ECLI:NL:RBOVE:2021:2947

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
8744185 \ CV EXPL 20-3633
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van facturen tussen loon- en mechanisatiebedrijf en loon- en grondwerk

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is er een geschil ontstaan tussen LOON- EN MECHANISATIEBEDRIJF [X] (verweerder) en de vennootschap onder firma LOON- EN GRONDWERK [eiseres]. De verweerder heeft bij dagvaarding van 26 mei 2020 een hoofdelijke veroordeling van de eiseres gevorderd tot betaling van € 25.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Dit bedrag is opgebouwd uit verschillende facturen die verweerder aan eiseres heeft gestuurd voor verrichte werkzaamheden. Eiseres heeft in verzet gekomen tegen een eerder verstekvonnis van 14 juli 2020, waarin haar vordering was toegewezen. Eiseres heeft in reconventie een bedrag van € 28.976,53 gevorderd, alsmede de doorhaling van door verweerder gelegde beslagen.

Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat verweerder in totaal € 32.947,80 aan facturen heeft gefactureerd aan eiseres over de jaren 2017-2019. Eiseres heeft echter betwist dat zij nog een bedrag aan verweerder verschuldigd is, en heeft een beroep gedaan op verrekening met haar eigen vorderingen op verweerder. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiseres voldoende bewijs heeft geleverd van haar betalingen aan verweerder, en dat de vorderingen van eiseres op verweerder toewijsbaar zijn. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van verweerder in conventie afgewezen, en de vordering van eiseres in reconventie toegewezen, waarbij de kantonrechter verweerder heeft bevolen de gelegde beslagen door te halen.

De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, kantonrechter, en openbaar uitgesproken door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek op 13 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8744185 \ CV EXPL 20-3633
Vonnis van 13 april 2021 na verzet
in de zaak van
[verweerder], handelend onder de naam
LOON- EN MECHANISATIEBEDRIJF [X],
wonende te [woonplaats] ,
geopposeerde en verwerende partij in reconventie, hierna te noemen [verweerder] ,
gemachtigde: B. Lenferink (EBL Advies B.V.),
tegen

1.de vennootschap onder firma LOON- EN GRONDWERK [eiseres] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

en
2.
[eiser 1],
3.
[eiser 2],
4.
[eiser 3],
allen wonende te [woonplaats] ,
opposanten en eisende partijen in reconventie, hierna gezamenlijk te noemen [eiseres] (in vrouwelijk enkelvoud),
gemachtigde: mr. H.G. Ruis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 september 2020 en de daarin genoemde stukken;
- de aanvullende producties 4 tot en met 7 van [eiseres];
- de akte overlegging producties, tevens houdende vermeerdering van eis van [eiseres];
- de mondelinge behandeling van 26 februari 2021.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Bij dagvaarding van 26 mei 2020 heeft [verweerder] hoofdelijke veroordeling van [eiseres] gevorderd, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, tot betaling van een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en tot betaling van de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
Het bedrag van € 25.000,00 is als volgt opgebouwd:
hoofdsom € 35.095,55
buitengerechtelijke incassokosten € 1.025,03
rente
€ 3.523,17 +
€ 39.643,75
in mindering voldaan en/of verrekend aan/door [verweerder]
€ 14.643,75 -
€ 25.000,00
2.2.
[verweerder] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij met [eiseres] een of meerdere overeenkomsten van opdracht is aangegaan, op basis waarvan hij – onder bijlevering van materiaal – diverse werkzaamheden heeft verricht of laten verrichten. Volgens [verweerder] heeft [eiseres] ondanks herhaalde aanmaning een groot deel van de in dit kader verzonden facturen onbetaald gelaten.
2.3.
Bij verstekvonnis van 14 juli 2020 is de vordering van [verweerder] toegewezen.
2.4.
Bij verzetdagvaarding van 26 augustus 2020 is [eiseres] in verzet gekomen van dat vonnis en heeft zij een eis in reconventie ingesteld. Na wijziging van die eis, vordert zij in reconventie veroordeling van [verweerder] , bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, tot betaling van een bedrag van € 28.976,53, althans subsidiair € 19.365,12, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. Ook vordert zij de doorhaling te bevelen van alle door [verweerder] ten laste van [eiseres] gelegde beslagen en betaling van de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.
2.5.
[eiseres] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat partijen al jaren met elkaar zaken doen en over en weer facturen aan elkaar sturen en verrekenen. [verweerder] heeft volgens [eiseres] per saldo niets meer van haar te vorderen, maar zij heeft daarentegen nog een fors bedrag van [verweerder] te vorderen. [verweerder] heeft dus ten onrechte beslag gelegd. Volgens [eiseres] heeft zij veel meer betalingen verricht dan [verweerder] in zijn dagvaarding heeft vermeld en heeft zij hem over de jaren 2017, 2018 en 2019 een groot aantal facturen gestuurd die voor verrekening in aanmerking komen.
2.6.
[verweerder] heeft de vorderingen van [eiseres] weersproken.
2.7.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

