ECLI:NL:RBOVE:2021:3013

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
08/091892-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag na ruzie tijdens kinderfeestje

Op 29 juli 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 28-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 31 maart 2021, na een kinderfeestje in Zwolle, ruzie gekregen met zijn zwager. Tijdens deze ruzie heeft hij zijn zwager met een mes in de borst en het gezicht gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een slagaderlijke bloeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde met de aanmerkelijke kans dat hij zijn zwager zou doden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de zwager, toegewezen tot een bedrag van € 5.401,20, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat het bewezen verklaarde feit, poging tot doodslag, strafbaar is en dat de verdachte strafbaar is voor dit feit. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat niet aannemelijk was dat hij zich in een noodweersituatie bevond. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/091892-21 (P)
Datum vonnis: 29 juli 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .
nu verblijvende in de P.I. Almelo te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juli 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.C. Pol en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 31 maart 2021 heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel dat hij [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld door hem in de borst en/of in het gezicht te steken en/of te snijden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 31 maart 2021 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een daarop gelijkend een scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, die [slachtoffer] een of meermalen in de borst en/of het gezicht, althans het hoofd, in elk geval in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 31 maart 2021 te Zwolle aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een of meerdere steek- en/of snijwonden en/of
- een beschadigde(geperforeerde) Thorax (borstholte) en/of
- een (diepe) wond (en/of later litteken(s)) in het gezicht (met slagaderlijke bloeding)
heeft toegebracht immers heeft hij -verdachte- voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, een of meermalen in de borst en/of het gezicht, althans het hoofd, in elk geval in het lichaam gestoken en/of gesneden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Daartoe is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat op grond van het forensisch en objectief bewijs over de wijze van het steken, de kracht waarmee is gestoken, het mes waarmee is gestoken en de diepte van de steekverwondingen niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] als gevolg van deze steekverwondingen zou komen te overlijden en dat verdachte die kans heeft aanvaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte op 31 maart 2021 na een kinderfeestje in Zwolle onenigheid heeft gekregen met [slachtoffer] en dat deze onenigheid is uitgemond in een geweldsincident. Verdachte heeft daarbij op enig moment een mes voorhanden gehad en heeft daarmee [slachtoffer] in zijn borst en in zijn gezicht gesneden dan wel gestoken. Het mes is door de politie niet aangetroffen. Door verdachte wordt het door hem gebruikte mes een kabelmes genoemd, door hem omschreven als een soort stanleymes. Naar algemene ervaringsregels bestaat bij de handelingen van verdachte de aanmerkelijke kans dat één of meer vitale organen worden geraakt en dat het slachtoffer ten gevolge van zijn verwondingen overlijdt. In dit concrete geval heeft [slachtoffer] een slagaderlijke bloeding opgelopen en erg veel bloed verloren. Dat over de wijze van steken, de kracht waarmee is gestoken, het mes waarmee is gestoken en de diepte van de steekverwondingen niet meer bekend is geworden, doet aan dit oordeel niet af.
