7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De feiten en omstandigheden
Op 24 oktober 2020 heeft verdachte op vier plekken in zijn woning brand gesticht. Door dit handelen van verdachte is aan het appartement en de inboedel schade ontstaan. Ondanks dat verdachte de brand naar eigen zeggen snel heeft geblust, mag hij van geluk spreken dat de gevolgen van de brandstichting beperkt zijn gebleven. In de nabijheid van de afzonderlijke brandhaarden lag namelijk een aanzienlijke hoeveelheid brandbare materialen, waardoor de brand zich tot een oncontroleerbare brand had kunnen ontwikkelen met alle gevolgen van dien. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat brand en de daarmee gepaard gaande rookontwikkeling zich snel kunnen verspreiden. Daar komt bij dat de woning van verdachte op de begane grond is gelegen en deel uitmaakt van een drie lagen tellend appartementencomplex. De brand had dus eenvoudig naar andere woningen kunnen overslaan.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de inhoud van de over de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten van de gedragsdeskundigen, en het maatregelenrapport van de reclassering, gedateerd 5 juli 2021 en opgesteld door E. de Jong.
De gedragsdeskundigen schatten het recidiverisico als matig in, als er geen behandelinterventies plaatsvinden en het risico op teloorgang en decompensatie als hoog, vanwege de psychiatrische problematiek van verdachte. Daardoor kan (opnieuw) gevaar voor personen en goederen ontstaan. De reclassering schat recidiverisico en het risico op letselschade hoog in.
De gedragsdeskundigen achten een klinische behandeling geïndiceerd, waarbij aandacht dient te zijn voor de verslavingsproblematiek en psychotische symptomatologie. Het is volgens hen van belang dat verdachte na het klinische traject een ambulant traject volgt, zodat bij een terugval in middelengebruik kan worden ingegrepen.
De psychologen, psychiater en reclassering adviseren over de op te leggen straf en/of maatregel verschillend. De psychologen adviseren een zorgmachtiging op te leggen. De psychiater adviseert bijzondere voorwaarden op te leggen bij een zo lang mogelijk voorwaardelijk strafdeel. De reclassering adviseert de maatregel van TBS met voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat alle deskundigen een adequate behandeling noodzakelijk vinden om zo het recidiverisico terug te dringen. Daarnaast is het van belang dat verdachte ook na het klinische traject onder toezicht blijft, zodat bij een eventuele terugval in middelengebruik kan worden ingegrepen. Het is echter de vraag op welke wijze dit alles dient te worden vorm gegeven.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank acht een zorgmachtiging niet aan de orde. Allereerst heeft verdachte zich bereid verklaard om aan de behandeling mee te werken, terwijl voor een zorgmachtiging vereist is dat de persoon die behandeling behoeft daar niet voor openstaat en weigert mee te werken. Uit de rapportages is bovendien gebleken dat verdachte gebaat is bij langdurige behandeling en begeleiding. Die klinische behandeling kan het beste in een forensische setting plaatsvinden, terwijl het twijfelachtig is of een dergelijke setting bij een zorgmachtiging kan worden geboden.
De maatregel van TBS is naar het oordeel van de rechtbank een brug te ver. De reclassering heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden onvoldoende is om te kunnen bewerkstelligen dat verdachte wordt behandeld en dat het recidiverisico wordt teruggedrongen; een vergelijking tussen deze afdoeningsmodaliteit en de maatregel van TBS ontbreekt. Dat klemt temeer, nu verdachte openheid van zaken geeft over zijn problematiek en behoefte aan hulp, en verdachte blijkens zijn strafblad niet eerder de kans heeft gekregen om in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel te worden behandeld en begeleid. Verdachte heeft ter zitting meermalen gezegd behoefte te hebben aan ‘rust’ en dat hij de hulp die hij in dat kader nodig heeft, accepteert.
Gezien de ernst van het gepleegde feit en op grond van wat hiervoor is overwogen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De gevangenisstraf zal echter voor een aanzienlijk deel voorwaardelijk worden opgelegd, gelet op de proceshouding van verdachte, de aard van zijn problematiek en zijn hulpvraag, en dat alles om recidive zoveel als mogelijk te voorkomen.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr en een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden verbinden, waarbij voor zover mogelijk aansluiting wordt gezocht bij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. De rechtbank overweegt daartoe dat al lange tijd sprake is van ernstige psychische problematiek en een kennelijk daarmee samenhangende euthanasiewens. Op zitting heeft verdachte verklaard zijn gevoelens af te vlakken door drugs (met name GHB) te gebruiken, en zijn gedachten aan euthanasie op die manier te beperken. Aangezien verdachte nog steeds euthanasie wenst te plegen en hij die wens naar eigen zeggen enkel kan loslaten door goede hulpverlening en behandeling, blijft tot aan die hulpvraag is voldaan het risico op drugsgebruik onverkort aanwezig. Dat terwijl drugsgebruik opnieuw een psychose en daarmee een aanzienlijke toename van het recidiverisico kan veroorzaken, waarmee ook gevaar voor de onaantastbaarheid van één of meer personen in stand wordt gehouden. Om die reden is het van belang om de behandeling en begeleiding van verdachte direct na zijn detentie te doen starten.
Voor het opleggen van de door de reclassering geadviseerde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ziet de rechtbank, met de officier van justitie, onvoldoende aanleiding. De officier van justitie heeft ook niet gevorderd dat deze maatregel wordt opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is. Uiteraard laat dit de mogelijkheid onverlet dat de directeur van de inrichting waar de gedetineerde verblijft, gebruik maakt van de mogelijkheid tot een plaatsing als bedoeld in (artikel 30 van) de regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (SPOG).