ECLI:NL:RBOVE:2021:2920

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
08.107489.20 en 08.146286.21 en 08.063099-19 (TUL)(P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot zware mishandeling en wapenbezit in Almelo

Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 32-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en wapenbezit. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 18 april 2020 en 5 juni 2021 in Almelo. Tijdens het eerste incident stak de verdachte een slachtoffer met een mes in de arm, wat resulteerde in een snee die gehecht moest worden. Daarnaast had hij een katapult bij zich. In het tweede incident gooide hij een steen door de ruit van een rijdende auto, waarbij de inzittenden gewond raakten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat hij zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van verboden wapens. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder ambulante behandeling en meldplicht bij de reclassering, om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08.107489.20 en 08.146286.21 en 08.063099-19 (TUL)
(P)
Datum vonnis: 22 juli 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1988 in [geboorteplaats] (Syrië),
wonende aan [adres] ,
nu verblijvende in de P.I. Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 juli 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.J.E. Laarhoven en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. S. Yaprak, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de zaak met parketnummer 08.107489.20 op 18 april 2020 in Almelo:
feit 1: [slachtoffer 1] met een mes in zijn arm heeft gestoken;
feit 2:een mes bij zich had;
feit 3:een katapult bij zich had;
in de zaak met parketnummer 08.146286.21 op 5 juni 2021 in Almelo:
feit 1:een baksteen door de ruit van de auto heeft gegooid waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zaten;
feit 2:de auto van [slachtoffer 3] heeft beschadigd;
feit 3: met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] ;
feit 4: de auto van [slachtoffer 4] heeft beschadigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
in de zaak met parketnummer 08.107489.20:
1
hij op of omstreeks 18 april 2020 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de ellenboog, in elk geval in de arm van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 april 2020 te Almelo [slachtoffer 1] heeft mishandeld door meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de ellenboog, in elk geval in de arm van die [slachtoffer 1] te steken;
2
hij op of omstreeks 18 april 2020 te Almelo een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen;
3
hij op of omstreeks 18 april 2020 te Almelo een wapen van categorie I, onder 6° van de Wet wapens en munitie, te weten een katapult voorhanden heeft gehad;
in de zaak met parketnummer 08.146286.21:
1
hij op of omstreeks 5 juni 2021 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft hij, verdachte, een (bak)steen, althans een gelijkend voorwerp, tegen/op/door de ruit van de auto waarin deze [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zich bevonden
gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 5 juni 2021 te Almelo opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk: Ford), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield en/of beschadigd;
3
hij op of omstreeks 5 juni 2021 te Almelo [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp, stekende bewegingen te maken in de richting van de ze [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , althans een gelijkend voorwerp te tonen;
4
hij op of omstreeks 5 juni 2021 te Almelo opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk: Ford), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield en/of beschadigd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
In de zaak met parketnummer 08.107489.20
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde is sprake van voorwaardelijk opzet op het trachten toe te brengen van zwaar lichamelijk letsel.
In de zaak met parketnummer 08.146286.21
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. Ten aanzien van feit 4 bevindt zich onvoldoende bewijs in het dossier, zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
In de zaak met parketnummer 08.107489.20
Verdachte bekent dat hij [slachtoffer 1] in zijn arm heeft gestoken.
De raadsman stelt zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt dat de verklaringen die door aangever en door de getuigen zijn afgelegd innerlijk tegenstrijdig zijn. De raadsman heeft geen conclusies verbonden aan deze constatering. De raadsman heeft namens verdachteeen beroep gedaan op noodweer..
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft bewezenverklaring van feit 2 en feit 3.
In de zaak met parketnummer 08.146286.21
De raadsman bepleit vrijspraak ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] .
De raadsman stelt zich ten aanzien van feit 1 en feit 2 op het standpunt dat de opzet van verdachte was gericht op het vernielen van de auto van [slachtoffer 3] , zodat sprake is van één handeling met twee gevolgen. De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft bewezenverklaring van feit 1 en feit 2. Hij refereert zich verder aan een eventueel oordeel dat ten aanzien van deze feiten sprake is van eendaadse samenloop.
De raadsman stelt zich verder op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde feit wegens gebrek aan bewijs voor beschadiging dan wel vernieling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 08.107489.20
De rechtbank stelt, op basis van de inhoud van het dossier en van wat op de terechtzitting besproken is, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Feit 1
Op 18 april 2020 bevond [slachtoffer 1] , zich samen met een aantal vrienden in het Beeklustpark te Almelo. Verdachte was daar ook aanwezig. Verdachte verkeerde op dat moment onder invloed van alcohol, cocaïne, amfetamine en cannabis/THC. Er is een woordenwisseling ontstaan tussen verdachte en één van de aanwezigen. [slachtoffer 1] heeft zich hiermee bemoeid. Hierna heeft verdachte een (opklapbaar) mes uit zijn zak gepakt en met dit mes [slachtoffer 1] in zijn arm gestoken. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer 1] een snee opgelopen aan de buitenkant van zijn linker onderarm ter hoogte van zijn elleboog. Dit letsel is onderzocht in het ziekenhuis. De wond was drie centimeter lang en moest worden gehecht.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] bewust in zijn arm heeft gestoken. Hij had hem ook in zijn keel kunnen steken, aldus verdachte.
