ECLI:NL:RBOVE:2021:3374

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
08.100527.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling in een kapsalon met een taakstraf en voorwaardelijke straf

Op 31 augustus 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 44-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De man was beschuldigd van mishandeling van twee slachtoffers op 28 maart 2021 in een kapsalon in Zwolle. Tijdens de zitting op 17 augustus 2021 heeft de officier van justitie, mr. N. Menouar, de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.Y. Bleeker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en heeft [slachtoffer 2] mishandeld. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte meermalen in/op/tegen het gezicht van [slachtoffer 1] heeft geslagen en een kopstoot heeft gegeven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], niet-ontvankelijk verklaard omdat de schade niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot de taakstraf, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.100527.20 (P)
Datum vonnis: 31 augustus 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] (Kameroen),
wonende aan [adres 1] ,

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Menouar en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.Y. Bleeker, advocaat in Amersfoort, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 28 maart 2021 heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel hem heeft mishandeld;
Feit 2: op 28 maart 2021 [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

1.

hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Zwolle, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer 1] een of meer malen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of stompen en/of een kopstoot tegen diens hoofd, althans het lichaam, te geven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Zwolle, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft
mishandeld door hem een of meermalen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of stompen en/of een kopstoot tegen diens hoofd, althans het lichaam, te geven;

2.

hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Zwolle, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft
mishandeld door hem een of meermalen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de onder 1, subsidiair, en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van de
primaironder 1 tenlastegelegde poging tot zware mishandeling op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een kopstoot heeft gegeven, laat staan met een dusdanige kracht dat daardoor zwaar lichamelijk letsel te verwachten was.
Ten aanzien van de
subsidiaironder 1 tenlastegelegde mishandeling heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging omdat hij uit noodweer vuistslagen aan [slachtoffer 1] heeft uitgedeeld. Nu de term “mishandeling” deel uitmaakt van de tenlastelegging, vat de rechtbank dit verweer op als bewijsverweer en zal het bespreken in de bewijsmotivering.
Ten aanzien van de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Verdachte is op 28 maart 2020 een gesloten kapsalon aan de [adres 2] binnengegaan, waar op dat moment enkele personen aanwezig zijn. Verdachte heeft tijdens het politieverhoor verklaard dat hij zich niet precies herinnert wat zich heeft afgespeeld in het winkelpand, anders dan dat één man boos werd en hem zei dat hij moest vertrekken. Hij herinnert zich slechts op de grond te hebben gelegen en nog terug gelopen te zijn, maar kan zich niet herinneren met iemand gevochten te hebben.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte zich niet uit de zaak liet wegsturen en begon te slaan. heeft hij vuistslagen in het gezicht van [slachtoffer 1] en op zijn handen gegeven, waardoor [slachtoffer 1] pijn leed en letsel in zijn gezicht heeft opgelopen. Volgens [slachtoffer 1] is hij door verdachte met vuisten geslagen tegen zijn oog. De forensisch arts constateert, aldus het rapport van de forensisch geneeskundige een zwelling en een wond aan het rechteroog.
Getuige Kamel heeft verklaard gezien te hebben dat verdachte, terwijl omstanders probeerden om verdachte weg te sturen, een kopstoot heeft gegeven aan [slachtoffer 1] . De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaring te twijfelen. De ontkenning van verdachte dat hij een kopstoot zou hebben gegeven is naar het oordeel van de rechtbank, mede gezien zijn gebrek aan herinnering aan een vechtpartij, niet geloofwaardig.
Gelet op bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte meermalen in/op/tegen het gezicht
enhet hoofd
enhet lichaam heeft geslagen en/of gestompt en een kopstoot heeft gegeven tegen het hoofd van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van de kwalificatie overweegt de rechtbank dat dat van de bewezenverklaarde kopstoot onvoldoende bekend is geworden om te kunnen stellen dat deze dusdanig was dat daardoor zwaar lichamelijk letsel te verwachten was. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het door verdachte toegepaste geweld gerechtvaardigd was omdat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging tegen de (herhaalde) aanvallen van [slachtoffer 1] .
Voor een geslaagd beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41 Wetboek van Strafrecht (Sr) moet aannemelijk worden dat het begane feit geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat een noodweersituatie niet aannemelijk geworden is en overweegt daartoe het volgende.
Verschillende getuigen hebben verklaard dat verdachte al ruim vóór het contact met [slachtoffer 1] , ogenschijnlijk dronken en verward, overlast heeft veroorzaakt en ruzie heeft gezocht met willekeurige voorbijgangers. Het is bovendien verdachte geweest die de gesloten winkelruimte onuitgenodigd binnen is getreden en zich daaruit niet liet wegsturen. Het had op de weg van verdachte gelegen om zich uit de situatie terug te trekken en de straat en de omgeving van het winkelpand te verlaten, waartoe hij meermalen de gelegenheid heeft gehad. In plaats daarvan heeft verdachte het omgekeerde gedaan; hij heeft telkens opnieuw de confrontatie met [slachtoffer 1] opgezocht. De rechtbank passeert het verweer.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1, subsidiair, tenlastegelegde mishandeling heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De ter plaatse gekomen politie beschrijft in een ambtsedig proces verbaal van bevindingen dat verdachte niet heeft gereageerd op het aanroepen van de politie, en dat hij in de richting van de man met het grijze vest liep en hem met kracht met de vuist eenmaal in zijn gezicht sloeg. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij door verdachte met diens vuist is geslagen onder zijn rechteroog.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 28 maart 2020 te Zwolle [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem meermalen in/op/tegen het gezicht te slaan en/of stompen en/of een kopstoot tegen diens hoofd te geven;
2.
hij op 28 maart 2020 te Zwolle [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem eenmaal in het gezicht te stompen;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair, en feit 2
telkens het misdrijf
mishandeling

