4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de feiten zoals ten laste gelegd onder 1 subsidiair,
2 subsidiair, 3 primair en subsidiair, 4 en 5 bewezen kunnen worden verklaard en overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Aangeefster [slachtoffer] (hierna te noemen: aangeefster) heeft verklaard dat zij op
7 januari 2021 rond 9.00 uur in de ochtend in de woonkamer was van haar woning aan [adres 2] te Holten en dat zij wat gestommel hoorde. Zij is gaan kijken en zag in de gang een voor haar onbekende man staan. Aangeefster heeft gevraagd wat de man kwam doen en hij antwoorde “ [adres 3] ”. Aangeefster heeft geantwoord dat hij niet bij [adres 3] was en moest weggaan. De man heeft hierop de woning van aangeefster verlaten. Aangeefster heeft vervolgens toch nog even gekeken. Zij heeft de deur geopend naar rechts en links stond de man. Hij was ineens dichtbij aangeefster en heeft haar naar binnen gesleurd, de gang in. In de gang heeft hij aangeefster tegen de verwarming aan geduwd/gegooid. Ze is hard met haar hoofd tegen de verwarming aan gekomen. Ze heeft tegen de man gezegd dat ze wel geld had maar de man reageerde hier niet op. Ze is op de grond beland en heeft hard gegild. Daarna heeft de man met zijn hand haar mond en neus dicht gedrukt, waardoor ze bang was dat ze zou stikken. Ze heeft gedaan alsof ze bewusteloos was en heeft zich slap gehouden, met haar ogen dicht om te overleven. De man heeft haar vervolgens naar de slaapkamer gesleept.De man heeft haar trui, hemd en beha omhoog getrokken en heeft aan haar borst gezeten. Vervolgens heeft hij haar broek en onderbroek kapot getrokken en deze van zich af gegooid. Vervolgens heeft hij boven het onderlichaam van aangeefster gemasturbeerd. De man is niet klaargekomen volgens aangeefster.
Uit DNA-onderzoek is gebleken dat op de buitenkant van de onderbroek van aangeefster, op haar broek rondom de linkerenkel en op haar linkerwang een DNA-mengprofiel is aangetroffen, afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie – naast het DNA-profiel van een vrouw – zeker één man. Verdachte kan donor zijn van dat celmateriaal. Het is extreem veel waarschijnlijker dat verdachte de donor is van dat celmateriaal dan dat een onbekende, niet verwante persoon de donor is.
Bij aangeefster is het volgende letsel vastgesteld:
“zwelling en hematoom rond rechteroog en linkerooghoek. Kneuzing borstkas, kneuzing oogkas rechts. Geschatte duur van genezing 2-4 weken. 2 tanden licht mobiel”.Daarnaast bevindt zich in het dossier een letselrapportage met foto’s.
De rechtbank acht op grond van de gedetailleerde aangifte van [slachtoffer] , de resultaten van het DNA-onderzoek, het bij aangeefster [slachtoffer] vastgestelde letsel en de hierboven onder 4.1 gememoreerde herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant 2] bewezen dat verdachte de man is geweest die in de woning van aangeefster is binnengedrongen en het bij aangeefster geconstateerde letsel heeft toegebracht, op de wijze zoals aangeefster heeft verklaard.
Feit 1, primair: de poging tot doodslag
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel op zware mishandeling van aangeefster heeft gehad. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Voorts is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat degene die de handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte met zijn handelen opzet had op de dood van aangeefster, ondanks het feit dat aangeefster heeft verklaard dat zij bang was dat zij ging stikken. De rechtbank is van oordeel dat er een niet onaannemelijk alternatief scenario bestaat voor het feit dat verdachte zijn hand voor de neus en mond van het slachtoffer hield, namelijk dat hij hiermee het gillen van aangeefster wilde stoppen zodat anderen haar niet zouden horen. Daarbij komt dat niet duidelijk is hoe lang verdachte zijn hand voor de mond en neus van slachtoffer heeft gehouden. Verder blijkt onvoldoende op welke wijze en met welke kracht slachtoffer precies met haar hoofd tegen de verwarming is gekomen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Feit 1, subsidiair: de poging zware mishandeling
De rechtbank acht op basis van de verklaring van aangeefster en de letselrapportage wel bewezen dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. De rechtbank heeft bij dit oordeel mede de leeftijd van aangeefster (73 jaar) in ogenschouw genomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat mensen op een hogere leeftijd sneller zwaarder letsel kunnen oplopen. Desondanks heeft verdachte aangeefster tegen de verwarming aangeduwd/gegooid waardoor zij letsel heeft opgelopen aan haar hoofd. Het hoofd is een vitaal lichaamsdeel en wanneer er geweld wordt gebruikt op of tegen het hoofd bestaat het reële risico dat dit tot zwaar lichamelijk letsel leidt.
Op grond van deze overwegingen acht de rechtbank het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 2 primair ten laste gelegde poging verkrachting en dat de onder 2 subsidiair ten laste gelegde aanranding wettig en overtuigend bewezen is.