Opzet op zware mishandeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze handelingen aan te merken zijn als een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat door het bewust steken in de linker onderarm met een mes (dat in opgeklapte toestand al bijna negen centimeter lang is) de aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat daardoor zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan, omdat hierdoor gemakkelijk blijvend letsel kan ontstaan. In de arm bevinden zich immers veel spieren, zenuwen en grote bloedvaten. Verdachte heeft bovendien niet kunnen voorzien op welke wijze of in welke richting [slachtoffer 1] zijn lichaam of zijn arm zou bewegen in de aanloop naar het daadwerkelijk door hem aan [slachtoffer 1] toegebrachte letsel. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen is niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer 1] op dat moment volledig stil stond met zijn arm omhoog en met de linker onderarm opgeheven terwijl zijn elleboog in de richting van verdachte was gedraaid en dat verdachte daarbij de keus had waar hij [slachtoffer 1] zou kunnen raken, nog daargelaten of verdachte überhaupt in staat was om bewust af te wegen op welke plek hij op [slachtoffer 1] in zou steken, aangezien hij onder invloed verkeerde van alcohol, cocaïne, amfetamine en cannabis/THC. Er bestond dan ook een reële mogelijkheid dat [slachtoffer 1] in de keel, borst of in een ander vitaal deel van het lichaam zou kunnen worden geraakt.
Door op deze wijze [slachtoffer 1] met een mes te steken, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat steken met een mes ernstige lichamelijke gevolgen kan hebben voor degene die met het mes wordt geraakt. Verdachte moet geacht worden daarvan op de hoogte te zijn (geweest).
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen.
Feit 2
Verdachte had op 18 april 2020 een (opklapbaar) mes bij zich. Een (opklapbaar) mes is een voorwerp dat kan worden gebruikt om letsel aan personen toe te brengen, zoals in het onderhavige geval ook is gedaan door verdachte. Het is verboden om een dergelijk wapen te dragen.
Feit 3
Tijdens de fouillering is bij verdachte een katapult aangetroffen. Een katapult is een wapen in de zin van categorie I, sub 6, van de Wet wapens en munitie. Het is verboden om een dergelijk wapen voorhanden te hebben.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de in de bijlage bij dit vonnis genoemde bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en nadien door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
In de zaak met parketnummer 08.146286.21
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen, te weten de aangifte van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , het proces-verbaal van bevindingen PL0600-2021253503-6, in onderling verband en samenhang bezien met de verklaring van verdachte ter terechtzitting op 8 juli 2021, het volgende vast.
[slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (feit 3 en feit 4)
In de nacht van 4 op 5 juni 2021 reed [slachtoffer 4] als bestuurder in een witte Ford Ka op de Wierdensestraat in Almelo. Haar vriend [slachtoffer 5] zat naast haar op de passagiersstoel. [slachtoffer 4] reed in de richting van het centrum van Almelo. Langs de weg zag zij een man, niet zijnde verdachte, die met zijn armen zwaaide. Zij dacht dat de man hulp nodig had en heeft haar auto gekeerd om de man te helpen. [slachtoffer 5] heeft met deze man door het geopende autoraam gesproken in het Arabisch. Tijdens dit gesprek kwam verdachte vanuit het nabijgelegen park naar de auto van [slachtoffer 4] toegelopen. Verdachte had een agressieve houding. [slachtoffer 4] heeft iets zien schitteren in de hand van verdachte. Zij verklaart dat zij dacht dat dit een mes van ongeveer tien centimeter was. Verdachte heeft met het mes in zijn hand in de richting van [slachtoffer 5] gezwaaid.
[slachtoffer 5] verklaart dat verdachte door het geopende autoraam meerdere keren in zijn richting stak met het mes. Hierop is verdachte met het mes in zijn hand, door het geopende autoraam, verder de auto ingegaan. Verdachte heeft met dat mes vervolgens stekende bewegingen gemaakt in de richting van [slachtoffer 4] . Daarbij leunde verdachte met zijn lichaam over het lichaam van [slachtoffer 5] . Het is [slachtoffer 5] gelukt om verdachte uit de auto te duwen. Verdachte had het mes boven zijn hoofd geheven. [slachtoffer 4] is weggereden. Verdachte heeft zijn sleutelbos tegen de auto gegooid.
