Overwegingen
1. De voormalig eigenaren van de woning op perceel [nummer] en [naam 2] hebben op 19 augustus 2019 een koopovereenkomst betreffende deze woning gesloten. [naam 2] wil deze woning gebruiken voor kamergewijze bewoning door vijf personen. Daartoe heeft [naam 3] op 15 augustus 2019 een aanvraag om een omgevingsvergunning bij verweerder ingediend.
Eisers wonen op het naastgelegen perceel, [adres 2] in Enschede.
2. Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
3. Perceel [nummer] is gelegen in een gebied waarvoor het bestemmingsplan “Twekkelerveld 2005” geldt en heeft daarin de bestemming “Wonen”. De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Ook geldt voor perceel [nummer] het paraplubestemmingsplan “Parkeren-Enschede”. Voor perceel [nummer] geldt tevens het paraplubestemmingsplan “Onzelfstandige bewoning Enschede” (hierna: het bestemmingsplan). In het bestemmingsplan is aan perceel [nummer] de gebiedsaanduiding “overige zone - onzelfstandige bewoning” toegekend.
Artikel 3.1, onder a, van het bestemmingsplan bepaalt dat ter plaatse van de aanduiding “overige zone - onzelfstandige bewoning", daar waar ter plaatse van de geldende bestemming of functieaanduiding wonen is toegestaan, het verboden is woningen/wooneenheden of andere gebouwen te gebruiken of in gebruik te geven als kamerverhuurpand.
Onder ‘kamerverhuurpand’ wordt verstaan: een woning/wooneenheid die wordt gebruikt door 3 of meer personen die niet als één huishouden kunnen worden aangemerkt. De woning/wooneenheid kenmerkt zich door het gezamenlijk gebruik van kook- en wasgelegenheid en/of toilet en in de meeste gevallen met een gezamenlijke toegang (artikel 1.32 van het bestemmingsplan).
Onder ‘bestaand kamerverhuurpand’ wordt verstaan: een kamerverhuurpand dat voor 24 december 2016 (het tijdstip van inwerkingtreding van het Voorbereidingsbesluit "Onzelfstandige Bewoning 2017") onzelfstandig wordt bewoond en dit gebruik niet voor een periode langer dan een jaar is onderbroken (artikel 1.13 van het bestemmingsplan).
Artikel 3.1, onder b, van het bestemmingsplan bepaalt dat burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het onder a genoemde verbod en het gebruik van of het in gebruik geven van een kamerverhuurpand toestaan, mits wordt voldaan aan de criteria uit de beleidsregel "Onzelfstandige bewoning Enschede" dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.
4. Uit de beleidsregel “Onzelfstandige bewoning Enschede” (hierna: de Beleidsregel) volgt dat van onzelfstandige bewoning sprake is wanneer drie of meer bewoners geen gezamenlijk zelfstandig huishouden voeren en dus de bewoning niet als één afzonderlijk huishouden kan worden aangemerkt. Indien een aanvraag voor onzelfstandige bewoning wordt ingediend, vindt toetsing plaats of hiervoor afgeweken kan worden van het bestemmingsplan met een omgevingsvergunning. Hierbij geldt als toetsingskader dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat door onder andere op buurt- en straatniveau een maximaal percentage aan te geven ten aanzien van onzelfstandige bewoning door drie of meer personen. Hierbij is de dag waarop de aanvraag voor een omgevingsvergunning door de gemeente is ontvangen bepalend voor het vaststellen van de geldende percentages. Daarnaast moet worden voldaan aan de parkeernormen zoals is gesteld in de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Perceel [nummer] is gelegen in buurt ‘Tubantia-Toekomst’ en hiervoor geldt een maximaal buurtpercentage van 4,1%. Het maximale straatpercentage bedraagt 12%.
