ECLI:NL:RBOVE:2021:3382

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
9049518 \ CV EXPL 21-838
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de wachtgeldregeling en de verplichting tot specificatie door de werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en Stichting Travers over de uitleg van de wachtgeldregeling en de verplichting van de werkgever om specificaties van het betaalde wachtgeld te verstrekken. [Eiseres] vorderde onder andere betaling van wachtgeld en een deugdelijke specificatie van de hoogte van het wachtgeld per maand vanaf 2015. De arbeidsovereenkomst van [eiseres] met Travers was beëindigd en zij had recht op wachtgeld op basis van de cao Welzijn & Maatschappelijke dienstverlening. De kantonrechter oordeelde dat de wachtgeldregeling vervalt op de eerste dag van de maand waarin [eiseres] 65 jaar wordt, en dat Travers gerechtigd was om WW-uitkeringen in mindering te brengen op het wachtgeld. De vordering van [eiseres] tot betaling van het wachtgeld over de periode november 2020 tot juni 2022 werd afgewezen, evenals de vordering tot betaling van een bruto equivalent van een bedrag wegens achterstallig wachtgeld. De kantonrechter oordeelde echter dat Travers wel verplicht was om specificaties van het wachtgeld te verstrekken, en legde een dwangsom op voor het niet nakomen van deze verplichting. [Eiseres] werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9049518 \ CV EXPL 21-838
Vonnis van 24 augustus 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. H. Tadema,
tegen
de stichting
STICHTING TRAVERS,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagde partij, hierna te noemen Travers,
gemachtigde: mr. A.J.D. Bekius.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is in dienst geweest bij Travers als [functie] .
2.2.
De arbeidsovereenkomst van [eiseres] bevatte een wachtgeldregeling die afkomstig was uit de cao Welzijn & Maatschappelijke dienstverlening 2006-2007 (hierna te noemen: de cao).
2.3.
De aanspraak op deze wachtgeldregeling was nader uitgewerkt in Uitvoeringsregeling L van de cao (hierna te noemen: de Uitvoeringsregeling). In die regeling staat voor zover van belang het volgende vermeld:
Artikel 2
(…)
3. De rechthebbende is verplicht zijn inkomsten uit arbeid of bedrijf, verkregen na zijn ontslagaanzegging, of door hem ontvangen uitkeringen vanwege sociale verzekeringen, direct op te geven bij de voormalige werkgever.
Artikel 4
(…)
3. De duur van het wachtgeld van de rechthebbende die op het tijdstip van zijn ontslag minstens 50 jaar oud was en een diensttijd van minstens 10 jaar had volbracht, wordt na afloop van de berekende wachtgeldtermijn verlengd tot de eerste dag van de maand waarin hij 65 jaar wordt.
(…)
Artikel 6
1. Het wachtgeld wordt verminderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf door rechthebbende gestart met ingang van of na de datum waarop het ontslag waarvoor het wachtgeld is toegekend, hem is aangezegd, of door hem is aangevraagd.
(…)
Artikel 8
(…)
2. Wanneer de rechthebbende op grond van het dienstverband waaraan het wachtgeld wordt ontleend aanspraak heeft of kan verkrijgen op een uitkering volgens de Werkloosheidswet (…), dan wordt gedurende de termijn waarover die aanspraak bestaat het wachtgeld alleen uitbetaald voorzover het die uitkeringen overschrijdt.
Artikel 9
1. Het recht op wachtgeld eindigt:
a met ingang van de eerste dag van de maand waarin de rechthebbende 65 jaar wordt;
(…)
2.4.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is met ingang van 1 januari 2007 geëindigd door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (hierna te noemen: de vaststellingsovereenkomst). Die overeenkomst luidt voor zover van belang als volgt:
Artikel 2. Wachtgeld
2.1
Met ingang van 1 januari 2007 heeft werknemer recht op de wachtgeldregeling als beschreven in de Uitvoeringsregeling L, behorende bij de CAO Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening 2006-2007.
(…)
2.3
Het recht op wachtgeld vervalt met ingang van het moment waarop werkgever aan werknemer de hierna in artikel 3 te noemen vergoeding heeft uitbetaald.
Artikel 3. Vergoeding
3.1
Per 1 november 2009 kan werknemer aanspraak maken op een vergoeding als hierna beschreven onder A, B, of C.