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] (feit 1 en feit 2)
[slachtoffer 3] reed in zijn auto, een witte Ford Ka, in de richting van de kruising Wierdensestraat/Thorbeckelaan/Rohofstraat in Almelo waar kort daarvoor het incident met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] had plaatsgevonden. [slachtoffer 2] zat in de auto op de bijrijdersstoel. Op het moment dat [slachtoffer 3] op de kruising reed zag hij verdachte staan. Verdachte had een steen, wat later een deel van een stoeptegel bleek te zijn, in de hand. Die steen heeft verdachte in de richting van de auto van [slachtoffer 3] gegooid. Hierdoor is de ruit aan de kant van de bestuurder kapotgegaan. Het glas van de ruit is op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] gevallen. Als gevolg hiervan had [slachtoffer 2] een scheur boven zijn rechteroog die bloedde. [slachtoffer 3] had op allerlei plekken op zijn lichaam kleine wondjes en schrammen. Hij bloedde ook. In de auto lagen het glas van de ruit en de steen die door verdachte tegen de ruit is gegooid. Verder was er een deuk in de deur van het portier aan de bijrijderskant waar de steen tegenaan is gekomen.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting op 8 juli 2021 een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat bij een incident in de nacht van 4 op 5 juni 2021 zijn horloge kapot is gemaakt. Dit zou zijn gebeurd tijdens een confrontatie met een mannelijke inzittende van een witte auto die werd bestuurd door een vrouw. Verdachte ontkent dat hij de inzittenden van deze auto met een mes heeft bedreigd. Hij heeft wel zijn sleutelbos tegen de auto gegooid. Verdachte heeft verder verklaard dat hij hierna op de rijweg stond. Op dat moment kwam een tweede auto hard aanrijden waardoor verdachte dacht dat hij zou worden overreden door deze auto. Verdachte heeft hierop een stoeptegel van de straat gepakt, deze stoeptegel kapot gegooid en het afgebroken deel van die stoeptegel naar de auto gegooid die op hem kwam afrijden. De steen ging door de ruit.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het gooien van een steen door de ruit van een rijdende auto is aan te merken als een poging tot zware mishandeling op beide inzittenden van die auto. De rechtbank overweegt het volgende.
Opzet op zware mishandeling
Verdachte heeft bekend dat hij een steen door de ruit van de rijdende auto van [slachtoffer 3] heeft gegooid. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben als gevolg hiervan letsel opgelopen. De auto van [slachtoffer 3] is beschadigd. De ruit aan de bestuurderskant van de auto was kapot. In de auto zat een deuk waar de steen de bijrijdersdeur heeft geraakt. De auto bewoog op het moment dat verdachte het stuk van de stoeptegel door de ruit gooide.
De rechtbank acht de kans dat de passagiers in de auto zwaar lichamelijk letsel op zouden kunnen lopen groot. Niet alleen omdat zij door de steen hadden kunnen worden geraakt, maar ook door de mogelijkheid dat de bestuurder de macht over het stuur zou kunnen verliezen en een ongeluk had kunnen veroorzaken met alle gevolgen van dien. Onder deze omstandigheden is sprake van voorwaardelijk opzet op het trachten toe te brengen van zwaar lichamelijk letsel ten aanzien van zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 2] . Van voorwaardelijk opzet wordt gesproken wanneer iemand bewust de ‘aanmerkelijke kans’ dat een bepaald gevolg zal intreden door zijn of haar handelen heeft aanvaard. Door een steen bij een rijdende auto naar binnen te gooien, dusdanig hard dat die steen tegen het portier aan de bijrijderskant terecht is gekomen terwijl de steen aan de bestuurderskant naar binnen is gegooid, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de inzittenden van de auto door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. De rechtbank is dan ook oordeel dat bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft bekend dat hij opzettelijk een deel van een stoeptegel door het raam van de auto van [slachtoffer 3] heeft gegooid. Door zijn handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van de auto van [slachtoffer 3] .
Eendaadse samenloop
De verdediging heeft de vraag opgeworpen of ten aanzien van de feiten 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop. Van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) is sprake indien de bewezen verklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet (meer dan enigszins) uiteenloopt.