5. Op 23 november 2019 is de tijdelijke beleidsregel “Onzelfstandige bewoning Enschede 2020” (hierna: Beleidsregel 2020) in werking getreden. Beleidsregel 2020 is op 20 oktober 2020 verlengd tot 1 april 2021. De reden voor het tijdelijk niet meer toetsen aan de Beleidsregel (maar aan de strengere criteria zoals neergelegd in Beleidsregel 2020) is dat verweerder signalen bereiken dat de leefbaarheid in wijken onder druk staat. Nader onderzoek moet uitwijzen of de regulering van onzelfstandige bewoning aanpassing behoeft.
Artikel 1 van Beleidsregel 2020 bepaalt dat een vergunning voor onzelfstandige bewoning slechts wordt verleend indien:
a. sprake is van een sociale huurwoning, én
b. het plan past binnen de (prestatie-) afspraken die zijn gemaakt met de Enschedese woningcorporaties, én
c. geen sprake is van een negatief effect op het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van het plan.
Artikel 2 van Beleidsregel 2020 bepaalt dat artikel 1 niet van toepassing is op aanvragen die zijn ingediend voor het inwerking treden van deze beleidsregel. Deze aanvragen worden getoetst aan het beleid zoals dat gold op het moment van indienen van de aanvraag.
6. Bij aanvraag van 15 augustus 2019 heeft [naam 3] verweerder verzocht hem een omgevingsvergunning te verlenen om kamergewijze bewoning (door vijf personen) van de woning op perceel [nummer] mogelijk te maken.
Deze aanvraag is in strijd met artikel 3.1, onder a, van het bestemmingsplan zodat een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is vereist. De aanvraag ziet op deze omgevingsvergunning.
7. In het primaire besluit van 8 oktober 2019 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat door het verlenen van medewerking het buurtpercentage uitkomt op 3,89% en het straatpercentage uitkomt op 2,63%. De maximaal toegestane percentages van 4,1% (buurt) en 12% (straat) worden niet overschreden. Omdat hierdoor wordt voldaan aan de criteria van de Beleidsregel en de Beleidsregel met inachtneming van het woon- en leefklimaat is vastgesteld, kan de gevraagde omgevingsvergunning volgens verweerder worden verleend.
Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo verleend. Hierbij heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo in samenhang met artikel 3.1, onder b, van het bestemmingsplan in samenhang met de Beleidsregel.
Deze omgevingsvergunning is vervolgens overgeschreven op naam van [naam 2] .
8. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 21 februari 2020 het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het bestreden besluit.
9. In het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de bezwarencommissie, het primaire besluit gehandhaafd.
Hierbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, gelet op het in artikel 2 van Beleidsregel 2020 opgenomen overgangsrecht, op de aanvraag de Beleidsregel van toepassing is en blijft. Volgens verweerder heeft hij inzichtelijk gemaakt hoe de in de criteria van de Beleidsregel genoemde percentages door hem zijn berekend. Volgens verweerder wordt er aan deze criteria voldaan. Verder zijn er volgens verweerder geen aanwijzingen dat het woonklimaat en de leefbaarheid in de Albert Meijeringstraat worden aangetast door het toestaan van onzelfstandige bewoning in de woning op perceel [nummer] . Er zijn in 2020 geen klachten geregistreerd over perceel [nummer] . Ook is de leefbaarheidssituatie van de omgeving van perceel [nummer] in de Leefbarometer (van het ministerie van BZK) in 2018 gekwalificeerd als ‘ruim voldoende’.
Gelet op de feitelijke situatie ter plaatse zijn er geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb om van de Beleidsregel af te wijken, aldus verweerder.
Beoordeling van het beroep
10. Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruiken van de woning op perceel [nummer] voor onzelfstandige bewoning in strijd is met artikel 3.1, onder a, van het bestemmingsplan en dat daarom een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is vereist. Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder in redelijkheid (binnenplans, op grond van artikel 3.1, onder b, van het bestemmingsplan) heeft kunnen afwijken van het bestemmingsplan onder verwijzing naar de Beleidsregel.
11. De rechtbank overweegt allereerst dat zij het standpunt van verweerder - dat op de aanvraag en de besluitvorming hierop de Beleidsregel van toepassing is en blijft - onderschrijft. Dit volgt immers uit het in artikel 2 van Beleidsregel 2020 neergelegde overgangsrecht.