Deze gedragingen – het met een mes steken dan wel snijden in de borst en in het gezicht - kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het doden van [slachtoffer] dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet had op het doden van [slachtoffer] , zoals primair aan hem is tenlastegelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 maart 2021 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes die [slachtoffer] in de borst en het gezicht heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en zal hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde [1]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 15 juli 2021 over het geweldsincident, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij op een kinderfeest was geweest en dat hij daar in een discussie was geraakt met [slachtoffer] , waarna hij door [slachtoffer] was geslagen en getrapt. Vervolgens is verdachte van de locatie vertrokken en heeft hij enige tijd op een taxi gewacht. Verdachte is echter teruggegaan om te controleren of zijn bus op slot zat en is toen opnieuw met [slachtoffer] geconfronteerd. De vader van [slachtoffer] heeft hem, verdachte, aan de arm meegenomen naar zijn bus om hem naar huis te brengen. Echter, nog voordat verdachte in de bus van de vader van [slachtoffer] kon gaan zitten, ontstond er opnieuw een woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer] en verdachte zag [slachtoffer] op hem af komen lopen. Hij zag dat de vader van [slachtoffer] tussenbeide kwam en [slachtoffer] vasthield. Verdachte liep ondertussen achteruit om overzicht te houden. Hij zag dat [slachtoffer] zijn vader een klap gaf, waardoor deze naar de grond zakte, en hem ook trapte. Vervolgens zag verdachte dat [slachtoffer] op hem af kwam en hem een klap op zijn keel en op zijn hoofd gaf, waarna bij verdachte het licht uit ging. Vanaf dat moment kan hij zich niets meer herinneren, aldus verdachte. Namens verdachte is, uitgaande van het door verdachte geschetste scenario, een beroep gedaan op noodweer.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Hiervoor heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat verdachte op 31 maart 2021 na een kinderfeestje in Zwolle onenigheid heeft gekregen met [slachtoffer] en dat deze onenigheid is uitgemond in een geweldsincident. Uit de verklaringen van zowel verdachte als [slachtoffer] en verschillende getuigen in het dossier kan worden afgeleid dat zich in eerste instantie een handgemeen tussen hen heeft voorgedaan, dat verdachte daarna is weggegaan, maar dat hij vervolgens is teruggekeerd, waarna het bewezenverklaarde steekincident heeft plaatsgevonden.
Verdachte heeft ter terechtzitting, maar ook in eerdere verhoren bij de politie geen verklaring afgelegd over het moment waarop hij [slachtoffer] gestoken heeft, omdat hij zich dit naar eigen zeggen niet kan herinneren. De rechtbank constateert verder dat verdachte over de momenten kort daarvoor niet geheel consistente verklaringen heeft afgelegd en in feite de agressie van [slachtoffer] steeds groter en die van hem steeds geringer heeft gemaakt. Zo heeft hij hierover in zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] op hem af kwam stormen en slaande bewegingen maakte, dat hij deze heeft afgeweerd en toen in paniek raakte en een black-out kreeg. [2] Tijdens zijn verhoor ten behoeve van de inverzekeringstelling heeft hij niet meer verklaard dan dat er ruzie tussen hem en [slachtoffer] ontstond, dat [slachtoffer] op hem afkwam en dat zij hebben gevochten waarbij over en weer klappen zijn gevallen. [3] In daarop volgende verhoren heeft verdachte over dit moment verklaard dat hij zag dat [slachtoffer]
op hem af kwam stormen en hem wilde slaan [4] respectievelijk dat hij [slachtoffer]
op zich af zag stormen en een black-out kreegen misschien uit angst het mes heeft gepakt. [5] Ter terechtzitting van 15 juli 2021 komt de verklaring van verdachte er voor het eerst op neer dat hij daadwerkelijk werd geslagen op zijn keel en tegen zijn hoofd en dat daardoor het licht bij hem uitging. De rechtbank merkt op dat deze laatste lezing geen steun vindt in verklaringen van aanwezige getuigen, terwijl dit naar het oordeel van de rechtbank ook moeilijk te rijmen valt met het steken door verdachte. De incongruenties in deze verklaringen van verdachte, in combinatie met het gestelde volledige geheugenverlies met betrekking tot het moment waarop hij kort daarna [slachtoffer] heeft gestoken, komen de betrouwbaarheid van zijn verklaringen bovendien niet ten goede.
