ECLI:NL:RBOVE:2021:2992

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
08-268302-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met psychische problematiek

De rechtbank Overijssel heeft op 26 juli 2021 een 58-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, voor brandstichting. De man stichtte op 24 oktober 2020 op vier plekken in zijn woning brand, wat leidde tot aanzienlijke schade aan het appartement en de inboedel. Tijdens de zitting op 12 juli 2021 werd de vordering van de officier van justitie, mr. L. Ruessink, besproken, evenals de verdediging door zijn raadsman, mr. S. Yaprak. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte had de brandstichting bekend, maar de rechtbank sprak hem vrij van het veroorzaken van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, omdat er geen bewijs was dat andere bewoners thuis waren tijdens de brand.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte ten tijde van de brandstichting psychisch ontregeld was door problematisch middelengebruik, waaronder GHB en amfetamine. De gedragsdeskundigen adviseerden dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, maar de rechtbank volgde het advies van de psychiater om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op, maar met bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling in een forensische kliniek en toezicht door de reclassering, om recidive te voorkomen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte, die eerder niet voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige Kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-268302-20 (P)
Datum vonnis: 26 juli 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] ,
nu verblijvende in: P.I. Arnhem te Arnhem.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juli 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Ruessink en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. S. Yaprak, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning, waardoor personen en/of goederen in gevaar werden gebracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij of op omstreeks 24 oktober 2020 te Enschede opzettelijk in een woning (gelegen aan [adres] , onderdeel uitmakend van een appartementencomplex) brand heeft gesticht door met een aansteker een of meer voorwerpen (te weten onder andere een ordner en/of een of meerdere handdoeken, althans een of meerdere textielstukken en/of een net) aan te steken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking te brengen met een of meer brandbare stoffen, ten gevolge waarvan dat/die voorwerpen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan in die woning, en daarvan gemeen gevaar voor overige in de woning aanwezige goederen en/of voor in de omringende woningen aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de omringende woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de omringende woningen aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 juli 2021, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
2. Het proces-verbaal van aanhouding, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en
[verbalisant 2] , van 24 oktober 2020, pagina 3, inclusief bijlage, pagina’s 5 t/m 30.
3. Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] ), van verbalisant [verbalisant 3] , van 27 oktober 2020, pagina’s 62, 65 en 66.
De rechtbank overweegt dat op basis van de inhoud van het dossier en van hetgeen op de zitting is besproken niet kan worden vastgesteld dat op het moment van de brandstichting de bewoners van de naast- of bovengelegen appartementen thuis waren. In zijn verklaring heeft verdachte weliswaar over andere aanwezigen gesproken (meer in het bijzonder: zijn buurman), maar ten tijde van het ten laste gelegde verkeerde verdachte in een psychose en er zijn verder geen bewijsmiddelen die de verklaring van verdachte op dit punt ondersteunen. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken voor zover het ten laste gelegde betrekking heeft op het veroorzaken van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
ofop
omstreeks24 oktober 2020 te Enschede opzettelijk in een woning (gelegen aan [adres] , onderdeel uitmakend van een appartementencomplex) brand heeft gesticht door met een aansteker
een of meervoorwerpen te weten
onder andereeen ordner en
/of een of meerdere handdoeken, althans een of meerderetextielstukken en
/ofeen net aan te steken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking te brengen met een of meer brandbare stoffen,ten gevolge waarvan
dat/die voorwerpen
geheel ofgedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan in die woning,en daarvan gemeen gevaar voor overige in de woning aanwezige goederen en
/ofvoor in de omringende woningen aanwezige goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de omringende woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de omringende woningen aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Inleiding
Over de persoon van verdachte is gerapporteerd in het Pro Justitia-rapport van 10 juni 2021, opgesteld door V.J. Le Maire, psychiater, en het Pro Justitia-rapport van 21 januari 2021, opgesteld door J. Gresnigt, klinisch psycholoog en supervisor, en J. Kluin, GZ-psycholoog en supervisant.
De gedragsdeskundigen hebben vastgesteld dat bij verdachte sprake is van problematisch middelengebruik, te weten een stoornis in het gebruik van een hypnoticum (GHB) en een stoornis in het gebruik van amfetamine. Beide stoornissen zijn te classificeren als ernstig en momenteel in vroege remissie in een gecontroleerde omgeving. Daarnaast hebben de gedragsdeskundigen vastgesteld dat verdachte een psychotische stoornis door een middel (GHB) heeft doorgemaakt. Ook is er sprake van emotieregulatieproblematiek, waarschijnlijk voortkomend uit affectieve verwaarlozing in zijn jeugd en hechtingsproblematiek. De psychologen hebben verder bij verdachte een posttraumatische stressstoornis (PTSS) vastgesteld.
Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en zijn van invloed geweest op de gedragskeuzes van verdachte. In aanloop naar het ten laste gelegde is de toestand van verdachte verslechterd na een val van verdachte in zijn appartement. Vóór die val gebruikte verdachte al drugs, maar om de pijn die door de val was ontstaan te verminderen, verhoogde verdachte zijn drugsinname en nam hij ook hoge doseringen pijnstillers. De gedragsdeskundigen zijn het erover eens dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde evident ernstig psychotisch was ontregeld als gevolg van het toegenomen drugsgebruik.