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling in combinatie met vernieling/beschadiging geen eendaadse samenloop oplevert. Deze feiten leveren wezenlijk verschillende verwijten op en de strekking van de desbetreffende strafbepalingen lopen meer dan enigszins uiteen.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . In het dossier bevindt zich voor de verklaring van verdachte geen enkel aanknopingspunt, terwijl uit het dossier is af te leiden dat verdachte tijdens het incident met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] onder invloed verkeerde van een niet geringe hoeveelheid alcohol, waardoor het aannemelijk is dat dit zijn herinneringen aan het incident aangetast heeft. De rechtbank gaat daarom uit van de inhoud van de processen-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . Op grond hiervan komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 08.107489.20:
1
hij op 18 april 2020 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in de arm van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 18 april 2020 te Almelo een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen;
3
hij op 18 april 2020 te Almelo een wapen van categorie I, onder 6° van de Wet wapens en munitie, te weten een katapult voorhanden heeft gehad;
in de zaak met parketnummer 08.146286.21:
1
hij op 5 juni 2021 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een steen door de ruit van de auto waarin deze [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich bevonden heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 5 juni 2021 te Almelo opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk: Ford), toebehorende aan [slachtoffer 3] , heeft beschadigd;
3
hij op 5 juni 2021 te Almelo [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp, stekende bewegingen te maken in de richting van deze [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

In de zaak met parketnummer 08.107489.20:
ten aanzien van feit 1, noodweerverweer
Het standpunt van de raadsman
Door de raadsman is een beroep gedaan op noodweer. Daartoe is aangevoerd dat verdachte werd aangevallen en dat [slachtoffer 1] een stok in de hand had. Verdachte heeft zich tegen deze aanval verdedigd door [slachtoffer 1] met zijn mes in de arm te steken. Verdachte moet ten aanzien van feit 1 worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beroep op noodweer moet worden verworpen, omdat niet is komen vast te staan dat de verdachte werd aangevallen met een stok.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van (dreiging met) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het (eigen of een anders) lijf, eerbaarheid of goed. Voorts dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn. De verklaring van de verdachte dat hij werd aangevallen en dat [slachtoffer 1] een stok vasthield wordt niet ondersteund door de inhoud van het dossier. Nu de door verdachte geschetste toedracht niet aannemelijk is geworden, geldt dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 285, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en in de artikelen 13, 27, 54 en 55 van de Wet Wapens en Munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 08.107489.20:
feit 1, primair, het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
feit 2, de overtreding:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie;
feit 3, het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie;
in de zaak met parketnummer 08.146286.21:
feit 1, het misdrijf:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2, het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 3, het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert ter zake van de door haar bewezen geachte misdrijven onder parketnummer 08.107489.20 en 08.146286.21, oplegging van een gevangenisstraf van 20 weken waarvan tien weken voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van drie jaren, en met oplegging van de bijzondere voorwaarden die door de Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering in het rapport van 16 april 2021 zijn geadviseerd.
De officier van justitie vordert ter zake van de door haar bewezen geachte overtreding in de zaak met parketnummer 08.107489.20, onder feit 2, oplegging van een voorwaardelijke geldboete van € 200,--, met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van de hoogte van de door haar gevorderde straffen rekening gehouden met het advies van de psycholoog in diens rapport van
23 september 2020, die adviseert om verdachte het ten laste gelegde (indien schuldig bevonden) verminderd toe te rekenen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd ertoe strekkende dat ten aanzien van de misdrijven kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van tien weken, met aftrek van voorarrest. Er moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de feiten verdachte in verminderde mate zijn toe te rekenen.
Verdachte staat nog steeds onder toezicht van de reclassering in het kader van een eerdere veroordeling, zodat hij in dat kader toch de hulp krijgt die hij nodig heeft.
De raadsman acht oplegging van een voorwaardelijke geldboete van € 200,-- ter zake van de overtreding passend.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft meerdere strafbare feiten gepleegd, telkens onder invloed van drugs en/of alcohol, waarbij steeds het gebruik van geweld en bedreiging daarbij een grote rol heeft gespeeld.
Verdachte heeft zich ten aanzien van drie personen schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] in een park, een openbare plek, met een mes in diens linker onderarm gestoken. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer een snee van drie centimeter bij zijn elleboog opgelopen. Met dit handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Door bovendien dergelijk gedrag te vertonen in de aanwezigheid van meerdere omstanders worden in de samenleving gevoelens van onveiligheid vergroot.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij met een (opklapbaar) mes op zak op straat heeft gelopen en er kennelijk niet voor terugdeinst dit ook te gebruiken. Ongeoorloofd wapenbezit is volstrekt onaanvaardbaar vanwege de dreiging die daarvan uitgaat voor de veiligheid van anderen. Ook in deze zaak is weer gebleken dat het dragen van een wapen leidt tot het gebruik daarvan, met alle schadelijke gevolgen van dien. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat de gevolgen van het handelen van verdachte voor het slachtoffer veel ernstiger hadden kunnen zijn. Het letsel heeft gelukkig geen onherstelbaar gevolg gehad, maar dat is geenszins aan het handelen van verdachte te danken.
