ECLI:NL:RBOVE:2021:3084

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
C/08/268825 / KG ZA 21-180
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot afgifte van een volledig strafdossier op grond van artikel 843a Rv

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Bordan Accountants Belastingadviseurs B.V. en een gedaagde. Bordan vorderde de afgifte van een volledig strafdossier of delen daarvan op basis van artikel 843a Rv, omdat zij deze informatie nodig had om zich te kunnen verweren in een aanhangige bodemprocedure. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat er geen spoedeisend belang was en dat de vordering een fishing expedition was. De voorzieningenrechter oordeelde dat Bordan onvoldoende rechtmatig belang had aangetoond voor de afgifte van het gehele strafdossier, omdat dit niet voldeed aan het bepaalbaarheidsvereiste. De primaire vordering werd dan ook afgewezen. Met betrekking tot de subsidiaire vordering om specifieke stukken uit het strafdossier te verkrijgen, oordeelde de voorzieningenrechter dat Bordan niet had aangetoond dat zij deze stukken nodig had om zich te verweren. De voorzieningenrechter wees beide vorderingen af en veroordeelde Bordan in de proceskosten van de gedaagde, die op € 1.325,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/268825 / KG ZA 21-180
Vonnis in kort geding van 3 augustus 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BORDAN ACCOUNTANTS BELASTINGADVISEURS B.V.,
gevestigd te Rijssen,
eiseres,
advocaat mr. G.W. Weenink te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.C. Bijleveld te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bordan drijft een onderneming die zich bezighoudt met dienstverlening op het gebied van accountancy en belastingadvies.
2.2.
[gedaagde] stelt dat Bordan een reeks van (zeer) ernstige beroepsfouten heeft gemaakt, als gevolg waarvan haar echtgenoot [X] , het onderwerp is geworden van strafrechtelijke vervolging en zijn ondernemingen volledig verloren zijn gegaan. De schade die daardoor is ontstaan wordt door [gedaagde] begroot op € 4.162.242,00.
2.3.
In een tussen Bordan en [gedaagde] aanhangige gerechtelijke procedure vordert [gedaagde] - als cessionaris - een verklaring voor recht dat Bordan gehouden is om de schade die [X] en zijn bedrijven als gevolg van door Bordan gemaakte beroepsfouten hebben geleden, te vergoeden.
2.4.
Bordan betwist elke aansprakelijkheid. In de nog namens Bordan in te dienen conclusie van antwoord in de bodemprocedure zal Bordan die stelling nader uitwerken en onderbouwen.