3.De beoordeling

in conventie
Facturen van [verweerder] over 2017-2019
3.1.
[verweerder] vordert betaling van een aantal facturen uit de jaren 2017, 2018 en 2019. Tijdens de mondelinge behandeling is aan de hand van de processtukken met partijen besproken wat de correcte factuurbedragen zijn waarvan moet worden uitgegaan en wat partijen in dat verband al aan elkaar hebben betaald. Met instemming van partijen is toen vastgesteld dat ervan uit moet worden gegaan dat [verweerder] over de jaren 2017-2019 in totaal voor een bedrag van € 32.947,80 aan [eiseres] heeft gefactureerd. Dat bedrag zal de kantonrechter dan ook als uitgangspunt nemen.
3.2.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat van voornoemd totaalbedrag diverse facturen deel uitmaken die te hoog zijn. Concreet meent zij dat [verweerder] op de factuur van 6 oktober 2018 met nummer 20180091 onder de omschrijving “Trekker + opraapwagen mais” een te hoog bedrag heeft gerekend. Volgens [eiseres] is de door [verweerder] in dit kader gehanteerde uurprijs van € 110,00 veel te hoog, aangezien de marktprijs € 65,00 per uur bedraagt en heeft [verweerder] haar niet voor dat hogere tarief gewaarschuwd. Ook stelt [eiseres] zich op het standpunt dat [verweerder] wat dit betreft ten onrechte 18 uren heeft gerekend, aangezien zijn chauffeur zelf heeft doorgegeven dat het correcte aantal 12 uren was.
3.3.
[verweerder] betoogt dat haar chauffeur 18 uren heeft doorgegeven en dat het door [eiseres] gestelde uurtarief extreem laag is. Volgens hem is het gehanteerde uurtarief “afgestemd op de combinatie van € 150.000,00 met een chauffeur van € 25,00 per uur en een dieselverbruik van 30 liter per uur”.
3.4.
Vast staat dat partijen ten aanzien van de betreffende werkzaamheden vooraf geen prijs zijn overeengekomen. Op grond van artikel 7:405 lid 2 BW geldt daarom dat de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon verschuldigd is of bij gebreke daarvan een redelijk loon. [eiseres] meent kennelijk dat het op de gebruikelijke wijze berekende loon € 65,00 per uur bedraagt, maar heeft die stelling niet nader toegelicht en onderbouwd. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [eiseres] de door [verweerder] gegeven toelichting op het uurtarief onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. De kantonrechter gaat daarom aan dit verweer van [eiseres] voorbij en gaat ervan uit dat het uurtarief van € 110,00 het op de gebruikelijke wijze berekende loon, althans een redelijk loon betreft.
3.5.
Ten aanzien van het aantal uren begrijpt de kantonrechter de stelling van [eiseres] aldus dat de chauffeur van [verweerder] op enig moment aan [eiseres] heeft doorgegeven dat het juiste aantal uren 12 was. Nu zij ook deze stelling niet nader heeft toegelicht en onderbouwd, is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] ook het urenaantal onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. De kantonrechter gaat dus uit van de juistheid van het op de factuur van 6 oktober 2018 in rekening gebrachte bedrag voor de betreffende werkzaamheden.
3.6.
Aangezien [eiseres] verder geen concrete bezwaren heeft geuit tegen de bij dagvaarding overgelegde facturen, gaat de kantonrechter uit van de juistheid daarvan. Dit betekent dat [verweerder] in beginsel recht had op betaling van een bedrag van € 32.947,80.
Betalingen door [eiseres]
3.7.
[eiseres] stelt zich op het standpunt op de betreffende facturen naast het door [verweerder] in de dagvaarding genoemde bedrag van € 9.313,59 nog een bedrag van € 16.038,78 betaald te hebben. Dit bedrag heeft [eiseres] onderbouwd door als productie 8 betaalbewijzen over te leggen. [verweerder] heeft niet, althans niet voldoende onderbouwd, aangegeven dat [eiseres] in de jaren 2017-2019 deze betalingen niet heeft verricht. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat [eiseres] over voornoemde jaren tot een totaalbedrag van € 25.352,37 aan [verweerder] heeft betaald.