Twee andere slachtoffers bevonden zich in een rijdende auto waarvan verdachte een steen door de ruit heeft gegooid. Hierdoor hebben de inzittenden van die auto pijn gehad en letsel opgelopen. Het is niet aan verdachtes handelen te danken dat hen erger letsel bespaard is gebleven. Dergelijk gevaarlijk en gewelddadig gedrag is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers. Daarnaast kunnen de slachtoffers van dergelijk geweld daarvan nog langdurig psychische klachten ondervinden.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan beschadiging van de auto door de steen door de autoruit te gooien. Beschadiging is een ergerlijk en overlast gevend feit.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging van twee personen die zich in een auto bevonden. De rechtbank acht het zeer kwalijk dat verdachte door met een mes stekende en zwaaiende bewegingen te maken naar en in de richting van de slachtoffers en hen op deze wijze heeft geconfronteerd met zijn intimiderende gedrag. Het handelen van verdachte heeft op die slachtoffers blijkens de aangiften een grote impact gehad. Zij voelden zich bedreigd en bang.
Verdachte heeft een katapult voorhanden gehad. Dit is een misdrijf en het voorhanden hebben van een dergelijk wapen is eveneens verboden.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Psycholoog J.M. de Jonge, GZ-psycholoog, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd op 23 september 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij verdachte is sprake van een licht verstandelijke beperking (LVB), een periodieke explosieve stoornis (gekoppeld aan beperkte en inadequate coping-, emotie- en agressie-regulatievaardigheden) en ernstige problemen in het gebruik van alcohol. Zowel de licht verstandelijke beperking, de periodieke explosieve stoornis als de alcoholproblematiek waren aan de orde ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte kan vanwege zijn problematiek (zowel LVB als periodieke explosieve stoornis) geen gedragsalternatieven aandragen of afwegen. Gelet hierop wordt de doorwerking van de geconstateerde problematiek dusdanig geacht dat geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde (indien schuldig bevonden) verminderd toe te rekenen.
Het risico op recidive (indien bewezen) wordt op zowel de korte als lange termijn als hoog ingeschat. Verdachte moet het van externe structuur en praktisch gerichte training hebben. Inzicht is niet van hem te verwachten. Geadviseerd wordt om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als voorwaarden voortzetting ambulante forensische (thuis)begeleiding door Thuis Team Twente (of ForFact verslaving/LVB) en aanvullende training/therapie gericht op coping/emotieregulatie (Baas over eigen Boosheid) en middelengebruik (alcoholmodule en terugvalpreventieplan op LVB niveau) en het ontwikkelen van een positiever zelfbeeld (COMET) via de Tender of Trajectum. Dit alles binnen een verplicht reclasseringstoezicht dat goed controleert op middelengebruik.
Het Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd op 16 april 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
Verdachte is een thans 32-jarige man bij wie, sinds zijn verblijf in Nederland vanaf 2013, een patroon zichtbaar is wat betreft het plegen van geweldsdelicten. Verdachte heeft passende huisvesting en ontvangt ambulante woonbegeleiding van Thuis Team Twente. Zij ondersteunen verdachte ten aanzien van praktische zaken. Verdachte ontvangt een uitkering en staat onder bewindvoering. Hij heeft een goed contact met zijn familieleden en ontvangt
sociale steun van hen. Ten aanzien van het sociaal netwerk, middelengebruik, het psychosociaal functioneren en houding zijn problemen gesignaleerd die tevens delictgerelateerd zijn. Verdachte heeft omgang met mensen die middelen gebruiken en die een negatieve invloed op hem hebben. Hij gebruikt dagelijks cannabis en drinkt alcohol. Op dit moment is er geen inzicht in het middelengebruik van betrokkene. Om deze reden is het van belang dat zijn middelengebruik gecontroleerd wordt, zodat de reclassering hier (indien nodig) een interventie op in kan zetten. Binnen de begeleiding vanuit Thuis Team Twente is aandacht voor door de psycholoog geconstateerde problematiek. Naast de ambulante woonbegeleiding is een training/therapie geïndiceerd gericht op coping/emotieregulatie, middelengebruik en het ontwikkelen van een positiever zelfbeeld. In het verleden verliep een
reclasseringstoezicht moeizaam, in verband met weerstand, een gebrek aan zelfinzicht en probleembesef. Ook speelde de taalbarrière hierin een rol. Uiteindelijk werd het toezicht in januari 2021 positief afgesloten. Gezien het hoge risico ten aanzien van recidive en letselschade wordt het van belang geacht dat er, ten aanzien van onderhavige feiten, bij een bewezenverklaring en bij een veroordeling van een deels voorwaardelijke straf, wederom bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
Geadviseerd wordt om als bijzondere voorwaarden op te leggen: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), meewerken aan middelencontrole en ambulante woonbegeleiding.
