ECLI:NL:RBOVE:2021:3298

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
08-952335-20 ONT
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

Op 24 augustus 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man die betrokken was bij de handel in drugs. De rechtbank oordeelde dat de man een bedrag van € 22.972,45 aan de Staat moest betalen, als ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingediend door de officier van justitie op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 76.574,81. De rechtbank heeft de vordering behandeld tijdens openbare terechtzittingen op 9 februari en 13 juli 2021, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.R. Maarsingh.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 september 2019 tot en met 30 juni 2020 cocaïne heeft verhandeld. De officier van justitie heeft betoogd dat de vordering alleen tegen de veroordeelde is ingediend omdat bij de medeverdachten niets te halen leek. De verdediging heeft betoogd dat de veroordeelde niet alleen verantwoordelijk was voor de opbrengsten en dat er kosten gemaakt zijn voor koeriers en dealers. De rechtbank heeft de berekeningen van het wederrechtelijk verkregen voordeel overgenomen, maar heeft ook rekening gehouden met de kosten voor de koeriers, wat leidde tot een aanpassing van het geschatte voordeel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 22.972,45, en de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de veroordeelde en zijn medeverdachten nauw hebben samengewerkt en dat er geen reden is om aan te nemen dat de rol van de veroordeelde groter was dan die van zijn medeverdachten. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rechtbank in Zwolle.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-952335-20 ONT
Datum vonnis: 24 augustus 2021
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 76.574,81.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 9 februari 2021 en
13 juli 2021. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Maarsingh, advocaat in Deventer, is op die terechtzittingen verschenen en op de vordering gehoord. Voorafgaand aan de terechtzitting op 13 juli 2021 heeft een schriftelijke ronde plaatsgevonden.
De inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden op 9 februari 2021. In het proces-verbaal van de zitting staat het standpunt dat de raadsman over de ontneming heeft ingenomen verwoord. Dat standpunt houdt het navolgende in:
Het bevreemdt verdachte dat alleen hij geconfronteerd wordt met de vordering en zijn medeverdachten niet, terwijl zij samen hebben gedeeld in de opbrengst. Er wordt ten nadele van verdachte rekening gehouden met het versnijden van cocaïne. De stellingname dat vanaf september 2019 tot 19 juni 2020 de hoeveelheid van de verkoop van cocaïne lineair was, is discutabel. De politie is bij de berekening uitgegaan van een verkeerde inkoopprijs. Ten onrechte is geen rekening gehouden met de kosten voor koeriers/dealers. Het wederrechtelijk verkregen voordeel kan maximaal op € 7.705,- worden gesteld, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft op 23 maart 2021 schriftelijk gereageerd op de standpunten van de raadsman. Volgens de officier van justitie is de vordering ontneming alleen ten aanzien van verdachte ingediend, omdat bij de medeverdachten niets te halen leek en verdachte een belangrijker rol speelde. Dat cocaïne wordt versneden is ambtshalve bekend en het is logisch dat verdachte voor een grotere winstmarge is gegaan door de cocaïne te versnijden. Dat kosten voor een koerier zijn gemaakt is niet gebleken en niet concreet gemaakt. De reden om van een gemiddelde inkoopprijs van € 31.150,- uit te gaan in de rapportage was het feit dat er geen concrete informatie beschikbaar was over de leverancier die de cocaïne aan [veroordeelde] leverde en voor welke prijs hij heeft ingekocht. Als de stelling van de raadsman wordt gevolgd dat de inkoopprijs € 34.000,- zou zijn zou dat – in combinatie met zijn stelling dat verdachte niet versneed - betekenen dat hij € 34.000,- euro betaalde voor een kilo versneden drugs terwijl pure drugs (met de mogelijkheden deze te vermeerderen door versnijding) slechts € 28.300,- zou kosten (gemiddeld). Dit is zeer onaannemelijk.
Op de terechtzitting van 13 juli 2021 heeft de officier van justitie mr. A. van Veen primair zijn vordering gehandhaafd en subsidiair gevorderd dat 40% van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen.
De raadsman heeft in zijn schriftelijke reactie van 29 april 2021 en ter terechtzitting van
13 juli 2021 zijn standpunt over de hoofdelijkheid en het versnijden, kortgezegd, herhaald en aanvullend opgemerkt dat getuige [getuige] heeft verklaard dat hij dealde om een beetje geld bij te verdienen. Het is dus aannemelijk dat extra kosten zijn gemaakt om de dealers te betalen.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 23 februari 2021 veroordeeld, voor zover van belang, voor de eendaadse samenloop van de strafbare feiten:
- medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder
B van de Opiumwet gegeven verbod en
- medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder
C van de Opiumwet gegeven verbod;
in de periode van 1 september 2019 tot en met 30 juni 2020.