12. De Beleidsregel houdt in dat verweerder (binnenplans) kan afwijken van het bestemmingsplan om onzelfstandige bewoning toe te staan, mits er wordt voldaan aan het in de Beleidsregel opgenomen maximale buurtpercentage en maximale straatpercentage. In deze zaak geldt een maximaal buurtpercentage van 4,1% en een maximaal straatpercentage van 12%. Uit de Beleidsregel volgt dat de situatie ten tijde van de aanvraag bepalend is. Dat tijdstip geldt daarom zowel voor de primaire besluitvorming als de beslissing op het bezwaarschrift.
13. Eisers stellen dat verweerder niet heeft aangetoond dat aan het maximale buurt- en straatpercentage in de Beleidsregel is voldaan, zodat niet vaststaat dat verweerder op grond van de Beleidsregel mag afwijken van het bestemmingsplan. In dat kader hebben eisers, samengevat weergegeven, aangevoerd dat verweerder strooit met cijfers en percentages en niet is te volgen hoe verweerder aan deze cijfers komt.
14. De rechtbank overweegt hierover dat deze berekening voor de rechtbank ook onduidelijk was. Ter zitting kon verweerders gemachtigde geen opheldering geven omdat zij alleen de beschikking had over digitale stukken en het niet lukte om verbinding te maken met de wifi van de rechtbank. De rechtbank heeft daarom het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld deze onduidelijkheid weg te nemen. De rechtbank heeft bij brief van 13 april 2021 aan verweerder meegedeeld welke informatie zij nodig heeft en hoe deze informatie moet worden aangeleverd.
Op 10 mei 2021 heeft verweerder informatie verstrekt. De wijze van berekening is de rechtbank hiermee duidelijk geworden. Uit deze informatie blijkt het volgende. Gelet op de redactie van de Beleidsregel, moet op de dag van ontvangst van de aanvraag het aantal woningen waarin drie of meer personen wonen die geen familie van elkaar zijn, worden vastgesteld. Dit gebeurt door het raadplegen van het GBA op de dag van ontvangst. Omdat de woningmarkt continue in beweging is (mensen verhuizen, panden worden tijdelijk niet bewoond door bijvoorbeeld een verbouwing, panden worden illegaal in gebruik genomen als kamerverhuurpand, het gebruik van legale kamerverhuurpanden wordt beëindigd, etc.) kan het aangetroffen aantal woningen (waarin drie of meer personen wonen die geen familie van elkaar zijn) dagelijks wijzigen. Het op een specifieke dag aangetroffen aantal woningen (waarin drie of meer personen wonen die geen familie van elkaar zijn) betreft daarom niet het exacte aantal woningen waarin onzelfstandig wordt gewoond maar dit betreft een indicatie hiervan. Deze onzekerheidsmarge is inherent aan de redactie van de Beleidsregel en daarmee verdisconteerd in de Beleidsregel.
Uit de door verweerder ingebrachte stukken blijkt dat, volgens het GBA, op 16 augustus 2019 (oftewel ten tijde van de binnenkomst van de aanvraag van [naam 3] / [naam 2] ) in de buurt Tubantia-toekomst in 86 woningen drie of meer personen wonen die geen familie van elkaar zijn. Gerelateerd aan het aantal woningen in de buurt en straat resulteert honorering van de aanvraag in een buurtpercentage van 3,89% en een straatpercentage van 2,63%. Dit is lager dan het maximale buurtpercentage (4,1%) en het maximale straatpercentage (12%).
Ten tijde van de binnenkomst van de aanvraag werd dus voldaan aan het maximale buurt- en straatpercentage, neergelegd in de Beleidsregel. Gelet op de redactie van de Beleidsregel, worden deze percentages ook gehanteerd in het bestreden besluit. Daarom werd ten tijde van het bestreden besluit ook voldaan aan deze criteria.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen daarom niet.
