ECLI:NL:RBOVE:2021:3386

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
9123173 \ CV EXPL 21-1541
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake overeenkomst van geldlening en betalingsregeling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een overeenkomst van geldlening. In 2017 heeft [gedaagde] een bedrag van € 1.015,00 geleend van [eiseres], zonder dat er een termijn voor terugbetaling was afgesproken. Sinds 2018 heeft [gedaagde] maandelijks € 15,00 terugbetaald, maar na een aanmaning door [eiseres] in januari en februari 2021, vordert zij het restantbedrag van € 610,00, vermeerderd met rente en kosten.

[gedaagde] stelt dat er een mondelinge overeenkomst is gesloten, waarin is afgesproken dat zij het geleende bedrag pas terug hoeft te betalen wanneer zij daartoe in staat is. De kantonrechter heeft in deze tussenvonnis geoordeeld dat [gedaagde] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van deze nadere overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de maandelijkse betalingen van € 15,00 niet automatisch een overeenkomst impliceren en dat [eiseres] niet akkoord is gegaan met een concrete betalingsregeling.

De kantonrechter heeft [eiseres] in de gelegenheid gesteld om te reageren op de whatsappcorrespondentie die door [gedaagde] is overgelegd, waarin zij stelt dat [eiseres] heeft aangegeven dat terugbetaling mogelijk is wanneer [gedaagde] dat kan. De zaak is aangehouden voor het nemen van een akte door [eiseres] over deze correspondentie, en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9123173 \ CV EXPL 21-1541
Vonnis van 17 augustus 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. E.J. Bijl,
toevoegingsnummer: 2GE3219
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. S. Yaprak.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 maart 2021;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat deze zaak over?

De vaststaande feiten

2.1.
In 2017 heeft [gedaagde] een bedrag van € 1.015,00 van [eiseres] geleend. Partijen hebben op het moment van het lenen van het geld geen termijn afgesproken waarbinnen het geld aan [eiseres] moet zijn terugbetaald.
2.2.
Sinds 2018 heeft [gedaagde] (bijna) iedere maand € 15,00 aan [eiseres] (terug)betaald. Tot de dagvaarding heeft [gedaagde] op die manier in totaal een bedrag van € 360,00 aan [eiseres] betaald. Na de dagvaarding heeft [gedaagde] in totaal nog € 45,00 aan [eiseres] betaald.
2.3.
Op 6 januari 2021 en 3 februari 2021 heeft [eiseres] [gedaagde] aangeschreven. In de brieven heeft [eiseres] medegedeeld tot opeising van het restantbedrag over te gaan.
Wat wil [eiseres] ?
2.4.
[eiseres] wil dat [gedaagde] het restant van het geleende bedrag terugbetaalt, plus rente en incassokosten. [eiseres] vordert daarom – na vermindering van eis – dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 610,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2021, de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten.
Wat vindt [gedaagde] ?
2.5.
[gedaagde] is van mening dat [eiseres] heeft toegezegd dat zij het geld pas terug hoefde te betalen wanneer zij daartoe in staat zou zijn. Partijen hebben volgens [gedaagde] vervolgens een mondelinge overeenkomst gesloten, op grond waarvan [gedaagde] maandelijks € 15,00 aan [eiseres] zou betalen. Daar heeft [gedaagde] zich steeds aan gehouden en [eiseres] kan het restantbedrag dan ook niet ineens opeisen, aldus [gedaagde] .

3.De beoordeling

3.1.
De eerste vraag die de kantonrechter dient te beantwoorden, is of een nadere (mondelinge) overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, zoals [gedaagde] stelt. Die overeenkomst zou volgens [gedaagde] inhouden dat [gedaagde] een bedrag van € 15,00 per maand aan [eiseres] zou terugbetalen. [eiseres] betwist dat dit is afgesproken. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] voorgesteld om het bedrag in termijnen te zullen terugbetalen, maar is [eiseres] daar niet mee akkoord gegaan.
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] het bestaan van een nadere overeenkomst, inhoudende een betalingsregeling van € 15,00 per maand, onvoldoende heeft onderbouwd. Uit haar stellingen blijkt niet dat [eiseres] met een concrete betalingsregeling van € 15,00 per maand akkoord is gegaan. Weliswaar betaalt [gedaagde] iedere maand € 15,00 aan [eiseres] , maar alleen daaruit kan geen overeenkomst worden afgeleid. Het beroep van [gedaagde] op een overeengekomen afbetalingsregeling slaagt dus niet.
3.3.
[gedaagde] stelt ook dat [eiseres] heeft medegedeeld dat zij het geleende bedrag kon terugbetalen wanneer zij het kon. Hoewel [gedaagde] dit standpunt reeds bij conclusie van antwoord inneemt, onderbouwt zij dit pas bij conclusie van dupliek door het overleggen van whatsappcorrespondentie. Het whatsappbericht van 30 april 2018 van [eiseres] , inhoudende “
nee je moet doen wat jij kan missen”zou als een bevestiging van de stelling van [gedaagde] kunnen worden opgevat. Maar [eiseres] heeft nog niet op de door [gedaagde] overgelegde whatsappcorrespondentie kunnen reageren. De kantonrechter stelt [eiseres] daarom in de gelegenheid om bij akte te reageren op de whatsappcorrespondentie die [gedaagde] bij conclusie van dupliek heeft overgelegd.
3.4.
Indien in rechte zou komen vast te staan, dat partijen inderdaad zijn overeengekomen dat [gedaagde] het geleende bedrag zou terugbetalen, wanneer zij daartoe in staat zou zijn, kan de kantonrechter op grond van art. 7:129f BW, naar gelang van de omstandigheden, het tijdstip van de opeisbaarheid nader bepalen, indien daartoe een rechtsvordering wordt ingediend en partijen zich nader daarover zullen hebben uitgelaten. Het is in dat geval wellicht beter dat partijen daarover alsnog onderling een betalingsregeling afspreken.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
dinsdag 31 augustus 2021voor het nemen van een akte door [eiseres] over de overgelegde whatsappcorrespondentie;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2021. (SB)