(…)
2.5.
Tussen partijen is een procedure gevoerd over de vraag hoe artikel 2 en 3 van de vaststellingsovereenkomst moesten worden uitgelegd. [eiseres] heeft in die procedure bij dagvaarding van 23 augustus 2013 onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat de wachtgeldregeling uit de vaststellingsovereenkomst nog steeds van kracht is en pas vervalt als zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, alsmede een provisionele vordering ingediend. In die dagvaarding staat onder meer vermeld:
Uitvoeringsregeling L (…) bepaalt in artikel 4 lid 3, dat de duur van het wachtgeld van de rechthebbende die op het tijdstip van zijn ontslag tenminste 50 jaar oud was en een diensttijd van minstens 10 jaar had volbracht, na afloop van de berekende wachtgeldtermijn verlengd wordt tot de eerste dag van de maand waarin hij 65 jaar wordt.
2.6.
Bij vonnis in incident van 5 november 2013 is de provisionele vordering van [eiseres] afgewezen. In dat vonnis zijn de standpunten van [eiseres] als volgt omschreven:
[eiseres] heeft aangevoerd dat in de beëindigingsovereenkomst is bepaald dat zij recht heeft op wachtgeld krachtens de toen geldende CAO. Op grond van artikel 2.1. en het Uitvoeringsregeling L, behorende bij de CAO Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening 2006-2007, heeft zij recht op wachtgeld tot de eerste dag van de maand waarin zij 65 jaar wordt. (…)
2.7.
Op 10 juni 2014 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen in de hoofdzaak. In dat vonnis staat onder het kopje ‘Vaststaande feiten’ onder meer vermeld:
1.6.
De wachtgeldregeling behelst in hoofdlijnen een uitkering tot de eerste dag van de maand waarin [eiseres] 65 jaar wordt. (…)
en onder het kopje ‘Standpunt [eiseres] ’:
Op grond van Uitvoeringsregeling L heeft [eiseres] recht op wachtgeld tot de eerste dag van de maand waarin zij 65 jaar wordt, zijnde 18 november 2020.
2.8.
De kantonrechter heeft in laatstgenoemd vonnis voorshands geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst moet worden uitgelegd in de door [eiseres] bedoelde zin. In dat kader heeft hij onder meer overwogen:
4.21. (…)
Dat wil zeggen dat zij in overeenstemming met de voorschriften van Uitvoeringsregeling L aanspraak kan maken op betaling van het wachtgeld, uiteraard mits zij aan de in die regeling opgenomen voorwaarden voldoet.
2.9.
Nadat Travers van de aan haar geboden gelegenheid tot het leveren van tegenbewijs geen gebruik had gemaakt, heeft de kantonrechter de vorderingen van [eiseres] bij vonnis van 8 juli 2014 toegewezen. Het dictum van dat vonnis luidt voor zover van belang als volgt:
De kantonrechter
1. verklaart voor recht dat de wachtgeldregeling als opgenomen in de beëindigingsovereenkomst d.d. 26 juli 2006 nog steeds van kracht is en pas vervalt als [eiseres] de pensioengerechtigde leeftijd bereikt;
2.10.
Travers is per 1 november 2020 gestopt met de betaling van wachtgeld aan [eiseres] , aangezien [eiseres] op 18 november 2020 de 65-jarige leeftijd bereikte.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert Travers bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot:
- betaling van het aan [eiseres] verschuldigde wachtgeld vanaf november 2020 tot juni 2022, dat tot op de datum van dagvaarden € 9.145,26 betrof, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- het verstrekken van een deugdelijke specificatie van de hoogte van het wachtgeld per maand vanaf 2015, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per week of deel daarvan dat Travers die veroordeling niet nakomt;
- betaling van het bruto equivalent van een bedrag van € 2.374,79 netto wegens achterstallig wachtgeld over de maanden augustus tot en met oktober 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- betaling van de kosten van deze procedure.
3.2.