15. Het voldoen aan de criteria van de Beleidsregel betekent dat verweerder op grond van artikel 3.1, onder b, van de planregels kan afwijken en de gevraagde omgevings-vergunning kan verlenen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
De vraag of sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden moet bij het nemen van de beslissing op bezwaar ex nunc, oftewel ten tijde van het bestreden besluit op 16 juli 2020, worden beoordeeld.
16. Eisers stellen dat er ten tijde van het bestreden besluit bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb waren om af te wijken van de Beleidsregel, erin resulterend dat verweerder in redelijkheid niet had mogen afwijken van het bestemmingsplan en daarom de gevraagde omgevingsvergunning had moeten weigeren.
16.1.Ter onderbouwing hebben eisers, samengevat weergegeven, ten eerste aangevoerd dat er erg veel kamerverhuurpanden nabij hun woning zijn. Hiervan ondervinden zij veel overlast. Het toestaan dat naast hun woning een kamerverhuurpand mag worden gerealiseerd waardoor zij naast een studentenhuis komen te wonen, resulteert in nog meer overlast. Verweerder heeft, als reactie op het verzoek van de rechtbank om de situatie ten tijde van het bestreden besluit inzichtelijk te maken, aangegeven hiertoe niet (meer) in staat te zijn, maar in de stukken wordt het aantal van 110 woningen genoemd. Ten tijde van het bestreden besluit werd daarom niet aan het maximale buurt- en straatpercentage voldaan.
16.2.Ten tweede hebben eisers aangevoerd dat de aanwezigheid van een studentenhuis naast hun woning een sterk waardedrukkend effect heeft op hun woning. Dit wordt niet alleen veroorzaakt door de te verwachten overlast van de studenten maar tevens door de te verwachten verpaupering van de woning op perceel [nummer] . Eisers stellen dat dit waardedrukkende effect voor hen extra wrang is omdat hun woning hun pensioenvoorziening is. De verpaupering wordt mede in de hand gewerkt doordat de huiseigenaar, [naam 2] , niet zelf in Enschede woont maar de woning gebruikt als beleggingsobject waarmee hij een zo hoog mogelijk rendement wil behalen. Dit slechte verhuurderschap is juist de reden geweest voor verweerder om Beleidsregel 2020 vast te stellen en de Beleidsregel te bevriezen. Ook als Beleidsregel 2020 niet rechtstreeks van toepassing zou zijn op deze zaak, moet verweerder hiermee wel rekening houden.
17. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
17.1.Artikel 4:84 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) tot aan haar uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, kon van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb slechts sprake zijn indien het gaat om omstandigheden die niet reeds in de beleidsregels zijn verdisconteerd en waarin strikte navolging van de beleidsregel zou leiden tot een uitkomst die een bestuursorgaan niet geacht kon worden te hebben beoogd. De bijzondere omstandigheden in de zin van art. 4:84 Awb zijn dan die feiten en omstandigheden die bij het vaststellen van de beleidsregel niet bekend waren of althans niet zijn meegewogen, oftewel: het gaat om omstandigheden waaraan bij de totstandkoming van de beleidsregel niet is gedacht. In de hiervoor aangehaalde uitspraak van 26 oktober 2016 heeft de Afdeling deze lijn expliciet verlaten (‘anders dan voorheen’). De Afdeling is thans van oordeel dat omstandigheden die bij het opstellen van een beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel moeten worden geacht te zijn verdisconteerd, niet reeds daarom buiten beschouwing kunnen worden gelaten. In de praktijk blijkt dat ook al heeft het betrokken bestuursorgaan bij het opstellen van de beleidsregel deze omstandigheden bezien, het daarmee niet heeft kunnen voorzien of deze omstandigheden alleen of tezamen in een concreet geval niettemin tot onevenredige gevolgen leiden. Het bestuursorgaan dient derhalve alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, aldus de Afdeling.
17.2.Ten aanzien van de vraag of de clustering van kamerverhuurpanden nabij de woning van eisers ten tijde van het bestreden besluit een bijzondere omstandigheid is om van de Beleidsregel af te wijken, overweegt de rechtbank het volgende.