Conclusies
De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van de psycholoog wordt gedragen door diens bevindingen, wat maakt dat de rechtbank zich zal aansluiten bij die conclusie, inhoudende dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde een licht verstandelijke beperking, een periodieke explosieve stoornis en alcoholproblematiek aan de orde waren, waardoor dit hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Gelet op de adviezen van de psycholoog en van de reclassering acht de rechtbank behandeling en begeleiding van verdachte in het kader van oplegging van bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Om die reden zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Dit is ook door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank zal verdachte ter zake van de bewezen verklaarde misdrijven onder parketnummer 08.107489.20 en 08.146286.21, een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zeven maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van drie jaren.
De rechtbank zal hierbij tevens de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, te weten: meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), meewerken aan middelencontrole en ambulante woonbegeleiding.
De opgelegde straf is hoger dan de eis van de officier van justitie, omdat die eis naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.
Ten aanzien van de bewezen verklaarde overtreding (onder feit 2 in de zaak met parketnummer 08.107489.20) is de rechtbank - anders dan de vordering van de officier van justitie - van oordeel dat kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf, zoals bedoeld in artikel 9a Sr. Gelet op de voor de misdrijven voorgenomen strafoplegging is met verdere afstraffing ter zake van deze overtreding geen enkel doel gediend.
7.4
De in beslaggenomen voorwerpen
In de zaak met parketnummer 08.107489.20:
de rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde mes vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien het onder feit 1 bewezen verklaarde met behulp van dit voorwerp is begaan en dit voorwerpen van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan [slachtoffer 1] van de aan hem toebehorende, op de beslaglijst vermelde, jas en trui.

8.De schade van benadeelden

8.1
In de zaak met parketnummer 08.107489.20, feit 1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.419,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
Jas € 60,--;
Shirt € 9,99;
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.350,-- gevorderd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen. Dit geldt ook voor de gevorderde immateriële schade, met dien verstande dat dit bedrag moet worden gematigd tot een bedrag dat in soortgelijke zaken wordt toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de gevorderde materiële schade moet worden gematigd tot een bedrag van € 50,--. De kleding was immers niet nieuw en de benadeelde partij vordert de nieuwprijs van de kleding. Met betrekking tot de gevorderde immateriële dient aansluiting te worden gezocht bij soortgelijke zaken. In dat kader is een bedrag van
€ 700,-- redelijk.
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door dit bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting op 8 juli 2021 meegedeeld dat de trui en de jas niet nieuw waren. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade daarom toewijzen tot een bedrag van € 50,--. De benadeelde partij zal ten aanzien van de materiële schade voor het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Het door de benadeelde partij opgelopen lichamelijk letsel is een grondslag voor immateriële schade op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank stelt de omvang van de schade naar billijkheid vast op € 500,--. De rechtbank zal de vordering voor dat deel toewijzen en voor het overige afwijzen.
De toe te wijzen bedragen zullen worden vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 18 april 2020.
Daarnaast zal de rechtbank de benadeelde partij veroordelen tot betaling van de kosten die de verdachte heeft gemaakt voor rechtsbijstand met betrekking tot deze vordering. De rechtbank begroot die kosten op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
8.2
in de zaak met parketnummer 08-146286-21, feit 1 en feit 2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 5.445,11, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
Vernield raam bestuurderskant € 507,01;
Vernield raam rijrijderskant € 876,77;
Interieurschade
€ 3.561,33;
Totale materiële schade € 4.945,11
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 500,-- gevorderd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 507,01. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat deze opgevoerde schadeposten ook daadwerkelijk door de benadeelde partij zijn betaald. Verder is onvoldoende duidelijk of de verzekering een deel van de schade heeft vergoed en of de opgevoerde schadeposten het rechtstreekse gevolg zijn van de gepleegde strafbare feiten. De gevorderde immateriële schade kan worden toegewezen, omdat deze voldoende is onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 507,01. Het is onduidelijk wat de cataloguswaarde was van de auto en van de (te) vervangen onderdelen. De benadeelde partij moet ten aanzien van het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schade eveneens kan worden toegewezen met dien verstande dat het gevorderde bedrag dient te worden gematigd tot € 250,--.
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
De rechtbank zal de gevorderde materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 507,01. Voor het overige zijn de opgevoerde schadeposten onvoldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij zal om die reden voor het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Het door de benadeelde partij opgelopen lichamelijk letsel is een grondslag voor immateriële schade op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank stelt de omvang van de schade naar billijkheid vast op € 500,--. De vordering zal de vordering toewijzen.
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank heeft geconstateerd dat na sluiting van de zitting door het Openbaar Ministerie aan het dossier is toegevoegd een “Verzoek tot Schadevergoeding” van [slachtoffer 2] . Dit verzoek is gedateerd op 18 juni 2021 en blijkens een stempel bij het Arrondissementsparket Oost-Nederland ingekomen op 7 juli 2021. Ter zitting is dit verzoek niet behandeld, zodat de rechtbank hier ook niet over mag oordelen. Het hiervoor heropenen van het onderzoek ter terechtzitting is een onevenredige belasting van het strafproces.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft afwijzing gevorderd van de vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 08-063099-19
.