Travers voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

wachtgeld over de periode november 2020 tot juni 20224.1. In deze zaak staat allereerst de vraag centraal tot welke datum [eiseres] aanspraak kan maken op betaling van wachtgeld. In dat kader dient beoordeeld te worden hoe het dictum van het vonnis van de kantonrechter van 8 juli 2014 precies moet worden uitgelegd, voor zover het de verklaring voor recht betreft dat de wachtgeldregeling als opgenomen in de beëindigingsovereenkomst van 26 juli 2006 nog steeds van kracht is en pas vervalt als [eiseres] de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
4.2.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat deze verklaring voor recht zo moet worden uitgelegd dat zij recht heeft op wachtgeld tot de thans voor haar geldende pensioengerechtigde leeftijd, zijnde 66 jaar en 7 maanden. Zij voert daartoe aan dat haar pensioengerechtigde leeftijd per 1 januari 2013 is verhoogd tot 67 jaar en dat ten tijde van de procedure bij de kantonrechter dus al die leeftijd van 67 jaar gold. Volgens [eiseres] waren partijen destijds bovendien op de hoogte van de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd, omdat die verhoging volop in het nieuws was. [eiseres] wijst er ook op dat Travers geen verweer heeft gevoerd tegen het feit dat de gevorderde verklaring voor recht de doorbetaling van wachtgeld
tot de pensioengerechtigde leeftijd van [eiseres]behelsde en dat zij daarom gerechtvaardigd mocht verwachten dat de wachtgeldverplichtingen van Travers zouden voortduren tot het bereiken van haar daadwerkelijke pensioengerechtigde leeftijd.
4.3.
Travers meent dat met het begrip ‘pensioengerechtigde leeftijd’ in het dictum van het vonnis van 8 juli 2014 de leeftijd van 65 jaar bedoeld wordt. Zij wijst erop dat de kantonrechter in het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 10 juni 2014 onder het kopje ‘Vaststaande feiten’ heeft vastgesteld dat de wachtgeldregeling een uitkering behelst tot de eerste dag van de maand waarin [eiseres] 65 jaar wordt en dat [eiseres] na de procedure bij de kantonrechter geen hoger beroep heeft ingesteld, zodat van de juistheid van de vastgestelde feiten moet worden uitgegaan. Volgens [eiseres] leidt bovendien de uitleg van het dictum in het licht van en met inachtneming van de daaraan ten grondslag liggende overwegingen en gedingstukken tot de conclusie dat het begrip ‘pensioengerechtigde leeftijd’ de leeftijd als bedoeld in artikel 4 van de Uitvoeringsregeling betreft.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het dictum van een uitspraak dient te worden uitgelegd met inachtneming van de overwegingen die tot die beslissing hebben geleid.
4.5.
In de procedure die is geëindigd met het vonnis van 8 juli 2014 was net als in de onderhavige procedure een uitlegkwestie aan de orde. Partijen verschilden van mening over hoe de vaststellingsovereenkomst op het punt van de wachtgeldregeling diende te worden uitgelegd. Daarbij was de kernvraag, kort gezegd, of [eiseres] op grond van de vaststellingsovereenkomst verplicht was tot afkoop van haar recht op wachtgeld of dat dit, zoals [eiseres] had betoogd, een keuzemogelijkheid betrof. De kantonrechter heeft in r.o. 4.21 van het tussenvonnis van 10 juni 2014 voorshands geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst moet worden uitgelegd in de door [eiseres] bedoelde zin en daarbij overwogen dat dit betekent dat [eiseres] in overeenstemming met de voorschriften van de Uitvoeringsregeling aanspraak kan maken op betaling van het wachtgeld. In die Uitvoeringsregeling staat in artikel 4 lid 3 vermeld dat de duur van het wachtgeld wordt verlengd tot de eerste dag van de maand waarin de rechthebbende 65 jaar wordt en ook in artikel 9 van die regeling wordt gesproken over de 65-jarige – en dus niet de pensioengerechtigde – leeftijd. Aangezien de kantonrechter bovendien in r.o. 1.6 van het tussenvonnis van 10 juni 2014 heeft vastgesteld dat de wachtgeldregeling in hoofdlijnen een uitkering behelst tot de eerste dag van de maand waarin [eiseres] 65 jaar wordt, moet het dictum van het vonnis van 8 juli 2014 naar het oordeel van de kantonrechter zo worden uitgelegd dat daarmee bedoeld is dat de wachtgeldregeling vervalt op de eerste dag van de maand waarin [eiseres] 65 jaar wordt. Dit geldt te meer nu in de procedure die heeft geleid tot dat vonnis tussen partijen niet is gediscussieerd over de vraag of het eventuele recht op wachtgeld tot de 65-jarige leeftijd van [eiseres] of een latere datum zou duren en [eiseres] in haar processtukken in die procedure ook zelf ervan is uitgegaan dat het recht op wachtgeld duurde tot de eerste dag van de maand waarin zij 65 jaar zou worden. In verband daarmee kan [eiseres] zich dan ook niet op het standpunt stellen dat Travers verweer had moeten voeren tegen het feit dat de gevorderde verklaring voor recht de doorbetaling van wachtgeld
tot de pensioengerechtigde leeftijd van [eiseres]behelsde.