3.Het geschil

3.1.
Bordan Accountants vordert samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] op grond van artikel 843a Rv op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding:
primair:
het strafdossier van [X] aan Bordan af te geven, en
subsidiair:
de navolgende stukken uit dat strafdossier aan Bordan af te geven:
Ten aanzien van productie 5 en productie 17
Alle documenten die genummerd in de kantlijn (links) van deze producties vermeld staan.
Ten aanzien van productie 8
Het op pagina 2 (onderaan) van deze productie vermelde (proces-verbaal van het) eerdere
verhoor van [A] d.d. 13 maart 2014;
De op pagina 2 vermelde schriftelijke verklaring d.d. 20 maart 2017 van 2017;
De op pagina 3 vermelde documenten D557 & D512.
Ten aanzien van productie 26
Het op pagina 4 genoemde sms-bericht;
Het op pagina 4 genoemde 'eerste antwoord op p. 1731';
Het op pagina 5, 7 en 8 genoemde (proces-verbaal van het) verhoor van [B] bij de
rechter-commissaris;
De op pagina 8 genoemde verklaring van [C] op pagina 1734;
De op pagina 8 genoemde documenten D464 en D415;
De op pagina 8 genoemde '3.4 (pagina 6517)';
Het op pagina 9 genoemde 'laatste antwoord op pagina 1735' en het 'laatste antwoord op pagina 1738', de 'eerste vraag en antwoord op 17 40/17 41 '; het op pagina 9 genoemde document D543;
De op pagina 10 genoemde documenten D474 en D410 en de op pagina 10 genoemde 'pagina 6493' en het 'laatste antwoord op pagina 1739';
Het op pagina 11 genoemde 'stuk gedateerd op 9 mei 2012'.
Ten aanzien van productie 42
Het op pagina 5 genoemde document D664;
De op pagina 7 genoemde documenten D452 en D410;
De op pagina 8 genoemde documenten D414 en D543;
De op pagina 9 genoemde bijlage bij het verhoor van [D] bij de rechter-commissaris en de bijlage bij het verhoor van [C] bij de rechter-commissaris;
Ten aanzien van productie 43
De op pagina 2 genoemde documenten D563 en D412;
Het (proces-verbaal van het) op pagina 3 genoemde verhoor van [E] d.d. 9 april 2014;
De op pagina 3 genoemde documenten D412;
De op pagina 4 genoemde verklaring van [X] ;
Ten aanzien van productie 44
De op pagina 3 en 6 genoemde documenten D543, D540 en D414;
De op pagina 4 genoemde documenten D40 en D42;
Het op pagina 5 en 6 genoemde document D27 en (het proces-verbaal van het) verhoor van
[B] d.d. 25 april 2014;
De op pagina 6 genoemde bijlage die kennelijk hoort bij het verhoor van [C] d.d. 9 april 2014 (productie 26),
zowel primair als subsidiair door hiervan een integrale en volledige kopie te maken en die vervolgens aan Bordan ter beschikking te stellen, al dan niet op een digitale gegevensdrager met gangbare bestandsformaten (PDF-bestanden).
3.2.
Bordan stelt dat zij een rechtmatig belang bij afgifte heeft omdat zij de verlangde gegevens nodig heeft om verweer te kunnen voeren in de bodemprocedure. Het overgrote deel van de vordering is gebaseerd op het strafdossier, waarvan nu afgifte wordt gevorderd. In de stukken die [gedaagde] ter onderbouwing van haar vordering in het geding heeft gebracht, wordt verwezen naar bijlagen, waarover getuigen vervolgens verklaren. Dat Bordan die bijlagen niet kent, betekent dat zij de afgelegde verklaringen niet in hun context kan beoordelen en zich daartegen niet kan verweren. Daarbij komt dat de heer [B] , belastingadviseur en partner bij Bordan, in 2015 is overleden. [B] is één van de medewerkers van Bordan die als getuige in het strafproces is gehoord. Bordan zelf is nooit verdachte geweest, zodat er geen dossier over/van haar is.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. [gedaagde] stelt dat het spoedeisend belang ontbreekt, dat sprake is van een fishing-expedition en dat de primair gevorderde afgifte van het gehele strafdossier moet afstuiten, omdat niet is voldaan aan het bepaalbaarheidsvereiste. Met betrekking tot de subsidiaire vordering van de nader genoemde stukken stelt Bovanie dat weliswaar is voldaan aan het bepaalbaarheidsvereiste, maar dat Bordan niet heeft aangetoond rechtmatig belang te hebben bij afgifte van die stukken.