Verdachte is de woning van aangeefster binnengedrongen, heeft aangeefster bij de haren gepakt en haar richting de slaapkamer gesleept, haar op bed gelegd dan wel gegooid, daar haar bovenlichaam ontbloot en de borst van aangeefster betast en vervolgens haar broek en onderbroek uitgetrokken, waarna hij boven het onderlichaam van aangeefster heeft gemasturbeerd. Hiermee heeft verdachte aangeefster gedwongen voornoemde ontuchtige handelingen te dulden.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij – nadat hij aangeefster half ontbloot had aangetroffen en op zoek ging naar verdachte – zag dat verdachte in de bijkeuken stond, ongeveer twee à drie meter van hem af met een gesloten keukendeur tussen hen in en dat verdachte een fles wijn in zijn handen had. In de deur zaten kleine raampjes van 30 cm bij 30 cm. Verbalisant [verbalisant 2] stond op dat moment buiten de woning. Hij zag dat verdachte hem aankeek met een agressieve, onvoorspelbare blik. Opeens, zonder enige waarschuwing, hief verdachte zijn arm met de fles wijn op en gooide de fles wijn met een behoorlijke kracht richting het hoofd van verbalisant [verbalisant 2] . Hij zag dat de fles door een van de ruitjes richting zijn hoofd kwam. Hij kon de fles nog maar net ontwijken. Hij voelde glasscherven van de raampjes van de deur over zijn gezicht en haren gaan. Hij zag dat er een rode vloeistof op zijn jas en broek zat en rook een sterke geur van wijn.In het dossier bevindt zich een foto van het gebroken ruitje in de keukendeur.
Op basis van de aangifte van verbalisant [verbalisant 2] en de foto in het dossier acht de rechtbank bewezen dat verdachte door met kracht een volle fles wijn door een ruitje in de richting van het hoofd van verbalisant [verbalisant 2] te gooien, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat verbalisant [verbalisant 2] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Immers de kracht waarmee is gegooid moet behoorlijk zijn geweest nu door het gooien van de fles het ruitje is gebroken, waardoor glasscherven in het gezicht van verbalisant [verbalisant 2] terecht zijn gekomen. Het feit dat verbalisant [verbalisant 2] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen is niet te danken aan verdachte maar slechts aan het feit dat verbalisant [verbalisant 2] de fles nog net kon ontwijken.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte vervolgens met een kapot geslagen fles wijn in de richting van verbalisant [verbalisant 2] is gelopen. Het dossier biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard ten aanzien van verbalisant [verbalisant 2] .
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte in zijn rechterhand iets vast hield. Hij zag in een flits dat het ging om een kapotte fles. Hij zag dat verdachte hem aankeek. Hij zag dat verdachte met de scherpe kant van de fles een stekende beweging richting zijn hoofd en hals maakte. Verbalisant [verbalisant 1] is hierop achteruit gestapt en hij zag dat verdachte een stap voorwaarts maakte.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet is komen vast te staan wat de daadwerkelijke afstand tussen verdachte en verbalisant [verbalisant 1] is geweest. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen komen tot voorwaardelijke opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte om die reden van het onder 3 primair tenlastegelegde ten aanzien van verbalisant [verbalisant 1] vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] wel is bewezen dat verdachte door het maken van stekende bewegingen met een kapot geslagen fles bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij verbalisant [verbalisant 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte hem zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen en dat verdachte dit ook daadwerkelijk zou uitvoeren.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 subsidiair ten laste gelegde ten aanzien van verbalisant [verbalisant 1] wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Aangeefster [aangever 2] heeft aangifte gedaan van de diefstal van een paar Crocs en een jas.Tijdens de aanhouding van verdachte droeg hij Crocs waarvan de omschrijving overeenkomt met de omschrijving van de Crocs in de aangifte. Daarnaast werd er in de woning waar verdachte is aangehouden een jas aangetroffen die eveneens voldeed aan de omschrijving in de genoemde aangifte.
De rechtbank is op basis van deze vaststellingen van oordeel dat verdachte zich de Crocs en de jas wederrechtelijk heeft toegeëigend. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet vaststaat dat de goederen zijn weggenomen door braak, verbreking of inklimming.
De rechtbank is van oordeel dat feit 4 wettig en overtuigend is bewezen met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid.
Aangever [aangever 1] heeft in de aangifteen in een aanvullende verklaringverklaard dat hij de woning aan [adres 1] veelvuldig verhuurt maar dat de laatste huurders de woning op 5 december 2020 hebben verlaten en de woning pas weer opnieuw verhuurd zou worden vanaf 23 januari 2021. Op 6 januari 2021 is hij nog bij de woning geweest en was er niets aan de hand. Aangever is op 8 januari 2021 teruggekomen bij de woning en hem viel toen op dat de buitenlamp brandde, de schuurdeur open stond, een bezem en een hark buiten lagen, er in de schuur dingen overhoop waren gehaald, hij een sticker van de politie op de voordeur zag, een sigarettenpeuk en glas zag liggen en hout ter vervanging van de ruit in de voordeur. In de woning heeft hij een blauw doosje met gedraaide sigaretten op het aanrecht aangetroffen dat niet van hem is. Vervolgens heeft aangever gezien dat de deur van de keuken openstond, er een stoel op bed stond en een matras op de grond lag. Verder heeft hij gezien hij dat er sigaretten in de hoek van de slaapkamer lagen en dat er meerdere kabels in de woning en de schuur waren doorgeknipt.
Uit het proces-verbaal bevindingen blijkt dat verdachte is aangehouden in de woning aan [adres 1] .
De rechtbank is van oordeel dat uit de aangifte en het proces-verbaal bevindingen blijkt dat verdachte zonder toestemming van aangever de woning aan [adres 1] is binnengedrongen.
De rechtbank is van oordeel dat feit 5 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.