4.6.
[eiseres] stelt zich subsidiair op het standpunt dat Travers op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:2 BW gehouden is het wachtgeld aan haar door te betalen tot aan haar daadwerkelijke pensioengerechtigde leeftijd. Volgens [eiseres] heeft de kantonrechter door te beslissen dat zij tot aan haar pensioengerechtigde leeftijd moet worden doorbetaald, de rechtsverhouding tussen partijen namelijk aangevuld.
4.7.
De kantonrechter volgt [eiseres] niet in dit betoog. De kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis van 10 juni 2014 immers geen woorden gewijd aan de vraag wat bedoeld werd met de door [eiseres] in het petitum van de dagvaarding genoemde pensioengerechtigde leeftijd, maar heeft daarentegen, zoals hiervoor ook al is overwogen, vastgesteld dat de wachtgeldregeling loopt tot de eerste dag van de maand waarin [eiseres] 65 jaar wordt. Van een aanvulling van de rechtsverhouding tussen partijen door de kantonrechter in de door [eiseres] bedoelde zin is dan ook geen sprake geweest.
4.8.
[eiseres] stelt zich tot slot nog op het standpunt dat indien ervan wordt uitgegaan dat de wachtgeldregeling op haar 65e verjaardag is geëindigd, sprake is van verboden discriminatie op leeftijd. Aangezien zij in het geheel niet heeft toegelicht waarom dit het geval is, gaat de kantonrechter ook aan dit standpunt voorbij.
4.9.
De conclusie uit het voorgaande is dat de vordering tot betaling van het over de periode november 2020 tot juni 2022 verschuldigde wachtgeld zal worden afgewezen.
verstrekken specificaties
4.10.
[eiseres] vordert in deze procedure ook veroordeling van Travers tot het verstrekken van deugdelijke specificaties van het sinds 2015 aan haar betaalde wachtgeld. Zij legt aan deze vordering ten grondslag dat Travers sinds 2015 geen specificaties van de wachtgeldberekening meer aan heeft verstrekt en zij dus niet kan narekenen of Travers het correcte bedrag aan wachtgeld heeft betaald, dit terwijl zij het vermoeden heeft dat Travers in de periode 2014 tot en met 2020 ten onrechte WW-uitkeringen op het wachtgeld in mindering heeft gebracht. Volgens [eiseres] heeft Travers het wachtgeld verloond alsof sprake was van een (fictief) dienstverband en vloeit uit de artikelen 7:626 en 7:655 BW dan ook voort dat Travers de specificaties dient te verstrekken, zeker aangezien sprake is geweest van wijzigingen die aanleiding hadden moeten zijn tot aanpassing van het wachtgeld en Travers tot oktober 2015 wel specificaties heeft verstrekt.
4.11.
Travers meent dat op haar geen verplichting rust tot het verstrekken van de betreffende specificaties, aangezien een dergelijke verplichting niet voortvloeit uit de wet, de tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst, de wachtgeldregeling of het vonnis van de kantonrechter uit 2014.
4.12.
