ECLI:NL:RBOVE:2021:3085

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
C/08/256727 / HA ZA 20-446
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor kopervergiftiging bij schapen door gebrekkig veevoer

In deze zaak vordert de maatschap, die een agrarisch bedrijf runt dat zich richt op het fokken en melken van melkschapen, schadevergoeding van de AAN- EN VERKOOPCOÖPERATIE “DE EENDRACHT” U.A. wegens kopervergiftiging bij haar schapen. De maatschap heeft in 2019 brok geleverd gekregen van De Eendracht, waarbij het kopergehalte te hoog bleek te zijn, wat resulteerde in ernstige vergiftigingsverschijnselen bij de schapen. De maatschap heeft De Eendracht aansprakelijk gesteld voor de geleden schade, die door een deskundige is vastgesteld op € 441.799,85. De Eendracht heeft zich verweerd door te stellen dat de maatschap haar klachtplicht heeft geschonden en dat zij zich kan beroepen op een exoneratiebeding in haar algemene voorwaarden, dat de aansprakelijkheid beperkt tot € 45.000,00. De rechtbank oordeelt dat de maatschap niet in strijd met de klachtplicht heeft gehandeld, omdat zij niet tijdig kon constateren dat het kopergehalte te hoog was. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het beroep van De Eendracht op het exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gezien de ernst van de fout en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank verwijst de zaak terug naar de rol voor nadere onderbouwing van de schade door de maatschap.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/256727 / HA ZA 20-446
Vonnis van 28 juli 2021
in de zaak van

1.de maatschap [eiser 1] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende in [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partijen, hierna gezamenlijk te noemen de maatschap,
advocaat mr. P. Stehouwer te Groningen,
tegen
de coöperatie
AAN- EN VERKOOPCOÖPERATIE “DE EENDRACHT” U.A.,
gevestigd in Rouveen,
gedaagde partij, hierna te noemen De Eendracht,
advocaat mr. I.I.P. Cuijpers te ‘s-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 februari 2021 en de daarin genoemde processtukken
  • de aktes houdende overlegging producties 11 en 12 van de maatschap
  • de mondelinge behandeling van 10 juni 2021 en de op die zitting voorgedragen pleitnota van de maatschap.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De maatschap exploiteert een agrarisch bedrijf dat zich heeft gespecialiseerd in het fokken en melken van melkschapen en dat landelijk en internationaal tot de top behoort.
2.2.
De Eendracht houdt zich bezig met de productie van veevoer, waarbij zij zich met name richt op rundveevoer.
2.3.
De maatschap voegt aan het voer van haar schapen brok toe. Brok is te vergelijken met krachtvoer voor melkkoeien.
2.4.
Voor het bepalen van de grondstoffen van de brok schakelt de maatschap veevoerdeskundige [A] in. De maatschap bekijkt in overleg met haar dierenarts bovendien regelmatig of het kopergehalte in de brok, dat voor de melkschapenhouderij erg nauw luistert, moet worden bijgesteld.
2.5.
De maatschap heeft gedurende zo’n 30 jaar brok afgenomen bij dezelfde leverancier. Omdat in 2018 als gevolg van een te hoog kopergehalte in de brok sprake was van (lichte) vergiftigingsverschijnselen bij haar schapen, is de maatschap op zoek gegaan naar een andere leverancier.
2.6.
Op 2 juli 2019 heeft de maatschap in dit kader een gesprek gehad met De Eendracht.
2.7.
Later die maand heeft de maatschap voor de eerste keer brok geleverd gekregen van De Eendracht. Voor het vervaardigen van deze brok heeft De Eendracht gebruik gemaakt van een premix van mineralen en vitamines, die afkomstig was van een Belgische leverancier, en daar grondstoffen aan toegevoegd.
2.8.
De maatschap heeft voornoemde brok op het kopergehalte laten onderzoeken, waarbij is gebleken dat dit overeenkwam met het door De Eendracht opgegeven gehalte.