Dit is ook door de raadsman bepleit.
De rechtbank zal de vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 08-063099-19 afwijzen, nu een toewijzing van de vordering gelet op de op te leggen straf niet opportuun is.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het in de zaak onder parketnummer
08-146286-21, onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08.107489.20, onder 1 primair, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 08.146286.21 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
in de zaak met parketnummer 08.107489.20:
feit 1, primair, het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
feit 2, de overtreding:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie;
feit 3, het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie;
in de zaak met parketnummer 08.146286.21:
feit 1, het misdrijf:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2, het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 3, het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte in de zaak met parketnummer 08.107489.20, ter zake van het onder 1 primair, en 3 ten laste gelegde en in de zaak met parketnummer 08.146286.21 ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte
van 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich meldt bij de reclassering Leger des Heils aan de Tubantiasingel 5 te Enschede. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich, indien de reclassering dat nodig acht, ambulant laat behandelen door Trajectum, JusTact (forensische polikliniek van Tactus Verslavingszorg) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij een aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol en drugs. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- verplicht is om mee te werken aan ambulante woonbegeleiding van Thuis Team Twente of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de begeleiding door of namens de instelling zullen worden gegeven;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding parketnummer 08.107489.20
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 onder parketnummer 08.107489.20) van een bedrag van € 550,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2020. Dit bedrag bestaat uit vergoeding van materiële schade van € 50,-- en vergoeding van immateriële schade van € 500,--.
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 1] ten aanzien van de gevorderde materiële schade, voor het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst af het meer of anders gevorderde ten aanzien van immateriële schade;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van he bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 550,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 11 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
schadevergoeding parketnummer 08.146286.21
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] (
parketnummer 08.146286.21,feiten 1 en 2): van een bedrag van € 1.007,01 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2021;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 3] ten aanzien van de gevorderde materiële schade, voor het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.007,01,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de in beslag genomen voorwerpen betreffende parketnummer 08-107489-20
- verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen voorwerp, te weten een mes;
- gelast de teruggave van een trui en een jas aan [slachtoffer 1] ;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk wordt aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- wijst af de vordering tot
tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 08-063099-19.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. S.H. Peper en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021.
Buiten staat
Mr. S.H. Peper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Parketnummer 08.107489.20
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2020172158. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1, 2 en 3
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 juli 2021, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Op 18 april 2020 was ik in het Beeklustpark in Almelo. Ik had een opklapbaar mes bij mij.
Ik heb [slachtoffer 1] opzettelijk met dat mes in zijn arm gestoken. Ik had ook een zelfgemaakte katapult bij mij.
Feit 1
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 4, voor zover inhoudend als de verklaring van aangever:
Op 18 april 2020, bevond ik mij samen met vrienden, op de beeklustpark te Almelo. Later kwam de man die mij neerstak erbij. [..] Vervolgens zag ik dat hij een van zijn armen zwaaide richting mijn linker arm. Toen hij mij raakte voelde ik pijn. Ik voelde dat het nat werd bij mijn linker elleboog en ik zag dat mijn arm bloedde.
3.
Het geschrift, te weten een letselverklaring betreffende [slachtoffer 1] van Spoedeisende Hulp, ZGT Almelo, van 18 april 2020 opgemaakt door [arts] , arts assistent, pagina 14 en 15, voor zover inhoudend:
Dhr. [slachtoffer 1]
Bovengenoemde patiënt werd op [geboortedatum 2] -20 gezien op de SEH voor de Chirurgie.
Steekverwonding 3cm elleboog links, waarvoor sluiten op SEH
Hechtingen laten verwijderen bij de huisarts over 5-7 dagen.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 17, voor zover inhoudend als verklaring van de getuige:
Op 18 april 2021, zaten wij met 6 a 7 man op onze plek in het park. Wij zaten hier met [verdachte] , [slachtoffer 1] en nog een paar anderen. [..] Toen zag ik dat [verdachte] ineens een mes in zijn hand had. Ik zag dat hij een stekende beweging naar mijn neef maakte.