4.De beoordeling

4.1.
Bordan heeft te kennen gegeven dat zij de in dit kort geding gevorderde stukken nodig heeft om zich in een conclusie van antwoord te kunnen verweren tegen de vorderingen van [gedaagde] in de tussen hen aanhangige rechtszaak. Uit de omstandigheid dat de termijn voor het indienen van die conclusie al uitstel is verleend, volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat Bordan een spoedeisend belang heeft bij het verkrijgen van een oordeel over het gevorderde.
4.2.
Bordan baseert zijn vordering tot afgifte van de stukken op artikel 843a Rv.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden tegenover degene die deze tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft, maar dat deze bepaling het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk stelt van een aantal cumulatieve vereisten. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv moet de eiser een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en moet hij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. Artikel 843aRv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan slechts wordt vermoed dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan haar stellingen of waaraan zij denken stellingen te kunnen ontlenen. Ook als aan de hiervoor genoemde vereisten is voldaan, kan de vordering wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd, worden afgewezen.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vordering van [gedaagde] in de rechtszaak waarin partijen verwikkeld zijn, (mede) steunt op diverse verklaringen uit het strafdossier, waarvan Bordan in dit kort geding (gedeeltelijke) afgifte vordert. Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat tussen partijen evenmin in geschil is dat de stukken waarvan afgifte wordt gevorderd betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin Bordan partij is.
4.5.
De voorzieningenrechter onderschrijft het standpunt van [gedaagde] dat de vordering tot afgifte van het gehele strafdossier afgewezen dient te worden, omdat het gehele dossier niet kan worden gekwalificeerd als ‘bepaalde bescheiden’, zodat aan het bepaalbaarheidsvereiste niet is voldaan. De primaire vordering van Bordan zal dan ook worden afgewezen.
4.6.
Met betrekking tot de subsidiair gevorderde afgifte van een aantal in de dagvaarding nader aangeduide stukken, is de voorzieningenrechter van oordeel dat wel aan het bepaalbaarheidsvereiste is voldaan. Door [gedaagde] wordt dat ook niet betwist.
4.7.
Partijen zijn het er niet over eens of Bordan rechtmatig belang heeft bij afgifte van die specifiek genoemde stukken. Door Bordan wordt het bestaan van dit belang gesteld, door [gedaagde] betwist.
4.8.
Omdat de vordering van [gedaagde] steunt op diverse verklaringen uit het strafdossier, kan niet worden gezegd dat op het eerste gezicht een rechtstreeks verband tussen de gevorderde stukken en de concrete vordering ontbreekt. Het voert naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook te ver om te zeggen dat sprake is van een fishing expedition.
4.9.
Wel heeft Bordan volgens de voorzieningenrechter onvoldoende gesteld wat haar rechtmatige belang is bij afgifte van de subsidiair gevorderde stukken. De enkele stelling dat deze stukken worden genoemd in de wel in het geding gebrachte stukken en dat daarnaar wordt verwezen in verklaringen die onder meer door werknemers van Bordan als getuigen zijn afgelegd en dat [gedaagde] die verklaringen heeft gebruikt om haar vordering te onderbouwen, is daarvoor niet genoeg. Bordan heeft de voorzieningenrechter er niet van kunnen overtuigen dat zij aan de hand van de wel in het geding gebrachte stukken, waarin de gebruikte getuigenverklaringen staan, geen verweer kan voeren.
4.10.
Beide partijen beroepen zich op hun recht om hun eigen processtrategie te bepalen. [gedaagde] heeft in haar visie gebruik gemaakt van dat recht door te bepalen dat haar vordering, met de door haar ingenomen stellingen en de ter onderbouwing van die stellingen in het geding gebrachte stukken, dusdanig goed zijn onderbouwd dat zij toegewezen dienen te worden. Het is een bewuste keus geweest om ervan af te zien ook de stukken waarnaar in de wel overgelegde stukken wordt verwezen, niet over te leggen. Bordan is van mening dat zij die onderliggende stukken nodig heeft om verweer te kunnen voeren, en heeft ervoor gekozen om gebruik te maken van het recht om in een kort gedingprocedure afgifte van die stukken te vorderen in plaats van eenzelfde vordering als incident in de bodemzaak op te werpen.
4.11.
De voorzieningenrechter acht in dit kader van belang dat uit het in artikel 24 verankerde beginsel van partijautonomie voortvloeit dat [gedaagde] in beginsel vrij is om te bepalen welke feiten zij ter onderbouwing van haar vordering in de bodemzaak in het geding brengt. Die vrijheid wordt begrensd door de voorschriften van artikel 21 en 85 Rv en de eisen van de goede procesorde. Artikel 21 Rv verplicht partijen de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Hiermee wordt beoogd het achterhouden en verdoezelen van relevante feiten uit te bannen. Wanneer een partij zich op enig stuk beroept, is zij op grond van artikel 85 Rv verplicht een afschrift van dat stuk bij te voegen, tenzij een afschrift reeds bij een eerder processtuk in dezelfde zaak was gevoegd. Deze verplichting bestaat alleen voor zover een partij een beroep doet op een bepaald stuk. Als [gedaagde] deze voorschriften overtreedt of een met de eisen van de goede procesorde onverenigbare processtrategie voert, kan de rechter daaraan de consequenties verbinden die hem of haar geraden voorkomt. Dat daarvan sprake is, is de voorzieningenrechter in dit kort geding niet gebleken.
4.12.
[gedaagde] heeft de stukken waarin de verklaringen zijn opgenomen die zij heeft gebruikt ter onderbouwing van haar vordering in het geding gebracht. Bordan heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij aan de hand van die stukken niet tegen de ingenomen stellingen en de daarop gebaseerde vorderingen kan verweren. Bordan heeft op geen enkele manier concreet gemaakt waarom nog andere stukken van belang zijn, bijvoorbeeld omdat er stellingen zijn ingenomen, die niet zijn te herleiden tot de in het geding gebrachte stukken of omdat de stellingen niet logisch volgen op de daarin opgenomen getuigenverklaringen. Mede in het licht van het feit dat de grondslag van de vordering in de bodemzaak niet de strafrechtelijke veroordeling van [X] is, maar het maken van beroepsfouten door Bordan, heeft Bordan niet aannemelijk gemaakt dat zij rechtmatig belang heeft bij afgifte van meer stukken het strafdossier dan op dit moment al door [gedaagde] in het geding zijn gebracht.
4.13.
De voorzieningenrechter zal daarom ook de subsidiaire vordering afwijzen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat de processuele belangen van Bordan voldoende gewaarborgd zijn. Namens [gedaagde] is er terecht op gewezen dat Bordan in de bodemprocedure zo nodig aan de orde kan stellen dat [gedaagde] haar stellingen niet of onvoldoende heeft onderbouwd. De bodemrechter zal daar dan een oordeel over geven en kan, als Bordan gelijk heeft, [gedaagde] bijvoorbeeld gelasten om nader bewijs te leveren, of daaraan andere conclusies verbinden.
4.14.
De slotsom is dat de vorderingen van Bordan zullen worden afgewezen.
4.15.
Bordan zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.325,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Bordan in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.325,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2021.