2.9.
In oktober en december 2019 heeft de maatschap wederom brok geleverd gekregen van De Eendracht. De facturen voor deze leveringen bedragen respectievelijk € 2.970,35 en € 3.862,77 inclusief btw.
2.10.
Ten aanzien van de betreffende leveringen had de maatschap De Eendracht verzocht het kopergehalte in de brok te stellen op 17 milligram per kilogram droge stof, respectievelijk 15 milligram per kilogram droge stof.
2.11.
De Eendracht heeft voor de betreffende brok handmatig kopersulfaat toegevoegd.
2.12.
Op de aan de maatschap verstrekte orderbonnen en facturen die betrekking hebben op de in oktober en december 2019 geleverde brok stond vermeld hoeveel kilogram kopersulfaat aan de brok was toegevoegd.
2.13.
De in oktober en december 2019 aan de maatschap geleverde brok bevatte veel te veel koper, met als gevolg dat een aanzienlijk aantal schapen van de maatschap is gediagnosticeerd met een ernstige kopervergiftiging.
2.14.
De maatschap heeft De Eendracht aansprakelijk gesteld voor de als gevolg hiervan geleden en te lijden schade, waarna De Eendracht haar verzekeraar Interpolis heeft ingeschakeld.
2.15.
De maatschap heeft [A] opdracht gegeven een schaderapport op te maken. In dat (eerste) rapport van 21 april 2020 staat vermeld dat als gevolg van de kopervergiftiging 36 schapen zijn overleden en 18 schapen geen melk meer produceren. [A] heeft de door de maatschap geleden schade in het betreffende rapport becijferd op een bedrag van
€ 441.799,85. Op 28 februari 2021 heeft [A] nog een aangepaste versie van het rapport opgesteld.
2.16.
Interpolis heeft aan de maatschap kenbaar gemaakt dat zij in verband met het bepaalde in artikel 3 van de algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden (hierna: de algemene voorwaarden) van De Eendracht bereid was tot vergoeding van een bedrag van
€ 45.000,00. Dit artikel luidt als volgt:
Mocht in verband met de uitvoering van enige overeenkomst met De Eendracht schade ontstaan, dan geldt het volgende:
(…)
B. Indien de schade is veroorzaakt door een gebrekkige bewerking of vervaardiging van een product door De Eendracht dan wel door een gebrekkig verrichte dienst of een onjuist advies, is de aansprakelijkheid van De Eendracht beperkt tot het ter zake in rekening gebrachte bedrag, echter met een maximum van € 45.000,00 (…)
2.17.
De maatschap heeft de kwestie van het te hoge kopergehalte aangekaart bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die naar aanleiding daarvan een inspectie heeft uitgevoerd. In het rapport van bevindingen dat naar aanleiding daarvan is opgesteld, staat onder meer vermeld dat de wettelijke norm van koper in diervoer is overschreden, dat koper alleen in een premix en niet rechtstreeks aan diervoer mag worden toegevoegd en dat De Eendracht in strijd heeft gehandeld met de Wet Dieren, de Regeling Diervoeders en met de Verordeningen (EG) nr. 178/2002 en 1831/2003.

3.Het geschil

3.1.
De maatschap vordert veroordeling van De Eendracht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis tot betaling van een bedrag van € 441.799,85, te vermeerderen met de wettelijke rente, en tot betaling van de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De Eendracht voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak staat de vraag centraal of de maatschap jegens De Eendracht aanspraak kan maken op vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van het te hoge kopergehalte in de door De Eendracht in oktober en december 2019 aan haar geleverde brok en zo ja, tot welk bedrag.
4.2.