De gedragsdeskundigen zijn daarom tot de – gelijkluidende – conclusie gekomen dat verdachte psychotisch is ontregeld door het toegenomen drugsgebruik en dat zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde door de psychotische belevingen en overtuigingen werd ingegeven.
De naar aanleiding van die conclusie gegeven adviezen met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid lopen echter uiteen.
De psychiater adviseert het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, omdat verdachte de dosering drugs (GHB) bewust heeft verhoogd waardoor verdachte (bewust of onbewust) het risico heeft genomen om psychisch te ontregelen.
De psychologen adviseren het ten laste gelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen, omdat verdachte – als gevolg van de waanachtige, psychotische toestand waarin hij ten tijde van het ten laste gelegde verkeerde – niet in vrije wil heeft kunnen handelen.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het advies van de psychiater te volgen en het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het advies van de psychologen te volgen en het ten laste gelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen, en verdachte daarom te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de psychiater en de psychologen over de psychische stoornissen van verdachte worden gedragen door hun bevindingen. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt ze tot de hare en concludeert dus dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde psychische stoornissen bestonden.
De rechtbank zal voor de beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid het advies van de psychiater volgen en overweegt daartoe het volgende.
Na zijn val heeft verdachte ervoor gekozen om een hoge dosering pijnstillers te nemen in combinatie met de drugs die verdachte al gebruikte en waarvan de dosering bewust door hem werd verhoogd. Naar eigen zeggen heeft verdachte vooral de hoeveelheid GHB opgeschroefd. Als regelmatig gebruiker van GHB wist verdachte dat dit roesverwekkende middel effect heeft op zijn psychische toestand. De rechtbank constateert dat verdachte, mede gelet op zijn jarenlange gebruik, wist – of op zijn minst genomen had moeten weten – dat het toegenomen drugsgebruik niet zonder risico was en dat zijn functioneren daardoor zodanig kon worden beïnvloed dat daaruit riskant gedrag zou kunnen ontstaan. Daar komt bij dat verdachte de hoeveelheid drugs die hij gebruikte dagelijks nauwkeurig op een lijst bijhield. Door zo te handelen, heeft verdachte kennelijk op de koop toe genomen dat het toegenomen drugsgebruik zulke verstrekkende gevolgen kon hebben.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat verdachte in verminderde mate verantwoordelijk dient te worden gehouden voor zijn handelen.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vooropgesteld dat een zorgmachtiging als bedoeld in de Wvggz een voor verdachte ontoereikende maatregel is. Voor het geval de rechtbank daarover anders denkt, heeft de officier van justitie verzocht de zaak te heropenen, zodat kan worden onderzocht hoe aan die zorgmachtiging invulling kan worden gegeven.
De officier van justitie heeft primair gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr en met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd in enigszins aangepaste vorm op te leggen. De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd de zaak aan te houden, indien de rechtbank meer duidelijkheid wenst over de datum waarop verdachte in een kliniek kan worden opgenomen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om – indien verdachte niet wordt ontslagen van alle rechtsvervolging – de eis van de officier van justitie te volgen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De feiten en omstandigheden
Op 24 oktober 2020 heeft verdachte op vier plekken in zijn woning brand gesticht. Door dit handelen van verdachte is aan het appartement en de inboedel schade ontstaan. Ondanks dat verdachte de brand naar eigen zeggen snel heeft geblust, mag hij van geluk spreken dat de gevolgen van de brandstichting beperkt zijn gebleven. In de nabijheid van de afzonderlijke brandhaarden lag namelijk een aanzienlijke hoeveelheid brandbare materialen, waardoor de brand zich tot een oncontroleerbare brand had kunnen ontwikkelen met alle gevolgen van dien. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat brand en de daarmee gepaard gaande rookontwikkeling zich snel kunnen verspreiden. Daar komt bij dat de woning van verdachte op de begane grond is gelegen en deel uitmaakt van een drie lagen tellend appartementencomplex. De brand had dus eenvoudig naar andere woningen kunnen overslaan.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de inhoud van de over de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten van de gedragsdeskundigen, en het maatregelenrapport van de reclassering, gedateerd 5 juli 2021 en opgesteld door E. de Jong.
De gedragsdeskundigen schatten het recidiverisico als matig in, als er geen behandelinterventies plaatsvinden en het risico op teloorgang en decompensatie als hoog, vanwege de psychiatrische problematiek van verdachte. Daardoor kan (opnieuw) gevaar voor personen en goederen ontstaan. De reclassering schat recidiverisico en het risico op letselschade hoog in.
De gedragsdeskundigen achten een klinische behandeling geïndiceerd, waarbij aandacht dient te zijn voor de verslavingsproblematiek en psychotische symptomatologie. Het is volgens hen van belang dat verdachte na het klinische traject een ambulant traject volgt, zodat bij een terugval in middelengebruik kan worden ingegrepen.