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld te volstaan met een taakstraf. Daartoe heeft de raadsvrouw onder meer gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het eigen letsel dat hij aan het incident heeft overgehouden en de zeer oude justitiële documentatie van verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) ten aanzien van eenvoudige mishandeling. In deze oriëntatiepunten wordt de hoogte van de straf onder meer afhankelijk gesteld van de intensiteit van het toegepaste geweld zoals de duur van het geweld en het aantal (vuist-)slagen, het gebruik van een slagwapen of bijvoorbeeld een kopstoot, het toegebrachte letsel en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval het uitgangspunt van een taakstraf van 120 uur, geldend voor één eenvoudige mishandeling, als minimum dient te worden gekozen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een willekeurig persoon die in een voor publiek gesloten winkelruimte aan het werk was en aan mishandeling van een omstander die hem probeerde te helpen en bedaren. Verdachte heeft daarmee de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers geschonden. De rechtbank rekent het verdachte aan hij de confrontatie met zijn latere slachtoffers zelf heeft opgezocht. Dit alles speelde zich af op de openbare weg en veel personen waren getuige hiervan.
Het is algemeen bekend dat dergelijke gewelddadige feiten niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffers veroorzaken, maar ook bij degenen die er ongewild getuige van zijn.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verder houdt de rechtbank rekening met een uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 01 juli 2021waaruit onder meer blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens gewelds- en agressiedelicten.
De rechtbank acht, alles afwegende, de eis van de officier van justitie passend en geboden.
Verdachte wordt aldus veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, die – als deze niet naar behoren wordt verricht – wordt vervangen door 80 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 649,99 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd en de vordering evenmin is ondertekend. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om het schadevorderingsformulier te ondertekenen en deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Wetboek van strafrecht

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair en feit 2, telkens het misdrijf:
mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair, en het onder 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
160 (honderd en zestig) uren;
- bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte van
40 (veertig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
80 (tachtig) dagen, subsidiair 20 (twintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 1] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Pouw, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. C.A. Peterzon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2021.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche IJsselland, met nummer ON1R020033/Anguilla (onderzoek Anguilla). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: ((poging zware) mishandeling [slachtoffer 1] )
- het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 1] van 29 maart 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 083-089):
Ik was in de winkel met vrienden. Er kwam een zwarte jongeman aan, stevig en hij was dronken. Er waren nog andere jongens en die zeiden ga weg we zijn hier aan het werk. We zijn 15 minuten bezig geweest om hem uit de winkel te praten. (…) toen begon de zwarte man te slaan (…) hij begon mij tegen mijn oog te slaan, toen werd ik duizelig. (….) Eigenlijk hij heeft mij hard geslagen, hij heeft mij met vuisten geslagen, tegen mijn oog, tegen mijn handen. (…) Hij heeft ons geslagen (…) hij deed zijn jas uit en begon ons te slaan (…) De meeste klappen heb ik volgens mij gehad (…) hij probeerde steeds naar binnen te komen en ons aan te vallen (…) Ik had heel veel klappen gehad met vuisten en hierdoor kon ik niet goed meer zien. (...).
-een geschrift, te weten een forensisch geneeskundig letselverslag opgemaakt door R. Meijer, FG-arts KNMG bij GGD IJsselland van 2 april 2020, betreffende het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 097-105):
- Er is sprake van een dikke wenkbrauw van het rechteroog, waarbij aan het uiteinde van de rechter wenkbrauw een oppervlakkige schaafwond aanwezig is. Zowel aan het boven- als onderooglid is een rode verkleuring van de huid te zien.
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 28 maart 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 114-117):
(…) 28 maart 2020 (…) [adres 2] (…) De negroïde man wilde weer naar binnen. Er ontstond een worsteling tussen de Arabische en negroïde man. (…). De negroïde man liep, toen ineens zonder shirt aan, terug naar de Arabische man met mes. De negroïde man was wat lacherig. Hij riep nog wat, maar ik kon niet verstaan wat. De Arabische man met mes stond in de deuropening van het pand met nummer [nummer] . De negroïde man wilde weer naar binnen. (…) De negroïde man gaf de Arabische man met mes toen een kopstoot. Toen begonnen ze op elkaar in te slaan. (…) De negroïde man was aan het lastigvallen (…)
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: (mishandeling [slachtoffer 2] )
-Het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] , zakelijk weergegeven (pagina 106):
Op 28 maart 2020 (…) [adres 2] (…) zag ik een donkere grote brede man met zwart haar rondlopen op straat (…) Ik zag dat hij vervolgens in de richting van de man met het grijze vest liep en hem met kracht met de vuist eenmaal in zijn gezicht sloeg
-Het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte [verdachte] , inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , zakelijk weergegeven (pagina’s 041 en 044):
(…) Wij zagen dat de verdachte van de voordeur weer weg liep in de richting van verdachte
2 en hem naderde tot op ongeveer een halve meter. Wij zagen dat de verdachte zijn rechterarm naar achteren bewoog en vervolgens met meer dan geringe kracht weer naar voren bewoog in de richting van het gezicht van verdachte 2. Wij zagen dat de
verdachte hierbij zijn rechterhand tot een vuist balde en verdachte 2 hard in zijn gezicht sloeg. Wij zagen dat het hoofd van verdachte 2 naar achteren bewoog, kennelijk door de kracht van de vuistslag van de verdachte.
- het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 2] van 29 maart 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 033-037):
(…)De negroïde man sloeg mij. Ik probeerde ze uit elkaar te halen maar toen sloeg hij mij (…) onder mijn rechteroog (…) ik ben geslagen met de vuist tegen mijn oog. (…)