Daar komt bij dat de verklaringen van verdachte over dit voor het beroep op noodweer cruciale moment geen enkele steun vinden in de verklaringen van de bij het incident aanwezige getuigen, noch in andere stukken in het dossier. Zo heeft getuige [getuige 1] verklaard, zakelijk weergegeven, dat verdachte [slachtoffer] uitdaagde en dat zij op elkaar af kwamen lopen. [6] Getuige [getuige 2] , de vader van het slachtoffer, die tussen verdachte en aangever en hun “duw en trekwerk” stond, heeft over de aanloop verklaard dat verdachte in de richting van zijn zoon begon te schelden en dat zijn zoon daarna op hen af kwam lopen. [7]
De rechtbank stelt op grond van voornoemde getuigenverklaringen vast dat verdachte, nadat hij de locatie van het kinderfeestje had verlaten, naar die plek is teruggekeerd en dat hij en aangever [slachtoffer] toen opnieuw de confrontatie met elkaar hebben gezocht en dat zij die beiden kennelijk bewust zijn aangegaan, waarbij verdachte uiteindelijk [slachtoffer] met een mes in de borst en in zijn gezicht heeft gesneden dan wel gestoken. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van verdachte in deze omstandigheden op grond van de uiterlijke verschijningsvorm niet kunnen worden aangemerkt als verdedigend, maar dat deze – naar de kern bezien – als aanvallend moeten worden beschouwd. Nu niet aannemelijk is geworden dat verdachte op enig moment in een situatie is komen te verkeren waarin hij genoodzaakt was zichzelf te verdedigen, wordt het beroep op noodweer verworpen.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn – ook buiten het hiervoor besproken beroep op noodweer – geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

Namens verdachte is (subsidiair) een beroep gedaan op noodweerexces. Dit verweer wordt verworpen op de gronden als hiervoor onder 5 vermeld ten aanzien van het beroep op noodweer. Kortgezegd acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte zich in een noodweersituatie heeft bevonden.
Er zijn ook overigens – los van het hiervoor besproken verweer - geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, in het geval tot strafoplegging zou komen, bepleit om een gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste zes maanden op te leggen met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld een contactverbod, in combinatie met een werkstraf van 240 uren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 31 maart 2021 schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door zijn zwager, [slachtoffer] met een mes in zijn borst en in het gezicht te steken/te snijden, met blijvende littekens tot gevolg. Het betreft een ernstig gewelddadig feit dat niet alleen een grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft opgeleverd, maar dat ook evengoed fataal had kunnen aflopen, getuige de grote hoeveelheid bloed die het slachtoffer heeft verloren als gevolg van een slagaderlijke bloeding. Verdachte heeft zich daar kennelijk niet om bekommerd en heeft het leven van [slachtoffer] in gevaar gebracht.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 10 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte de laatste vijf jaren niet met justitie in aanraking is gekomen en dat hij niet eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven. Uit een reclasseringsadvies van 28 juni 2021 komt naar voren dat verdachte zijn leven tot aan het bewezenverklaarde feit op alle leefgebieden goed op de rit had; hij had een nieuwe baan met ontwikkelingskansen, plannen om samen met zijn vriendin een grotere koopwoning te betrekken en was recent vader geworden. Hoewel verdachte ten tijde van het delict alcohol had gedronken en dit mogelijk een ontremmende werking heeft gehad, zijn er geen aanwijzingen voor verslavingsproblematiek. De reclassering ziet, gelet op het voorgaande, geen aanknopingspunten voor interventies gericht op gedragsverandering en het verminderen van de kans op recidive en adviseert de zaak af te doen zonder reclasseringsbemoeienis. Wel wordt het opleggen van een contactverbod in de vorm van een maatregel ex artikel 38v Sr in overweging gegeven. De reclassering heeft verder met betrekking tot de afdoening van de zaak opgemerkt dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet de voorkeur heeft, omdat dit vermoedelijk zal leiden tot verlies van stabiliteit op verschillende leefgebieden.
De rechtbank heeft zich van deze laatste notie van de reclassering terdege rekenschap gegeven. Gezien de aard en ernst van het gepleegde feit kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gezien het gebeurde en rekening houdend met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor een geweldsmisdrijf is veroordeeld, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen bijzonderheden die aanleiding geven om een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen. Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 13.901,20 (zegge: dertienduizend negenhonderdéén euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- één dag ziekenhuis € 30,00;
- eigen risico zorgkosten € 371,20;
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 13.500,- gevorderd.