3.8.
Dat brengt mee dat van het door [verweerder] gevorderde factuurbedrag
(€ 32.947,80 minus € 25.352,37 =) € 7.595,43 resteert.
Verrekening met facturen van [eiseres] over 2017-2019
3.9.
De vraag is vervolgens of [eiseres] terecht een beroep doet op verrekening. Ter onderbouwing van dat beroep heeft zij facturen uit de jaren 2017, 2018 en 2019 overgelegd. Het gaat daarbij om een totaalbedrag van € 33.068,22.
3.10.
[verweerder] betwist van die facturen de facturen uit 2019 met nummer 20190044 en 20190045. Factuur 20190044 ten bedrage van € 9.611,41 betreft een factuur die [eiseres] aan [verweerder] heeft gestuurd omdat zij van mening was dat hij op verschillende facturen uit de jaren 2016 tot en met 2018 te hoge bedragen heeft berekend. Volgens [verweerder] heeft [eiseres] echter nooit met hem besproken dat zij het niet eens was met de betreffende bedragen en kan zij niet zomaar de betreffende facturen gaan herberekenen.
3.11.
Afgezien van de reeds hiervoor besproken factuur van 6 oktober 2018 met nummer 20180091, heeft [eiseres] niet toegelicht en onderbouwd waarom [verweerder] voor de op factuur 20190044 in rekening gebrachte posten te veel heeft berekend. De kantonrechter passeert daarom deze stelling van [eiseres] en gaat ervan uit dat [eiseres] die posten ten onrechte aan [verweerder] heeft gefactureerd.
3.12.
[eiseres] heeft op factuur 20190044 ook een boete van € 380,00 plus btw in rekening gebracht die een chauffeur van [verweerder] heeft gekregen maar door haar is betaald. Die boete had te maken met het feit dat een vrachtwagen te zwaar beladen was. [verweerder] betoogt echter dat hij met zijn chauffeurs heeft afgesproken dat zij eventuele boetes zelf moeten dragen, dat [eiseres] bovendien op eigen initiatief de boete van de chauffeur heeft betaald, en dat [verweerder] op deze manier niet zomaar een boete kan worden opgedrongen die hij anders voor rekening van zijn chauffeur had gelaten.
3.13.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] de boete niet bij [verweerder] in rekening mag brengen. [eiseres] heeft immers gesteld dat zij en [verweerder] over en weer werkzaamheden voor elkaar verrichten, en op grond daarvan elkaar bedragen in rekening brengen. Maar [eiseres] heeft niet (onderbouwd) gesteld dat tussen partijen afspraken gelden over het terugbetalen van boetes van elkaars chauffeurs. Integendeel: [eiseres] heeft juist ter zitting gesteld dat het haar eigen keuze was om de boete van de chauffeur van [verweerder] te betalen, omdat zij het niet redelijk vond als die chauffeur voor de boete moest opdraaien. [eiseres] kan die keuze echter niet aan [verweerder] opdringen. Partijen hebben immers niet afgesproken dat zij in dergelijke gevallen door de ander betaalde boetes over en weer zouden vergoeden. [eiseres] heeft ook niet aangegeven op welke grond [verweerder] tot vergoeding verplicht is, en de kantonrechter ziet ook geen grond voor zo’n verplichting. [eiseres] rekent de boete op factuur 20190044 dus niet terecht aan [verweerder] door.
3.14.
Ten aanzien van factuur 20190045 heeft [eiseres] een deel gecrediteerd. Wat betreft het resterende deel van € 1.222,10 heeft [verweerder] zich ter zitting op het standpunt gesteld dat die kosten ten onrechte aan hem zijn doorberekend. Volgens [verweerder] dreigde de gemeente [eiseres] met een last onder dwangsom vanwege materialen die zij op haar terrein had liggen. Toen [verweerder] de materialen verwijderde heeft [eiseres] gezegd dat [verweerder] maar moest zien wat hij daarmee zou doen, maar nu rekent zij toch kosten voor die materialen, aldus [verweerder] . [eiseres] betoogt dat zij die kosten mocht doorrekenen, omdat [verweerder] de materialen wilde gebruiken voor het bestraten van het terrein achter zijn huis en afgesproken was dat hij voor die materialen zou betalen. De openstaande posten van factuur 20190045 betreffen echter niet de daarop vermelde klinkers en platen, maar een damwand en kosten van de inzet van een tractor en dieplader, zodat de kantonrechter dit betoog van [eiseres] niet kan plaatsen. De kantonrechter gaat daarom aan dat betoog voorbij en gaat ervan uit dat die kosten ten onrechte aan [verweerder] zijn doorbelast.
