In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een overeenkomst van geldlening. In 2017 heeft [gedaagde] een bedrag van € 1.015,00 geleend van [eiseres], zonder dat er een termijn voor terugbetaling was afgesproken. Sinds 2018 heeft [gedaagde] maandelijks € 15,00 terugbetaald, maar na een aanmaning door [eiseres] in januari en februari 2021, vordert zij het restantbedrag van € 610,00, vermeerderd met rente en kosten.
[gedaagde] stelt dat er een mondelinge overeenkomst is gesloten, waarin is afgesproken dat zij het geleende bedrag pas terug hoeft te betalen wanneer zij daartoe in staat is. De kantonrechter heeft in deze tussenvonnis geoordeeld dat [gedaagde] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van deze nadere overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de maandelijkse betalingen van € 15,00 niet automatisch een overeenkomst impliceren en dat [eiseres] niet akkoord is gegaan met een concrete betalingsregeling.
De kantonrechter heeft [eiseres] in de gelegenheid gesteld om te reageren op de whatsappcorrespondentie die door [gedaagde] is overgelegd, waarin zij stelt dat [eiseres] heeft aangegeven dat terugbetaling mogelijk is wanneer [gedaagde] dat kan. De zaak is aangehouden voor het nemen van een akte door [eiseres] over deze correspondentie, en verdere beslissingen zijn aangehouden.