De vordering van benadeelde partij [getuige 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 5.000,-. Het gevorderde bedrag betreft immateriële (shock)schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot de gevorderde materiële schade. Zij heeft bepleit dat de immateriële schade door de rechtbank op een lager bedrag moet worden geschat, nu op grond van medische stukken niet voldoende is aangetoond dat nog steeds sprake is van zenuwletsel.
De raadsvrouw heeft verder bepleit dat de vordering van [getuige 1] onvoldoende is onderbouwd en dat zij daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer] .
De opgevoerde materiële schade is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal deze schadeposten van opgeteld
€ 401,20,-daarom geheel toewijzen.
De rechtbank is evenzeer van oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van deze feiten immateriële schade is toegebracht. Gelet op de onderbouwing van deze schadepost en de gemotiveerde betwisting van onderdelen daarvan, zal de rechtbank de immateriële schade toewijzen tot het bedrag van
€ 5.000,-.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost voor het overige alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank zal het gevorderde zodoende toewijzen tot een bedrag van
€ 5.401,20,te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
Vordering benadeelde partij [getuige 1]
Naar het oordeel van de rechtbank valt niet eenvoudig te beoordelen of verdachte aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij gestelde immateriële schade. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat volgens bestendige jurisprudentie voor vergoeding van immateriële schade als hier gevorderd, vereist is dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in haar persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (vgl. HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356
NJ2002/240
NJ2002/240, HR 9 oktober 2009ECLI:NL:HR:2009:BI8583,
NJ2010/387
NJ2010/387 en HR 11 maart 2014, NJ 2014, 183). De rechtbank beschikt in dit geval niet over stukken op basis waarvan het bestaan van een psychiatrisch ziektebeeld kan worden vastgesteld. Nader onderzoek hiernaar zou aanhouding van de strafzaak met zich brengen, hetgeen zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezen verklaarde is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 62 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: poging tot doodslag
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 5.401,20(bestaande uit € 401,20 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 5.401,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2021)
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 5.401,20, (zegge: vijfduizend vierhonderdéén euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 62 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [getuige 1] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mrs. H.M. Braam en mr. R.P. Adema, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2021.
Buiten staat
Mr. Adema is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Districtsrecherche IJsselland, onderzoek FUUT met onderzoeksnummer ON1R021028. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1). Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] d.d. 3 april 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige, p.45-49:
Ik was op een kinderfeestje woensdag 31 maart 2021. [naam 1] gaf het feestje. Het was aan [adres 2] . We waren daar met z’n allen en er bleef vier man over. [verdachte] (de rechtbank begrijpt uit de context van het verhoor: verdachte [verdachte] ) was er al voordat ik er kwam. Ik was daar volgens mij rond 16.00 uur of 16.30 uur. Toen zijn de vrouwen weggegaan. Bleven we met vier man over. Met [getuige 3] , [verdachte] , ik en [naam 1] .
Mijn vader nam dus [verdachte] mee vanaf [verdachte] zijn bus naar mijn vaders bus. [verdachte] liep mee met mijn vader, onder de arm van mijn vader.
Ik zag hem wel wild doen dus ik loop daar heen en ik dacht huh, die wil weer vechten met mij. Dat zag ik aan zijn houding. Ik zag dat hij tegen gehouden moest worden door mijn vader. Hij wilde weer naar mij toe komen en hij zei: “kom maar Kankerleier.” Ik kwam toen op mijn vader en [verdachte] afgelopen en toen hield mijn vader mij vast om mij tegen te houden. Ik had helemaal niet door dat hij een mes had en mijn vader dus ook niet. [verdachte] heeft mij gestoken.
Er is een slagader geraakt in mijn gezicht. Ik heb een flinke snee in mijn gezicht. Een zenuw in mijn linker wenkbrauw is geraakt. Ik heb 2,3 liter bloed verloren. Er was een bloedtransfusie nodig. Ik was in mijn borst gestoken daar ontsnapte lucht, ik had vocht achter mijn longen daardoor.
