ECLI:NL:RBOVE:2021:3146

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
9010799 \ CV EXPL 21-278
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgverzekeringspremie en bewijs van betalingsachterstand

In deze zaak heeft Menzis Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die een zorgverzekering bij Menzis had afgesloten. Menzis vorderde betaling van een bedrag van € 137,82, dat bestond uit een hoofdsom van € 246,00, buitengerechtelijke incassokosten, omzetbelasting en wettelijke rente. Menzis stelde dat de gedaagde een betalingsachterstand had met betrekking tot de premies voor de maanden augustus en september 2020. De gedaagde daarentegen voerde aan dat hij de premie al had betaald en dat er geen achterstand was. Tijdens de procedure heeft Menzis een premie- en betaaloverzicht overgelegd, terwijl de gedaagde twaalf betaalbewijzen presenteerde die aantoonden dat hij in 2020 regelmatig betalingen had gedaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Menzis niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde betalingsachterstand. De rechter oordeelde dat het op Menzis' weg had gelegen om de stelling dat de betalingsachterstand al vóór 2020 was ontstaan nader te onderbouwen. Aangezien Menzis hierin niet is geslaagd, werd de vordering afgewezen als onvoldoende onderbouwd. Menzis werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op € 75,00. Daarnaast werden de gevorderde nakosten toegewezen, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9010799 \ CV EXPL 21-278
Vonnis van 27 juli 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
MENZIS ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Wageningen,
eisende partij, hierna te noemen Menzis,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. D.P. Kant.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 januari 2021 met producties,
- de conclusie van antwoord van 16 februari 2021 met producties,
- de conclusie van repliek van 30 maart 2021 met producties,
- de conclusie van dupliek 1 juni 2021 met producties,
- de akte uitlating producties van Menzis van 29 juni 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft een zorgverzekering afgesloten bij Menzis. Op grond daarvan is [gedaagde] premie verschuldigd aan Menzis.

3.Het geschil

Vordering

3.1.
Menzis vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt om een bedrag van € 137,82 aan haar te betalen (bestaande uit € 246,00 aan hoofdsom, € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, € 8,40 aan omzetbelasting over de buitengerechtelijke incassokosten en € 1,96 aan wettelijke rente ex artikel 6:119 BW berekend tot 19 januari 2021, minus het reeds betaalde bedrag van € 158,54), vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 137,82 vanaf 19 januari 2021 tot de dag van volledige voldoening, alsmede [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Menzis legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen haar en [gedaagde] een zorgovereenkomst bestaat op grond waarvan [gedaagde] premie verschuldigd is. Zij stelt bij dagvaarding dat [gedaagde] over de maanden augustus en september 2020 in totaal een bedrag van € 246,00 aan premie verschuldigd is en dat hij daarop een bedrag van € 158,54 heeft betaald. Het resterende bedrag heeft [gedaagde] volgens Menzis echter – ondanks aanmaning – niet betaald. Daarnaast stelt Menzis dat [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd is vanaf de verzuimdatum en maakt Menzis aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten omdat zij haar vordering uit handen heeft moeten geven aan haar incassotussenpersoon.
Verweer
3.3.
[gedaagde] voert bij antwoord als verweer aan dat de premie al betaald is. Hij stelt dat hij contact heeft gehad met Menzis en dat zij heeft aangegeven dat de premiebetaling en het inschakelen van de deurwaarder langs elkaar heen zijn gelopen en dat er geen achterstand is.

4.De beoordeling

4.1.
Menzis heeft bij repliek een premie- en betaaloverzicht in het geding gebracht. Volgens Menzis volgt voormelde betalingsachterstand daaruit. [gedaagde] heeft bij dupliek twaalf betaalbewijzen overgelegd, waaruit blijkt dat hij in 2020 twaalf keer een bedrag van € 125,00 aan Menzis heeft overgemaakt. Hij stelt dat hij daarmee alle in 2020 aan Menzis verschuldigde premies heeft betaald en dat hij ook in 2019 geen betalingsachterstand heeft gehad. Menzis erkent dat [gedaagde] in 2020 twaalf keer een bedrag van € 125,00 heeft overgemaakt, maar voert aan dat op 1 januari 2020 nog een bedrag van € 97,46 open stond. Volgens Menzis had [gedaagde] de premie voor december 2019 namelijk (nog) niet volledig betaald. Uit het premieoverzicht dat Menzis bij repliek heeft overgelegd blijkt dat Menzis een deel van de betaling van [gedaagde] in januari 2020 heeft toegerekend aan de premie voor december 2019 en een deel aan de premie voor januari 2020. De betalingen die daarna volgden zijn door Menzis steeds gedeeltelijk toegerekend aan de premie voor de ene maand en gedeeltelijk aan de premie voor een andere maand.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een betalingsachterstand met betrekking tot de premies over de maanden augustus en september 2020. Naar de kantonrechter nu uit het nadere premie- en betalingsoverzicht van Menzis begrijpt, is de betalingsachterstand volgens Menzis al vóór 2020 ontstaan. Het had op de weg van Menzis gelegen die (nadere) stelling nader te onderbouwen. Nu Menzis dat heeft nagelaten zal de vordering als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.3.
Menzis zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 75,00 aan salaris van de gemachtigde.
4.4.
De door [gedaagde] bij dupliek gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als op de wet gegrond en niet weersproken worden toegewezen.
4.5.
De door [gedaagde] bij dupliek gevorderde nakosten worden toegewezen, nu de proceskostenveroordeling hier een executoriale titel voor geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten. Die kosten worden zoals gebruikelijk begroot op een bedrag gelijk aan een half salarispunt van het in de hoofdzaak toegewezen salaris, met een maximum van € 124,00. Dat leidt in dit geval tot toewijzing van een bedrag van € 37,50.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Menzis in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 75,00 aan salaris van de gemachtigde, en indien Menzis niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, de nakosten begroot op € 37,50 (½ punt liquidatietarief) aan nasalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van het onder 5.2 bepaalde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E.J. Goffin, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2021.