van de executie van het verstekvonnis totdat een einduitspraak in de verzetprocedure is gedaan, zal worden toegewezen.
4.7.
Voor de toewijzing van een dwangsom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. [Z] kan aan elke onverhoopt executerende deurwaarder dit vonnis laten zien.
4.8.
[X] krijgt in dit incident ongelijk en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [Z] . Deze worden tot op heden begroot op € 563,00 aan salaris voor de advocaat van [Z] .
in de hoofdzaak
4.9.
De rechtbank zal bepalen dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 1 september 2021voor beraad door de rechtbank over de voortzetting van de procedure.
4.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

in het incident
De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de uitvoerbaarheid bij voorraad van het door de rechtbank op 21 april 2021 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 263642 / HA ZA 21-111 totdat er een eindvonnis is gewezen in deze verzetprocedure onder zaaknummer 268374 / HA ZA 21-287;
5.2.
veroordeelt [X] in de proceskosten van dit incident, tot op heden aan de zijde van [Z] begroot op € 563,00;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak
De rechtbank
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 1 september 2021voor beraad;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2021. (SB)