Hoewel wachtgeld geen loon is in de zin van (de voorloper van) artikel 7:625 e.v. BW (HR 28 maart 1997, NJ 1997/438) en het standpunt van Travers juist is dat op haar geen expliciete verplichting rust tot het verstrekken van de gevraagde specificaties, is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] toch aanspraak kan maken op die specificaties. [eiseres] moet immers kunnen controleren of zij het wachtgeld heeft ontvangen waar zij recht op had en aangenomen moet worden dat dit niet goed mogelijk is indien zij niet de beschikking heeft over de betreffende specificaties. De eisen van goed (ex-)
werkgeverschap brengen naar het oordeel van de kantonrechter dan ook mee dat Travers [eiseres] die specificaties dient te verstrekken. Dit geldt vanaf november 2015, nu [eiseres] tot die maand wel specificaties van Travers heeft ontvangen. Aangezien Travers zich op het standpunt stelt een eventuele veroordeling op dit punt te zullen nakomen, ziet de kantonrechter geen bezwaar tegen het koppelen van een dwangsom aan die veroordeling, zodat ook de gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat deze zal worden gemaximeerd op de hierna te noemen wijze.
achterstallig wachtgeld over periode augustus tot en met oktober 2020
4.13.
In deze zaak ligt tot slot nog de vraag voor of Travers over de periode van augustus tot en met oktober 2020 een te laag bedrag aan wachtgeld aan [eiseres] heeft betaald. Volgens [eiseres] heeft Travers door haar ontvangen WW-uitkeringen over die periode in mindering gebracht op het wachtgeld, terwijl zij daartoe niet gerechtigd was. [eiseres] voert daartoe aan dat op grond van artikel 8 van de Uitvoeringsregeling alleen een
WW-uitkering die ontleend wordt aan het dienstverband bij Travers in mindering mag worden gebracht op het wachtgeld en niet de WW-uitkeringen ter vervanging van loon uit de naderhand door [eiseres] vervulde functies.
4.14.
Travers meent dat [eiseres] wat dit betreft uitgaat van een foutieve lezing van de cao en betoogt dat zij op grond van artikel 6 lid 1 van de Uitvoeringsregeling gerechtigd was de inkomsten uit de WW-uitkering in mindering te brengen op het aan [eiseres] verschuldigde wachtgeld.
4.15.
De kantonrechter stelt voorop dat voor de uitleg van de bepalingen uit de Uitvoeringsregeling de cao-norm van toepassing is. Deze norm houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn.
4.16.
In artikel 8 lid 2 van de Uitvoeringsregeling is een bepaling opgenomen voor (onder meer) de specifieke situatie dat een rechthebbende op grond van het dienstverband waaraan wachtgeld ontleend wordt, recht heeft op een WW-uitkering. In dat geval, zo staat in de betreffende bepaling vermeld, wordt het wachtgeld gedurende de termijn waarin recht op die uitkering bestaat, alleen uitbetaald voor zover het wachtgeld die uitkering overschrijdt. Anders dan [eiseres] betoogt, kan naar het oordeel van de kantonrechter uit deze bepaling niet worden afgeleid dat een WW-uitkering die verband houdt met een ander dienstverband dan het dienstverband bij Travers niet op het wachtgeld in mindering mag worden gebracht. In artikel 6 lid 1 van de Uitvoeringsregeling is namelijk onder meer bepaald dat het wachtgeld wordt verminderd met
de inkomsten in verband met arbeid. In het algemeen wordt daarmee naar het oordeel van de kantonrechter (onder meer) gedoeld op inkomsten uit uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen, zoals de WW. [eiseres] heeft ook niet weersproken dat inkomsten uit een WW-uitkering als inkomsten in verband met arbeid kunnen worden aangemerkt, terwijl deze uitleg aansluit bij het feit dat in artikel 2 lid 3 van de Uitvoeringsregeling is bepaald dat de rechthebbende verplicht is (alle) door hem ontvangen uitkeringen vanwege sociale verzekeringen direct op te geven bij de voormalige werkgever. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat Travers op grond van artikel 6 lid 1 van de Uitvoeringsregeling gerechtigd was de door [eiseres] in de periode augustus tot en met oktober 2020 ontvangen WW-uitkering in mindering te brengen op het wachtgeld. Dit betekent dat ook de vordering van [eiseres] tot betaling van het bruto equivalent van
€ 2.374,79 netto wordt afgewezen.
proceskosten
4.17.
Aangezien [eiseres] als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, zal zij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van Travers begroot op € 996,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Travers om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiseres] een deugdelijke specificatie te verstrekken van de hoogte van het wachtgeld per maand vanaf november 2015, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per week of deel daarvan dat Travers niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 5.000,00;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Travers begroot op € 996,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2021.
(md)