7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De feiten en omstandigheden
Op 10 november 2020 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opslaan en voorhanden hebben van circa vierentwintig kilogram professioneel vuurwerk. Het vuurwerk werd door verdachte in zijn slaapkamer bewaard, zijnde een ruimte die daar niet voor was ingericht en daarvoor ongeschikt was. Daarnaast beschikte verdachte evenmin over de vereiste vergunning en gespecialiseerde kennis.
Het is algemeen bekend dat vuurwerk gevaar kan opleveren en ook dat dit gevaar nog groter is bij professioneel vuurwerk, dat een substantieel zwaardere of explosievere lading bevat dan het vuurwerk waarvan het is toegestaan dat dit aan consumenten wordt verkocht. Een eventuele ontploffing van het professionele vuurwerk had dan ook enorme gevolgen kunnen hebben voor de omgeving. Daarbij valt te denken aan (mogelijk blijvende) gehoorbeschadiging, oogletsel, verminking van de ledematen of zelfs overlijden.
De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval het vuurwerk was opgeslagen in de slaapkamer van verdachte in een woning die in een woonwijk is gelegen. Dat brengt met zich dat verdachte niet alleen zichzelf, maar ook zijn gezinsleden, de omwonenden en de opstallen in de directe omgeving in gevaar heeft gebracht.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 maart 2021 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland, opgesteld door L.B.J. van der Kolk, van 29 juni 2021.
Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat bij verdachte sprake zou zijn van het syndroom van Gilles de la Tourette en een verstandelijke beperking. Het sociaal-emotioneel functioneren van verdachte is beperkt en hij lijkt gevoelig voor prikkels/roekeloos gedrag. Daarnaast is mogelijk sprake van onderliggende psychische problematiek en van een instabiele gezinsachtergrond, waarbinnen verdachte vermoedelijk negatieve jeugdervaringen heeft opgedaan. De reclassering acht het wenselijk om laagdrempelig te starten met begeleiding, opdat al doende beter zicht kan worden verkregen op zijn behoeften. Het is volgens de reclassering geïndiceerd om dit toezicht en de afdoening van onderhavige zaak te laten plaatsvinden binnen het jeugdstrafrecht vanwege de leeftijd van verdachte, zijn kwetsbaarheid en zijn lage cognitieve niveau. Een belangrijke doelstelling is dat verdachte door middel van een pedagogische aanpak wordt begeleid en dat zijn directe omgeving daarbij wordt betrokken. De reclassering adviseert voorts aan verdachte, indien mogelijk, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zal meewerken aan het reclasseringstoezicht, huisbezoeken inbegrepen, en zich derhalve gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de William Schrikker Stichting, afdeling jeugdreclassering.
Ter terechtzitting heeft de heer Blankestijn, jeugdreclasseerder bij de William Schrikker Stichting, de bevindingen en adviezen – zoals vervat in bovengenoemd reclasseringsrapport – onderschreven.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het sanctierecht voor minderjarigen of dat voor volwassenen dient te worden toegepast. Daarna zal de rechtbank zich buigen over de vraag welke straf passend is.
- Het toe te passen sanctiestelsel
De rechtbank overweegt dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde negentien jaar oud was. In dat geval is de hoofdregel dat het meerderjarigenstrafrecht van toepassing is. Bij wijze van uitzondering kan echter, indien de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven, ten aanzien van een jongvolwassene die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van achttien jaren doch niet die van drieëntwintig heeft bereikt volgens artikel 77c Wetboek van Strafrecht (Sr) recht worden gedaan overeenkomstig het strafrecht voor minderjarigen.
De rechtbank acht in dit kader het volgende van belang.
Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, overweegt de rechtbank dat een feit als het onderhavige – het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk – per definitie een ernstig feit betreft. Dat maakt dat toepassing van het strafrecht voor volwassenen in beginsel kan worden gerechtvaardigd.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat ook de persoonlijkheid van verdachte in ogenschouw dient te worden genomen. Te dien aanzien overweegt de rechtbank dat verdachte een kwetsbare jongen betreft, die ook tijdens de behandeling op de terechtzitting een zeer jeugdige en enigszins verstandelijk beperkte indruk maakte, waarbij het beeld omtrent zijn persoon zoals dat wordt geschetst in het reclasseringsrapport wordt onderschreven. De persoon en het ogenschijnlijk lage cognitieve niveau van verdachte maakt dat een pedagogische aanpak wenselijk wordt bevonden. Met het oog daarop adviseert de reclassering toepassing van het jeugdstrafrecht en de begeleiding van verdachte en het uit te oefenen reclasseringstoezicht te laten plaatsvinden door de William Schrikker Stichting, afdeling jeugdreclassering.
In het kader van de afweging voor het toe te passen sanctiestelsel wegen de laatstgenoemde omstandigheden ten aanzien van de persoonlijkheid van verdachte voor de rechtbank zwaarder. Hoewel de ernst van het feit in beginsel grond zouden kunnen zijn om het strafrecht voor volwassenen toe te passen, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval, gelet op de persoon van verdachte, zoals hierboven uiteengezet, het strafrecht voor jeugdigen moet worden toegepast en toepassing dient te worden gegeven aan artikel 77c Sr.
De rechtbank hanteert het jeugdstrafrecht als sanctiestelsel.
- De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit in beginsel het opleggen van een jeugddetentie rechtvaardigt. Het handelen van verdachte was immers zeer gevaarzettend en onverantwoord.
De rechtbank houdt anderzijds rekening met de persoon van verdachte zoals hierboven is uiteengezet. Gelet daarop gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte het risico en de gevaren van zijn handelen niet, althans onvoldoende, heeft kunnen overzien. Daar komt bij dat het zwaartepunt van de straf, naar het oordeel van de rechtbank, dient te liggen op de begeleiding van verdachte om in de toekomst dit soort gedrag te voorkomen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen, maar dan geheel voorwaardelijk. Een flinke stok achter deur wordt nodig geacht, nu verdachte blijkens het reclasseringsrapport niet van het woord ‘moeten’ houdt, maar het wel degelijk van belang is dat hij zich meewerkend opstelt.
Alles afwegend, acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, passend en geboden.