In het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 12 januari 2021 [1] staat dat verdachte in de eerste twee weken van juni 2020 vermoedelijk voor een bedrag van € 12.270 aan cocaïne heeft geleverd aan drugsconsumenten. In het voordeel van verdachte kan worden aangenomen dat de verkoop in die twee weken een piekperiode betrof en dat hij met één gram omzet per dag is gestart op 1 september 2019. De periode van 1 september 2019 tot
19 juni 2020 betreft 292 dagen. Voor de hand liggend en niet nadelig voor verdachte is het uitgangspunt, dat cocaïne werd ingekocht bij een groothandel dan wel tussenhandel en niet in Zuid-Amerika. Hierbij kan worden uitgegaan van het gemiddelde van de bij 'groothandel' en 'tussenhandel' genoemde prijzen: ( € 28.300,- + € 34.000,-) / 2 = € 31.150,- per ingekochte kilo.
Aannemelijk is dat verdachte de cocaïne zelf heeft versneden dan wel heeft laten versnijden. Uitgegaan is van een prijs van € 0,12 per gram versnijdingsmiddel. Verdachte had een eigen koeriersbedrijf met meerdere koeriers in dienst. Er is niet gebleken dat deze of andere koeriers op een andere wijze dan vanuit een bestaand dienstverband werden betaald voor het distribueren dan wel leveren van verdovende middelen aan gebruikers/consumenten. Met dergelijke kosten is dus geen rekening gehouden. De berekening ziet er dan als volgt uit:
Totale omzet in twee weken (14 dagen, eerste twee weken juni 2020) = € 12.270,-
€ 12.270 / 14 = € 876,4285714 per dag (dit wordt gezien als de maximaal behaalde omzet per dag).
Op basis van de consumentenprijzen van een gram cocaïne wordt de verkoopprijs gesteld op: € 49,65 (gemiddelde van € 49,- en € 50,30).
De omzet op de eerste dag wordt gezien als € 49,65
De gemiddelde omzet per dag gedurende de 292 dagen is € 49,65 + ( 0,5 x ( € 876,4286 -€49,65)) = € 463.0393 (per dag).
De totale omzet over de 292 dagen is dan (€ 463.0393 x 292 =) € 135.207,4 756
€ 135.207,4756 / € 49,65 = 2.723,211996 gram (totale hoeveelheid verkocht product).
Wat betreft de kosten is de volgende berekening opgenomen:
2.723,211996 gram x 0,69 x € 31.150 = € 58.531,35704 (inkoop cocaïne)
(waarbij 0,69 het percentage cocaïne is).
2.723,211996 gram x 0,31 x €0, 12 = € 101,3034863 (inkoop versnijdingsmiddelen)
(waarbij 0,31 het percentage versnijdingsmiddelen is: (100% - 69% = 31%).
€ 58.531,35704 + € 101,3034863 = € 58.632,66052 (totaal inkoop grondstoffen)
Omzet - Kosten = Netto winst:
€ 135.207,4756 - € 58.632,66052 = € 76.574,81508
Dit is afgerond € 76.574,82.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt de berekening uit het rapport over, met dien verstande dat de rechtbank het aannemelijk acht dat verdachte kosten heeft moeten maken voor de koeriers. Dit blijkt vooral uit de verklaring van [getuige] [2] waarbij hij vertelt dat hij drugs heeft afgeleverd om een beetje bij te verdienen. Daarnaast is het niet aannemelijk dat iemand gaat dealen in verdovende middelen zonder daarvoor betaald te krijgen. De rechtbank brengt daarom 10% van de netto winst als kosten voor de koeriers in mindering, waardoor het wederrechtelijk verkregen voordeel neerkomt op € 68.917, 34 (€ 76.574,82 - € 7.657,48).
Het is verder een feit van algemene bekendheid dat cocaïne wordt versneden om het volume te verhogen en het effect te verbeteren. Versnijden levert de drugsverkoper een kostenbesparing op, gezien de lage inkoopprijs van de versnijdingsmiddelen ten opzichte van de prijs van de cocaïne. Dit draagt bij aan een hogere winst en dus een groter wederrechtelijk verkregen voordeel. Het is aannemelijk dat verdachte de cocaïne heeft versneden of heeft laten versnijden en de rechtbank acht het om die reden redelijk dat in het rapport een percentage versnijdingsmiddel is verrekend.
De rechtbank heeft ten aanzien van het medeplegen overwogen dat verdachte en de twee medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt met betrekking tot het dealen van drugs en dat zij daarbij uitwisselbare rollen vervulden. Er is geen reden om aan te nemen dat de rol van verdachte groter was, of dat verdachte niet met zijn medeplegers in de winst heeft gedeeld. De rechtbank deelt het ontnemingsbedrag van € 68.917, 34 daarom door drie.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 22.972,45.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 22.972,45.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 22.972,45 en wijst de vordering van de officier van justitie voor het meerdere af;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 22.972,45 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 459 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Peterzon, voorzitter, mr. A. van Holten en
mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van M. Bakker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2021.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex art 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht, rapportnummer 20201016001, Onderzoek Figuurzaag/ON1R020029, van de Districtsrecherche IJsselland, Eenheid Oost-Nederland en opgemaakt door verbalisant [verbalisant] .
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige] van 21 juni 2020, p. 690-695 van dossier Onderzoek Figuurzaag/ON1R020029.