De Eendracht betwist niet dat het te hoge kopergehalte is veroorzaakt door een fout van een van haar medewerkers en dat daardoor sprake is van een tekortkoming aan haar kant in de nakoming van de overeenkomst met de maatschap, zodat hiervan kan worden uitgegaan.
schending klachtplicht4.3. Een van de meest verstrekkende verweren van De Eendracht is dat de maatschap in strijd met de in artikel 6:89 en 7:23 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) bedoelde klachtplicht heeft gehandeld door niet binnen bekwame tijd nadat zij had ontdekt of had moeten ontdekken dat het kopergehalte in de geleverde brok te hoog was, hierover bij De Eendracht te protesteren. De Eendracht stelt zich in dit kader op het standpunt dat de maatschap haar onderzoeksplicht niet is nagekomen. Zij voert daartoe aan dat de maatschap al direct bij de levering in oktober 2019 naar aanleiding van de orderbon en factuur eenvoudig had kunnen en moeten constateren dat sprake was van een overschrijding van de gewenste hoeveelheid koper, aangezien sprake was van een aanzienlijke overschrijding nu aan de in oktober en december 2019 geleverde brok in plaats van respectievelijk 85 en 75 gram, 18 en 16 kilogram kopersulfaat was toegevoegd. Volgens De Eendracht geldt dit te meer omdat het voer en in het bijzonder het kopergehalte van de brok voor de maatschap een belangrijk aandachtpunt was, de maatschap reeds eerder in 2018 geconfronteerd was met de gevolgen van een te hoog kopergehalte en zij de in juli 2019 geleverde brok wel op het kopergehalte had laten onderzoeken. De Eendracht meent dan ook dat sprake is van rechtsverwerking en dat de maatschap geen aanspraak meer kan maken op schadevergoeding. De betreffende feiten en omstandigheden leveren volgens De Eendracht bovendien eigen schuld aan de zijde van de maatschap op, waardoor de door de maatschap geleden schade volgens haar ook geheel voor rekening van de maatschap dient te komen.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de maatschap naar aanleiding van de van De Eendracht ontvangen orderbonnen en facturen niet hoefde te constateren dat sprake was van een te hoog kopergehalte in de geleverde brok. Op de bonnen en facturen staat immers niet de hoeveelheid koper maar de hoeveelheid kopersulfaat vermeld en de maatschap heeft onweersproken gesteld dat specifieke, namelijk chemische, kennis vereist was om naar aanleiding van die bonnen en facturen te kunnen constateren of het kopergehalte juist was en dat zij niet over die kennis beschikt. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de maatschap niet direct en eenvoudig had kunnen zien dat het kopergehalte onjuist was. Dit geldt te meer nu de hoeveelheid kopersulfaat op de betreffende bonnen en facturen in verhouding tot de daarop vermelde hoeveelheid brok zeer laag is, zodat ook de vermelde getallen op zichzelf geen aanleiding gaven voor de maatschap om vraagtekens te plaatsen bij het geleverde. Voor zover De Eendracht meent dat de maatschap de brok hoe dan ook op het kopergehalte had moeten laten onderzoeken, gaat de rechtbank niet in die stelling mee. Niet gesteld of gebleken is dat partijen hebben afgesproken dat de maatschap de brok zou onderzoeken. Bovendien had de uitslag van het onderzoek naar de eerste levering brok van juli 2019 uitgewezen dat het kopergehalte overeenkwam met het door de maatschap gevraagde gehalte, zodat bij de maatschap gerechtvaardigd het vertrouwen was gewekt dat De Eendracht leverde wat was overeengekomen. Van de maatschap hoefde dan ook niet verwacht te worden dat zij steeds kosten zou maken om iedere levering brok op het kopergehalte te laten onderzoeken.
4.5.
De rechtbank ziet in de overige door partijen aangedragen feiten en omstandigheden evenmin aanleiding om aan te nemen dat de maatschap niet tijdig bij De Eendracht heeft geprotesteerd. In dit kader wordt vooropgesteld dat de maatschap volgens De Eendracht medio januari 2020 voor het eerst contact met haar heeft opgenomen over een mogelijk probleem met de geleverde brok. De maatschap heeft dit niet weersproken, zodat hiervan zal worden uitgegaan. De Eendracht heeft op haar beurt niet weersproken dat de eerste klachten bij de schapen zich in de loop van december 2019 hebben geopenbaard, zodat ook dit als uitgangspunt kan worden genomen.