3.15.
Nu de facturen met nummers 20190044 en 20190045 niet toewijsbaar zijn, kan [eiseres] ten aanzien van de facturen over de jaren 2017 tot en met 2019 aanspraak maken op een bedrag van € 22.234,71 (€ 33.068,22 - 9.611,41 - 1222,10).
3.16.
Vast staat dat [verweerder] de van [eiseres] ontvangen facturen niet heeft betaald. [eiseres] beroept zich voor wat betreft het bedrag van € 22.234,71 dus terecht op verrekening.
Slotsom in conventie
3.17.
In conventie komt de kantonrechter hiermee tot de volgende slotsom. [verweerder] kon aanspraak maken op betaling van een bedrag van € 32.947,80. Van dit bedrag heeft [eiseres] € 25.352,37 betaald, zodat nog een bedrag van € 7.595,43 resteert. [eiseres] heeft echter nog voor een bedrag van € 22.234,71 aan facturen te verrekenen met [verweerder] , zodat in conventie geen vordering meer resteert van [verweerder] op [eiseres]. De vordering in conventie zal dus worden afgewezen.
in reconventie
3.18.
In reconventie zou [eiseres] na voornoemde verrekening nog aanspraak kunnen maken op een bedrag van € 14.639,28. [verweerder] beroept zich in reconventie echter op verrekening met facturen die hij in 2016 aan [eiseres] heeft toegestuurd. De betreffende facturen, die [verweerder] ter zitting heeft overgelegd, bedragen € 40.867,26. Blijkens het door [verweerder] ter zitting overgelegde overzicht heeft [eiseres] van die facturen
€ 8.280,31 betaald, zodat nog een bedrag van € 32.586,95 resteert.
3.19.
[eiseres] heeft ter zitting niets aangevoerd om aan te nemen dat die facturen niet kloppen, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid daarvan. Dit betekent dat het beroep van [verweerder] op verrekening van die facturen slaagt. Het in reconventie nog resterende bedrag van € 14.639,28 moet dus worden afgewezen.
3.20.
[eiseres] heeft in reconventie tot slot nog gevorderd [verweerder] te bevelen de gelegde beslagen door te halen. Nu die beslagen zijn gelegd uit hoofde van het verstekvonnis van 14 juli 2020 en de kantonrechter dat vonnis vanwege het voorgaande zal vernietigen, acht de kantonrechter die vordering toewijsbaar.
in conventie en in reconventie
3.21.
[verweerder] en [eiseres] zijn over en weer op onderdelen in het ongelijk gesteld. Daarin ziet de kantonrechter, gelet op artikel 237 lid 1 Rv, aanleiding om de proceskosten te compenseren. Daarmee wordt bedoeld dat iedere partij zijn of haar eigen proceskosten draagt. Daarbij verdient opmerking dat de betekeningskosten voor de verzetdagvaarding wel (uitdrukkelijk) voor rekening van [eiseres] dienen te blijven. Omdat [eiseres] die kosten al zelf heeft gedragen hoeft daar geen afzonderlijke kostenveroordeling voor te worden uitgesproken.

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
vernietigt het verstekvonnis van 14 juli 2020 in de zaak met zaak-/rolnummer 8552545 CV EXPL 20-2283;
en opnieuw rechtdoende:
4.2.
wijst de vorderingen af;
4.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
4.4.
beveelt [verweerder] alle door hem ten laste van [eiseres] gelegde beslagen, waaronder in elk geval de executoriale beslagen op de 13 registergoederen van [eiseres] zoals gespecificeerd in het exploot van executoriaal beslag van 2 september 2020, door te halen en wel door royement van deze beslagen in de kadastrale registers binnen 8 dagen na heden;
4.5.
verklaart voornoemd bevel uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek op 13 april 2021.