2). Een schriftelijk stuk, te weten een forensisch geneeskundige letselbeschrijving, opgemaakt d.d. 12 april 2021 door W. Duijst, forensisch arts, voor zover inhoudende,
p.97-98:
Datum onderzoek:06-04-2021
Betrokkene:[slachtoffer]
Letselbeschrijving:
Hoofd: Tussen de behaarde hoofdhuid, de slaap, het jukbeen en de wang tot 3 cm van de mondhoek bevindt zich een genezende diagonaal verlopende lijnvormige huiddoorbreking van ca. 16.5 cm die is gesloten door middel van meerdere hechtingen.
Romp:Aan de linkerzijde op de borstkas bevindt zich een van links boven naar rechts onder diagonaal verlopende, scherp begrensde, lijnvormige, genezende huiddoorbreking van ca.
1,3 bij 0,2 cm die gesloten is met hechtingen met omliggende roodheid.
3). Een schriftelijk stuk, te weten een aanvullend forensisch geneeskundige letselbeschrijving, opgemaakt d.d. 20 april 2021 door W. Duijst, forensisch arts, voor zover inhoudende, p.103-104:
Betrokkene:[slachtoffer]
Aanvullende medische informatie
(…)
Daarnaast was er een weefselverscheuring over de linker wang (verlopend van achter het oor tot 1 cm van de lip), wijkend en door het onderhuidse bindweefsel heen. In de wond was een
slagaderlijke bloeding, met als meest waarschijnlijke oorsprong de a. temporalis. De patiënt kon zijn linker wenkbrauw niet optrekken. (…)
Echo onderzoek toonde (…) vocht in de linker helft van de borstkas.
(…)
Concluderend was er sprake van een steekverwonding in het gelaat met scheurverwonding van de a. temporalis en zenuwletsel van de n. facialis met fors bloedverlies. (…) Verder is er sprake van een oppervlakkige steekverwonding aan de borstkas.
4.) Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 8 april 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige, p.90-92:
Ik was op woensdag 31 maart 2021 te omstreeks 20.00 uur/20.30 uur op het kinderfeest van het zoontje van [naam 1] . (…) De meeste bezoekers waren al weg. [slachtoffer] , [verdachte] , [naam 1] en ik waren er nog. (…) Ik zag dat [verdachte] langs het gezicht ging en het bloed spoot eruit.(…)
Ik zag dat [verdachte] uithaalde en ineens zie ik het bloed uit het gezicht van [slachtoffer] gutsen. (…) heb [verdachte] 2 keer uit zien halen.
5.) Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige, p.78-79:
Ik heb vrienden, [naam 1] en [getuige 1] en hun zoontje werd zeven jaar op 31 maart 2021. We zijn er heen gegaan.
(…)
Ik zag ineens dat [verdachte] een mes in zijn handen had. In zijn rechterhand.
(…)
Ik heb toen gezien dat [verdachte] [slachtoffer] heeft gestoken. Hij stak hem van bovenaf, naar mijn idee meerdere keren. Hij zwaaide met zijn rechter arm in de richting van [slachtoffer] . Hij zwaaide meerdere keren. Ik heb de eerste keer vooral goed gezien en dat was echt met zijn arm van bovenaf op het hoofd van [slachtoffer] . Ik zag echt een tuinslangeffect, het bloed spoot echt uit het hoofd van [slachtoffer] .
6.) De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U houdt mij een samenvatting van het dossier voor en vraagt mij wat er gebeurd is na een kinderfeestje in Zwolle op 31 maart 2021.
(…) Als ik het dossier lees, kan het niet anders zijn dan dat ik een mes in mijn kleding heb gepakt. (…) Het kan bijna niet anders dan dat ik gestoken heb.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Districtsrecherche IJsselland, onderzoek FUUT met onderzoeksnummer ON1R021028. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 april 2021, p.27.
3.Proces-verbaal van inverzekeringstelling verdachte d.d. 3 april 2021, p.21.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 april 2021, p.36.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 april 2021, p.42.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 4 april 2021, p.79.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. april 2021, p.88, laatste alinea.