De maatschap heeft vervolgens ter zitting onweersproken toegelicht dat haar dierenarts na onderzoek op 27 december 2019 naar aanleiding van die eerste vage klachten concludeerde dat geen sprake was van een kopervergiftiging, dat ook een sectie op een overleden schaap niet in die richting wees en dat pas naar aanleiding van een bloedonderzoek en een leveronderzoek op 6 januari 2020 geconcludeerd is dat wel van een kopervergiftiging sprake was. Toen na onderzoek bleek dat de bierborstel en het reguliere voer niet de oorzaak waren van de kopervergiftiging, heeft de maatschap op 21 januari 2020 aan De Eendracht gevraagd het brok te laten onderzoeken. Gelet op deze omstandigheden heeft de maatschap door medio januari 2020 te protesteren bij De Eendracht tijdig over de geleverde brok geklaagd. Het beroep van De Eendracht op de schending van de klachtplicht en op rechtsverwerking faalt dus.
het exoneratiebeding
4.6.
De vraag is vervolgens of De Eendracht een beroep kan doen op het exoneratiebeding uit haar algemene voorwaarden. Op grond van dat beding is de aansprakelijkheid van De Eendracht beperkt tot het door haar in rekening gebrachte bedrag, met een maximum van € 45.000,00. Aangezien het factuurbedrag voor de in oktober en december 2019 geleverde brok tezamen € 6.270,15 exclusief btw bedroeg, stelt De Eendracht zich primair op het standpunt dat de maatschap hooguit aanspraak kan maken op dat bedrag aan schadevergoeding.
4.7.
De maatschap betwist niet de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van De Eendracht, zodat ervan kan worden uitgegaan dat die voorwaarden van toepassing zijn. De maatschap stelt zich primair echter op het standpunt dat De Eendracht heeft gegarandeerd dat het kopergehalte in de brok altijd in orde zou zijn en dat zij zich daarom niet kan beroepen op het exoneratiebeding.
4.8.
De rechtbank ziet aanleiding eerst in te gaan op het subsidiaire standpunt van de maatschap, dat het beroep van De Eendracht op het exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De maatschap voert daartoe aan dat het juiste kopergehalte de kern van de overeenkomst was en dat de handelwijze van De Eendracht als bewuste roekeloosheid moet worden gekwalificeerd. Volgens de maatschap heeft De Eendracht namelijk tot twee keer toe dezelfde evidente fout begaan door ongeveer 100 keer de overeengekomen dosering koper aan de brok toe te voegen en deze handmatig af te wegen en door de premix te mengen, hetgeen erop duidt dat zij haar interne kwaliteitsprotocollen niet op orde heeft. De maatschap wijst erop dat De Eendracht daarmee niet alleen de wettelijke en Europese normen voor koper in diervoer heeft overtreden, maar ook in strijd heeft gehandeld met de Wet dieren, de Regeling diervoerders en de Verordeningen (EG) nr. 178/2002 en 1831/2003 op grond waarvan onveilig diervoer niet in de handel gebracht mag worden en het handmatig bijmengen van koper aan diervoer niet is toegestaan. Al met al is de handelwijze van De Eendracht volgens de maatschap dan ook buitengewoon amateuristisch en was er sprake van een opeenstapeling van fouten zonder dat er een controle plaatsvond om fouten te voorkomen. Voor het geval geoordeeld wordt dat geen sprake is van bewuste roekeloosheid, stelt de maatschap zich op het standpunt dat het beroep op het exoneratiebeding op grond van de omstandigheden van het geval nog steeds naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, onder meer vanwege de schade die daardoor bij de maatschap is ontstaan.
4.9.