Verweerder heeft aangegeven de situatie op 16 juli 2020 (datum van het bestreden besluit) niet meer te kunnen achterhalen. De rechtbank constateert dat verweerder in de nadere reactie aan de bezwarencommissie het aantal van 110 onzelfstandig bewoonde woningen heeft genoemd. In de reactie aan de rechtbank heeft verweerder aangegeven dat dit het aantal onzelfstandige woningen in juli 2020 betreft. Deze datum ligt dermate dicht bij de datum van het bestreden besluit, dat de rechtbank van dit aantal kamerverhuurpanden zal uitgaan.
De rechtbank gaat voorbij aan de telling van het aantal kamerverhuurpanden door eisers. Het door eisers genoemde aantal van 35 kamerverhuurpanden (volgens verweerder 15) in een straal van 100 meter om de woning van eisers heeft betrekking op de situatie van minimaal negen maanden na het bestreden besluit.
Wat betreft de clustering versus spreiding van de kamerverhuurpanden nabij de woning van eisers gaat de rechtbank uit van de situatie zoals weergegeven op bijlage 1 van verweerders reactie van 10 mei 2021. Deze bijlage betreft een kaart van de omgeving van de woning van eisers met daarop aangegeven de bestaande en vergunde kamerverhuurpanden in april 2021. Alhoewel deze kaart dateert van ongeveer negen maanden na het bestreden besluit, gaat de rechtbank ervan uit dat deze situatie in april 2021 weinig afwijkt van de situatie op 16 juli 2020. Immers, bestaande kamerverhuurpanden zijn woningen die al voor 24 december 2016 (dus ook op 16 juli 2020) als zodanig in gebruik zijn. Het geringe aantal vergunde kamerverhuurpanden was ten tijde van het bestreden besluit gelijk of minder.
Gelet op de spreiding van de kamerverhuurpanden op deze kaart en de nadere reactie van verweerder van 28 juni 2021, liggen de meeste kamerverhuurpanden op relatief grote afstand (meer dan 150 meter) van de woning van eisers. Gelet op het geringe aantal kamerverhuurpanden nabij de woning van eisers, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning niet resulteert in het aantasten van een goed woon- en leefklimaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde clustering van kamerverhuurpanden geen bijzondere omstandigheid is om van de Beleidsregel af te wijken.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
17.3.Ten aanzien van de vraag of het verhuurderschap, zoals ingevuld door [naam 2] , een bijzondere omstandigheid is om van de Beleidsregel af te wijken, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat [naam 2] toezicht houdt op het gebruik door de huurders van de woning op perceel [nummer] en op het naleven van de huisregels. [naam 2] is zelf twee dagen per week in Enschede en daarnaast heeft hij personen in dienst die ook toezicht houden. Ook is ter zitting door eisers desgevraagd bevestigd dat de tuin op perceel [nummer] onlangs door twee (ingehuurde) personen is opgeruimd. Uit de e-mailwisseling tussen eisers en [naam 2] , die eisers op 16 juni 2021 in het geding hebben gebracht, volgt eveneens dat [naam 2] klachten van eisers snel oppakt. Zo is een andere afvoerpijp geplaatst om geuroverlast te voorkomen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat van slecht verhuurderschap geen sprake is, zodat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid om van de Beleidsregel af te wijken.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
18. Samenvattend oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo in samenhang met artikel 3.1, onder b, van het bestemmingsplan de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo te verlenen. Verweerder heeft in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken.
19. Het heropenen van het onderzoek om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie in het geding te brengen en vragen van de rechtbank te beantwoorden, wordt in de regel geduid als een motiveringsgebrek. Bij een herstel van dat gebrek volgt dan een gegrondverklaring van het beroep en het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. In deze zaak is hiervoor geen aanleiding. De reden hiervoor is dat de vragen van de rechtbank ter zitting niet konden worden beantwoord omdat verweerders gemachtigde enkel de beschikking had over een digitaal dossier (vanwege het verplicht thuis moeten werken vanwege corona-maatregelen) en zij ter zitting geen toegang kon krijgen tot het digitale dossier vanwege een niet toereikend functioneerde wifi in de rechtbank op dat moment.
20. Het beroep is ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.