De psychologen, psychiater en reclassering adviseren over de op te leggen straf en/of maatregel verschillend. De psychologen adviseren een zorgmachtiging op te leggen. De psychiater adviseert bijzondere voorwaarden op te leggen bij een zo lang mogelijk voorwaardelijk strafdeel. De reclassering adviseert de maatregel van TBS met voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat alle deskundigen een adequate behandeling noodzakelijk vinden om zo het recidiverisico terug te dringen. Daarnaast is het van belang dat verdachte ook na het klinische traject onder toezicht blijft, zodat bij een eventuele terugval in middelengebruik kan worden ingegrepen. Het is echter de vraag op welke wijze dit alles dient te worden vorm gegeven.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank acht een zorgmachtiging niet aan de orde. Allereerst heeft verdachte zich bereid verklaard om aan de behandeling mee te werken, terwijl voor een zorgmachtiging vereist is dat de persoon die behandeling behoeft daar niet voor openstaat en weigert mee te werken. Uit de rapportages is bovendien gebleken dat verdachte gebaat is bij langdurige behandeling en begeleiding. Die klinische behandeling kan het beste in een forensische setting plaatsvinden, terwijl het twijfelachtig is of een dergelijke setting bij een zorgmachtiging kan worden geboden.
De maatregel van TBS is naar het oordeel van de rechtbank een brug te ver. De reclassering heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden onvoldoende is om te kunnen bewerkstelligen dat verdachte wordt behandeld en dat het recidiverisico wordt teruggedrongen; een vergelijking tussen deze afdoeningsmodaliteit en de maatregel van TBS ontbreekt. Dat klemt temeer, nu verdachte openheid van zaken geeft over zijn problematiek en behoefte aan hulp, en verdachte blijkens zijn strafblad niet eerder de kans heeft gekregen om in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel te worden behandeld en begeleid. Verdachte heeft ter zitting meermalen gezegd behoefte te hebben aan ‘rust’ en dat hij de hulp die hij in dat kader nodig heeft, accepteert.
Gezien de ernst van het gepleegde feit en op grond van wat hiervoor is overwogen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De gevangenisstraf zal echter voor een aanzienlijk deel voorwaardelijk worden opgelegd, gelet op de proceshouding van verdachte, de aard van zijn problematiek en zijn hulpvraag, en dat alles om recidive zoveel als mogelijk te voorkomen.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr en een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden verbinden, waarbij voor zover mogelijk aansluiting wordt gezocht bij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. De rechtbank overweegt daartoe dat al lange tijd sprake is van ernstige psychische problematiek en een kennelijk daarmee samenhangende euthanasiewens. Op zitting heeft verdachte verklaard zijn gevoelens af te vlakken door drugs (met name GHB) te gebruiken, en zijn gedachten aan euthanasie op die manier te beperken. Aangezien verdachte nog steeds euthanasie wenst te plegen en hij die wens naar eigen zeggen enkel kan loslaten door goede hulpverlening en behandeling, blijft tot aan die hulpvraag is voldaan het risico op drugsgebruik onverkort aanwezig. Dat terwijl drugsgebruik opnieuw een psychose en daarmee een aanzienlijke toename van het recidiverisico kan veroorzaken, waarmee ook gevaar voor de onaantastbaarheid van één of meer personen in stand wordt gehouden. Om die reden is het van belang om de behandeling en begeleiding van verdachte direct na zijn detentie te doen starten.
Voor het opleggen van de door de reclassering geadviseerde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ziet de rechtbank, met de officier van justitie, onvoldoende aanleiding. De officier van justitie heeft ook niet gevorderd dat deze maatregel wordt opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is. Uiteraard laat dit de mogelijkheid onverlet dat de directeur van de inrichting waar de gedetineerde verblijft, gebruik maakt van de mogelijkheid tot een plaatsing als bedoeld in (artikel 30 van) de regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (SPOG).

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de reclassering, zo vaak als de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat opnemen in een door IFZ/DIZ geïndiceerde forensische (verslavings)kliniek, zijnde FPK Piet Roorda of een andere zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt maximaal één jaar. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Mocht aansluitend op deze klinische behandeling een opname in een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) nog noodzakelijk zijn, dan zal verdachte hieraan meewerken;
- na klinische behandeling in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang verblijft, indien en zolang de reclassering dit nodig acht. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- zich na de klinische behandeling ambulant laat behandelen door Tactus Verslavingszorg en/of een forensische polikliniek, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering in overleg met de Officier van Justitie dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
- geen alcohol en drugs gebruikt zolang de reclassering dit nodig acht. De verdachte werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit verbod te controleren. De reclassering bepaalt met welk controlemiddel en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als
voorwaarden van rechtswegedat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en mr. R.G.J. Gehring, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2021.
Mr. Venekatte is wegens uitstedigheid buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van PL0600-2020505556 van politie Eenheid Oost-Nederland, district Twente, basisteam Twente-Midden, van 2 november 2020. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.