De Eendracht betwist dat sprake is geweest van bewuste roekeloosheid en stelt zich op het standpunt dat het feit dat er een fout is gemaakt en de norm voor koper in diervoer is overtreden onvoldoende is om bewuste roekeloosheid aan te nemen. Volgens De Eendracht is evenmin sprake van andere omstandigheden op grond waarvan zij geen beroep zou kunnen doen op het exoneratiebeding. Zij wijst er in dit kader op dat het exoneratiebeding niet ongebruikelijk is en dat de omstandigheid dat de gestelde schade de waarde van de geleverde brok overtreft juist maakt dat het beroep op het exoneratiebeding toelaatbaar is. De Eendracht betoogt verder dat de maatschap een grote vooraanstaande onderneming is die zich had kunnen verzekeren tegen de gestelde schade, dat de maatschap op de hoogte was van het exoneratiebeding en zelf ook nalatig is geweest door de orderbonnen en facturen niet te controleren, alsmede dat De Eendracht haar bedrijf niet kan continueren indien zij haar aansprakelijkheid niet kan beperken.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechter dient bij de toepassing van deze bepaling de nodige terughoudendheid in acht te nemen. In het algemeen geldt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om een beroep te doen op een exoneratiebeding, indien de schade is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van de schuldenaar. Bewuste roekeloosheid omvat niet alleen welbewust onzorgvuldig gedrag of ‘waarschijnlijkheidsbewustzijn’, maar ook ‘mogelijkheidsbewustzijn’; dat wil zeggen handelen of nalaten waarvan men zich bewust was dat daardoor schade zou kunnen ontstaan, waarbij die kans bewust is aanvaard. Bij de beoordeling of een exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, kunnen verder onder meer een rol spelen de zwaarte van de schuld, mede in verband met de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen, de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de maatschappelijke positie en onderlinge verhouding van partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen, de mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest, de aard en omvang van de schade en in hoeverre de schade eventueel door verzekering is gedekt.
4.11.
De rechtbank is, alle door partijen aangedragen omstandigheden overziend, van oordeel dat het beroep van De Eendracht op het exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank acht in dit kader ten eerste de zwaarte van de schuld van De Eendracht aan het ontstaan van de door de maatschap gestelde schade van groot belang. De Eendracht heeft naar het oordeel van de rechtbank namelijk ten aanzien van het kopergehalte in de brok zeer onzorgvuldig en verwijtbaar gehandeld, waardoor de maatschap onveilig voer geleverd heeft gekregen dat niet aan de daarvoor geldende normen voldeed. Niet alleen heeft De Eendracht een grote fout gemaakt door bij het opstellen van het recept van de brok met een verkeerde eenheid koper, namelijk gram in plaats van milligram, te rekenen, met als gevolg dat zij een veel te grote hoeveelheid koper aan de brok heeft toegevoegd, maar zij heeft ook in strijd met de daarvoor geldende regelgeving gehandeld door het koper rechtstreeks – en dus niet via een premix – aan het voer toe te voegen. Hoewel voorstelbaar is dat dit handmatig toevoegen mede heeft plaatsgehad met het oog op een snelle levering van de brok ten dienste van de maatschap, is namens De Eendracht ter zitting verklaard dat zij voor deze handelwijze heeft gekozen omdat zij nog een grote voorraad premix had staan dat op moest. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het handelen van De Eendracht (mede) is ingegeven uit kostenoverwegingen, hetgeen de rechtbank in de gegeven omstandigheden te meer reden geeft voor het oordeel dat De Eendracht zich niet op het exoneratiebeding kan beroepen.
