ECLI:NL:RBOVE:2021:2953

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
08-952196-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moeder in zaak van nalatigheid bij overlijden van baby

Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 38-jarige moeder, die werd beschuldigd van nalatigheid in de zorg voor haar vier maanden oude dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet thuis was op het moment dat het geweld werd gepleegd en dat zij haar dochter niet in een hulpeloze toestand heeft gelaten. De zaak kwam aan het licht na het overlijden van het kind op 10 maart 2020, nadat het ernstig letsel had opgelopen. De officier van justitie had de moeder aangeklaagd voor het niet tijdig inschakelen van medische hulp en het verstrekken van een onjuiste toedracht van het letsel aan de behandelende artsen. Tijdens de zittingen op 24 juni, 1 juli en 8 juli 2021 heeft de rechtbank de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging gehoord. De verdediging stelde dat de moeder alles had gedaan om hulp te bieden toen zij ontdekte dat haar dochter hulp nodig had. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen en sprak de moeder vrij van alle tenlasteleggingen. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-952196-20 (P)
Datum vonnis: 22 juli 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juni, 1 juli en 8 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.F. Menke en van hetgeen door verdachte en haar raadsman mr. D.P. Poppe, advocaat te Kampen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na de toegewezen vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging van 8 april 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met een ander haar dochter [slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, waardoor zij is overleden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij in of omstreeks de periode van 9 maart 2020 tot en met 10 maart 2020, te
Nieuwleusen, gemeente Dalfsen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2019), zijnde verdachtes dochtertje, tot
wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij (als moeder) krachtens wet
verplicht was, opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten,
immers hebben zij, verdachte en haar medeverdachte,
toen haar/hun kind (medische) verzorging behoefde en terwijl de lichamelijke
toestand van [slachtoffer] ernstig verslechterd was en/of steeds verder verslechterde,
opzettelijk:
- nagelaten tijdig adequate (medische) hulp in te schakelen en/of
- een onjuiste toedracht van het letsel heeft/hebben medegedeeld aan de
huisartsenpost en/of de behandelend medici,
ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , de vader van [slachtoffer] (hierna: [medeverdachte] ), schuldig heeft gemaakt aan nalatigheid zoals bedoeld in artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De officier van justitie neemt hierbij in aanmerking dat verdachte niet direct medische hulp heeft ingeschakeld toen de lichamelijke toestand van [slachtoffer] daar aanleiding toe gaf. Vervolgens heeft verdachte een verhaal verzonnen om de toedracht van het letsel te verhullen. De arts heeft hierdoor geen goede inschatting kunnen maken ten aanzien van de staat waarin [slachtoffer] op dat moment verkeerde. De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van een causaal verband tussen de nalatigheid en de dood van [slachtoffer] , zodat verdachte van dat onderdeel dient te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit en daartoe primair aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen in het dossier niet volgt dat er sprake is van het brengen van en/of laten in een hulpeloze toestand van [slachtoffer] door verdachte. Toen verdachte thuiskwam en constateerde dat [slachtoffer] hulp nodig had, heeft zij er alles aan gedaan om [slachtoffer] passende hulp te geven. Er is geen sprake van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte op het in een hulpeloze toestand brengen/laten van [slachtoffer] . Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het vereiste causale verband niet bewezen kan worden verklaard, nu [slachtoffer] niet is overleden als gevolg van het veronderstelde onjuiste handelen of nalaten van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 10 maart 2020 is [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) overleden in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Zij was toen slechts vier maanden oud. [slachtoffer] is die nacht rond 4:30 uur door haar ouders, zijnde verdachte en [medeverdachte] , bij de spoedeisende hulp van Isala Zwolle binnengebracht. Daar bleek haar toestand dermate ernstig, dat zij kort daarna per traumahelikopter is overgebracht naar de Kinder Intensive Care van het UMCG te Groningen. Daar is, na overleg, besloten de behandeling te staken, waarna [slachtoffer] om
12:52 uur bij verdachte op schoot is overleden.
Dit overlijden heeft tot strafrechtelijk onderzoek geleid.
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of verdachte in strafrechtelijke zin kan worden verweten dat zij [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten. Van een hulpeloze toestand in de zin van artikel 255 Sr kan worden gesproken als sprake is van een concreet gevaar voor de gezondheid of het leven van degene tot wiens verzorging de verdachte verplicht is. Daarvan kan sprake zijn als medische hulp wordt onthouden wanneer die hulp wel noodzakelijk is.
De rechtbank stelt voorop dat op verdachte als moeder van [slachtoffer] de wettelijke verplichting rustte om haar minderjarige dochter te verzorgen. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte op 10 maart om 02:26 uur thuis kwam van haar werk en dat [slachtoffer] toen al het fatale hersenletsel was toegebracht. Per vonnis van heden heeft de rechtbank [medeverdachte] veroordeeld voor het toebrengen van dit fatale hersenletsel bij [slachtoffer] .
Hoewel verdachte dat tijdens haar verhoor bij de politie heeft ontkend, acht de rechtbank het aannemelijk dat zij degene is geweest die de zoekslagen in haar telefoon heeft gemaakt in google voorafgaand aan het bellen naar de spoedeisende hulp. Er is gezocht op mogelijke oorzaken voor het letsel variërend van “hersenvliesontsteking” tot “baby heeft gezicht gestoten in de box”. Het is immers onaannemelijk dat iemand die er een geheime buitenechtelijke relatie op na houdt, wat is af te leiden uit het dossier, haar telefoon ter beschikking stelt aan haar partner. Na het maken van de zoekslagen in google is het verdachte geweest die om 03:32 uur de spoedeisende hulp heeft gebeld om medische hulp in te schakelen voor [slachtoffer] .
Echter, mede gelet op het duidelijke verschil in zoekslagen, van ‘medische verschijnselen’ naar ‘gebeurtenissen’ en een onderbreking van 13 minuten daarin kan de rechtbank op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet eenduidig vaststellen op welk tijdstip verdachte precies op de hoogte is geraakt van de
ernstvan het letsel bij [slachtoffer] . De rechtbank kan daarom evenmin beoordelen of sprake is geweest van het nalaten om tijdig adequate (medische) hulp in te schakelen, zoals ten laste is gelegd.
Met betrekking tot het onderdeel waarbij verdachte verweten wordt dat zij een onjuiste toedracht van het letsel heeft medegedeeld aan de behandelend medici overweegt de rechtbank dat zij niet inziet hoe in dit geval verdachte daarmee opzet had op het in hulpeloze toestand brengen/laten van [slachtoffer] . Hoewel door verdachte een verzonnen toedracht werd medegedeeld, wist zij op dat moment niet wat de ware toedracht van het letsel was en werd er door haar wel degelijk medische hulp ingeschakeld, terwijl volgens de deskundigen op dat moment de fatale afloop al vaststond en een medische behandeling geen verandering in die situatie kon brengen. Dat verdachte aan de huisartsenpost per telefoon meedeelde dat het letsel ‘ongeveer een uurtje geleden’ was ontstaan en dat de arts op basis hiervan oordeelde dat het sturen van een ambulance niet nodig was, maakt dit oordeel niet anders, te meer omdat de rechtbank ervan uitgaat dat het letsel al bestond toen verdachte ruim een uur daarvoor om 2.26 thuis kwam.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Ruiter, voorzitter, mr. G.H. Meijer en
mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters en F. Dussel MSc, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021.
Buiten staat
Mr. Meijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.