Overwegingen
1. Eiser heeft gesteld dat hij niet in staat is het verschuldigde griffierecht te voldoen. Op verzoek van de griffier heeft eiser dit beroep op betalingsonmacht nader toegelicht. Hieruit blijkt dat eiser geen inkomen en geen vermogen heeft waaruit het griffierecht kan worden betaald. Redelijkerwijs kan dan ook niet worden geoordeeld dat eiser door het niet betalen van het griffierecht in verzuim is geweest. Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep vanwege deze reden blijft daarom achterwege.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1986 en is van Iraakse nationaliteit. Eiser heeft psychiatrische klachten, die bestaan uit PTSS en een ernstige depressie met psychotische kenmerken. Hij staat in Nederland onder behandeling en heeft daarom een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel “medische behandeling”.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Verweerder heeft adviezen gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Uit de BMA-adviezen volgt dat verwacht wordt dat voor eiser een medische noodsituatie zal ontstaan als medische behandeling uitblijft maar dat eiser, onder voorwaarden, wel kan reizen. Ook volgt uit de adviezen dat behandeling van eisers medische klachten in Irak beschikbaar is. Daarnaast zijn volgens het BMA de voor eiser benodigde medicijnen aanwezig in Irak. Verweerder heeft daarom geconcludeerd dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor het ondergaan van de medische behandeling van eiser.
Aanwezigheid van medicatie
4. Eiser voert aan dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat de voor eiser benodigde medicatie aanwezig is en dat de BMA-adviezen op dit punt onvolledig zijn en onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Eiser wijst op een brief van het Iraakse ministerie van Volksgezondheid van 30 januari 2020, waaruit volgt dat de medicijnen in de door eiser gebruikte doseringen niet beschikbaar zijn in Irak. Van bepaalde medicijnen die eiser gebruikt is volgens de brief een andere dosering beschikbaar in Irak, maar over de medicijnen notriptyline, propranolol, lorazepam en zopicion is enkel vermeld dat de door eiser gebruikte doseringen niet aanwezig zijn in Irak. Met name het medicijn Nortrilen, dat bestaat uit de werkzame stof nortriptyline, is voor eiser erg belangrijk. Uit een verklaring van de psychiater van eiser, H. Konz, blijkt dat eiser afhankelijk is van Nortrilen en dat alternatieven voor dit medicijn niet geschikt zijn gebleken. Eiser slikt het medicijn twee keer per dag in 50 mg en een keer per dag in 25 mg. Eiser wijst ook op de toelichting van zijn psychiater tijdens de hoorzitting. Daarnaast volgt uit verschillende nieuwsberichten dat de psychische zorg in Irak zorgelijk is.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen aanleiding heeft gezien om de brief van het Iraakse ministerie van Volksgezondheid te laten onderzoeken door Bureau Documenten, omdat verweerder uitgaat van de echtheid van het document. Verweerder heeft de brief daarom wel voorgelegd aan het BMA. Uit het BMA-advies van 18 juni 2020 blijkt dat het BMA in deze brief geen reden heeft gezien om anders te oordelen over de aanwezigheid van de medicatie. Het BMA heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het brondocument BMA 12009 van 16 februari 2019 blijkt dat alle voor eiser benodigde medicatie aanwezig is in Irak. Ten aanzien van de verschillende doseringen heeft het BMA gesteld dat mogelijke oplossingen voor eiser kunnen zijn om tabletten te breken, de apotheek te vragen om de dosering aan te passen, meerdere tabletten in te nemen of de specialist (psychiater) vragen hoe dit op te lossen.
6. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat een BMA-advies aan te merken is als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Als verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet hij zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan vergewissen dat dit – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.
7. De rechtbank stelt vast dat het BMA uitsluitend heeft gesteld dat, wanneer een medicijn niet in de gebruikte dosering beschikbaar zou zijn, daar verschillende oplossingen voor zijn, zoals het breken van tabletten, het vragen om een aanpaste dosering, het innemen van meerdere tabletten of het navragen aan de psychiater. Het BMA heeft zich echter niet uitgelaten over de vraag of de medicatie waar eiser van afhankelijk is daar geschikt voor is en of deze medicatie in een lagere dosering met een grotere hoeveelheid van tabletten kan worden ingenomen. Het is daarom voor de rechtbank niet inzichtelijk of de medicatie in dat geval voor eiser op dezelfde manier zal werken. De rechtbank acht daarbij van belang dat een specialist, eisers psychiater, erop heeft gewezen dat het medicijn Nortrilen het centrale medicijn is waarop eisers behandeling is ingesteld en dat alternatieven niet geschikt zijn gebleken. Het advies van het BMA om aan de behandelend psychiater na te vragen hoe om te gaan met een andere dosering biedt daarmee geen uitkomst voor eiser. Ook acht de rechtbank van belang dat verweerder uitgaat van de echtheid van de door eiser overgelegde brief van het Iraakse ministerie van Volksgezondheid en dat deze brief van latere datum is dan het brondocument waar het BMA de adviezen op heeft gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het BMA-advies van 18 juni 2020 daarmee naar inhoud onvoldoende inzichtelijk en concludent en heeft verweerder het advies niet zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
8. Het beroep is reeds hierom gegrond. De overige beroepsgronden, die zien op de feitelijke beschikbaarheid van de medische behandeling in Irak en op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), behoeven daarom geen bespreking meer.
9. Omdat het beroep gegrond is, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het gebrek, geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar het zich laat aanzien geen efficiënte geschilafdoening zal opleveren. Verweerder zal het BMA om een nieuw advies moeten vragen en een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank wijst erop dat eiser wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder het griffierecht op grond van artikel 8:74 van de Awb niet hoeft te vergoeden.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt daarom een bedrag van € 1.496,-.