De handelwijze van De Eendracht moet bovendien worden bezien in het licht van de tussen partijen gemaakte afspraken, op grond waarvan De Eendracht aan de maatschap voer op maat zou leveren. De Eendracht heeft niet weersproken dat de maatschap in het gesprek van 11 juli 2019 kenbaar heeft gemaakt dat zij geconfronteerd was met een (lichte) kopervergiftiging. Evenmin heeft De Eendracht (voldoende) weersproken dat zij in dat gesprek heeft aangegeven het kopergehalte van de brok desgewenst bij iedere levering te kunnen aanpassen. Er moet dus van worden uitgegaan dat De Eendracht wist dat het kopergehalte van de brok voor de maatschap van groot belang was en dat De Eendracht heeft toegezegd dat gehalte bij iedere levering te kunnen bijstellen. Het leveren van brok met een steeds aangepast kopergehalte betrof dan ook de kernprestatie die partijen zijn overeengekomen en waar De Eendracht in tekortgeschoten is. Ook deze omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat het beroep op het exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.12.
Wat betreft het door De Eendracht aangedragen argument dat de gestelde schade de waarde van de geleverde brok overtreft, geldt dat dit net zo goed een reden kan zijn om het beroep op het exoneratiebeding te honoreren als om het niet te honoreren, zodat hieraan voorbij wordt gegaan. Dit laatste geldt ook voor de stelling dat de maatschap nalatig is gebleven, nu hiervoor reeds is overwogen dat het voor de maatschap aan de hand van de orderbonnen en facturen niet op eenvoudige wijze te controleren was dat het kopergehalte van de brok niet juist was. Partijen zijn bovendien niet overeengekomen dat de maatschap dit kopergehalte diende te onderzoeken. Wat betreft de door De Eendracht aangehaalde kwestie van de verzekering, is het nog maar zeer de vraag of de maatschap zich tegen de geleden schade had kunnen verzekeren. Hier staat tegenover dat ter zitting is gebleken dat de dekking van de verzekering van De Eendracht niet gelimiteerd is tot het eerder door Interpolis aangeboden bedrag van € 45.000,00, hetgeen voor de rechtbank nog een aanleiding vormt om te oordelen dat De Eendracht geen beroep kan doen op het exoneratiebeding. De overige door De Eendracht aangevoerde omstandigheden kunnen wat dit betreft niet tot een ander oordeel leiden.
4.13.
De conclusie uit het voorgaande is dat De Eendracht geen beroep kan doen op het exoneratiebeding uit haar algemene voorwaarden. Dit betekent dat zij in beginsel alle schade die de maatschap heeft geleden als gevolg van het leveren van de gebrekkige brok, dient te vergoeden. Gelet op deze conclusie hoeft er niet nader ingegaan te worden op de overige stellingen die de maatschap ten grondslag heeft gelegd aan haar betoog dat De Eendracht geen beroep kan doen op het exoneratiebeding.
de schade
4.14.
De vraag is vervolgens hoe hoog de door de maatschap geleden schade is. De maatschap stelt zich op het standpunt dat deze € 441.799,85 bedraagt en heeft ter onderbouwing daarvan de in r.o. 2.15 genoemde schaderapporten van [A] overgelegd. De Eendracht heeft deze rapporten gemotiveerd weersproken, onder meer door aan te voeren dat de maatschap de daarin genoemde gegevens en uitgangspunten niet nader heeft onderbouwd.
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat de maatschap in de gelegenheid moet worden gesteld de betreffende nadere onderbouwing alsnog in het geding te brengen. De zaak zal daarom worden verwezen naar de rol voor een akte uitlating aan haar zijde. De maatschap kan dan meteen uitvoeriger reageren op de bezwaren die De Eendracht tegen het rapport van [A] heeft geuit. De Eendracht zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld bij akte te reageren. Met deze werkwijze kan wellicht de benoeming van een deskundige worden voorkomen, zoals ter zitting met partijen is besproken.
4.16.
Alle overige beslissingen, waaronder de beslissing op het punt van de eigen schuld, worden aangehouden.

5.5. De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
8 september 2021voor akte uitlating aan de zijde van de maatschap, zoals in r.o. 4.16 is overwogen;
5.2.
bepaalt dat De Eendracht vervolgens zes weken de gelegenheid krijgt te reageren;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, mr. D.N.R. Wegerif en mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2021.
(md)