Ik hoorde mijn neef roepen "HIJ HEEFT MIJ GESTOKEN”.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 20 en 21, voor zover inhoudend als verklaring van de getuige:
Op 18 april 2020, was ik op /in het Beeklustpark te Almelo. Ik was daar samen met o.a. [naam 1] de broers [naam 2] en [slachtoffer 1] . Op enig moment kwam ook de bekende [verdachte] erbij. Ik zie dan ineens dat [verdachte] een mes pakt uit zijn jaszak. Hij maakt daarmede stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] . Ik zie dat [slachtoffer 1] in zijn linkerarm wordt geraakt, waarna hij aan zijn arm begint te bloeden. Hij had een steek / snijwond ter hoogte van de linker elleboog.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 22 en 23, voor zover inhoudend als verklaring van de getuige:
Vervolgens zag ik dat [verdachte] een mes pakte en stekende bewegingen maakte in de richting van de hals en of borstkas van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] weerde de steekbewegingen af. Waardoor [verdachte] hem raakte in zijn elleboog.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen pagina’s 35 en 36, voor zover inhoudend als relaas van bevindingen van de verbalisant:
Op 18 april 2020 was ik samen in het Beeklustpark te Almelo. Vanaf de Nieuwe Gravenweg zag ik aan de overzijde van het riviertje de Weezebeek, in het park een groep van ongeveer 6 -7 mannen bij elkaar staan. [..] Ik zag man gekleed in een rood trainingspak al telefonerend in mijn richting komen lopen. Ik hoorde de mannen vanaf de overzijde van de Weezebeek roepen: “hem moet je hebben, hij heeft met een mes gestoken”. Hierop heb ik de man staande gehouden. Ik heb de man gevraagd of hij een mes bij zich had. Ik zag dat hij met zijn linkerhand een opvouwbaar mes uit zijn jaszak haalde. De man legitimeerde zich met een vreemdelingendocument, te zijn: [verdachte] , geboren: [geboortedatum 1] -1988.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen pagina’s 38, voor zover inhoudend als relaas van bevindingen van de verbalisant:
De verdachte gaf aan dat hij wist waarvoor hij was aangehouden. Hij gaf aan dat hij iemand met een mes in zijn arm had gestoken. Hij had hem ook in zijn keel kunnen steken maar dat had hij niet gedaan.
Feit 2 en feit 3
9.
Het proces-verbaal van bevindingen pagina 27, inhoudend het relaas van bevindingen van de verbalisant.
Parketnummer 08.146286.21
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021253801. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
10.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 juli 2021, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Bij een incident met de bestuurders van een kleine witte auto is mijn horloge kapot gemaakt. Dit was in de nacht van 4 op 5 juni 2021. In die auto zaten een man en een vrouw. De auto werd bestuurd door de vrouw. Ik heb mijn sleutelbos die aan mijn broek hing naar de auto gegooid. Ik heb de auto geraakt. Ik stond op de weg. Op dat moment kwam er een tweede auto hard aanrijden. Ik dacht dat ik door die auto zou worden overreden. Ik heb een stoeptegel gepakt die in de buurt lag. Ik heb de stoeptegel kapot gegooid en ik heb het afgebroken deel van die stoeptegel naar de auto gegooid die op mij kwam afgereden.
11.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , pagina 4 en 5, voor zover inhoudend als verklaring van aangever:
Op 4 juni 2021 reed ik als bestuurder in mijn Ford Ka, wit van kleur. [slachtoffer 2] reed met mij mee en zat op de bijrijdersstoel. Ik reed richting de kruising Wierdensestraat/Thorbeckelaan/Rohofstraat. Toen ik de kruising op reed zag ik links van mij een man staan. Ik zag dat de man in zijn rechterhand iets groots vast had en dat hij dit bovenhands vasthield. Hij had het vast in een werppositie. Ik zag dat het een grote steen was. Ik wilde gas geven en nog geen seconde later lag de bestuurdersruit eruit. Ik voelde het glas van de ruit over mij heen komen. Ik zag dat [slachtoffer 2] aan de rechterkant van zijn hoofd bloedde. Ik zag overal in de auto glas liggen. In de auto vonden wij de steen die door de ruit was gegooid. Wij zagen een witte Ford Ka aan komen rijden. Het was precies dezelfde auto als ik heb. Die man vertelde dat hij ook een conflict had gehad met dezelfde man. De politie kwam ter plaatse. Op dat moment kwam de dronken man die de staan had gegooid aangelopen. Ik zag dat de politie hem meenam. Ik ben na het incident samen met [slachtoffer 2] naar het ziekenhuis geweest. Ik heb op mijn lichaam op allerlei plekken kleine wondjes en schrammen. De schade aan mijn auto is de ruit van de auto. De steen is tegen de binnenzijde van de bijrijdersdeur gekomen. Daar zit nu een deuk. Mijn auto ligt onder het glas.
12.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina’s 12 tot en met 14, voor zover inhoudend als verklaring van aangever:
Op 5 juni 2021 was ik samen met mijn vriend [slachtoffer 3] . De auto waarin wij reden was van [slachtoffer 3] , dit was een witte Ford Ka. Wij reden over in de richting van de Rohofstraat. Ter hoogte van de kruising Kersenstraat met de Rohofstraat hoorden wij iemand schreeuwen. Ik zag dat [de man die schreeuwde] op de kruising stond. Ik zag dat hij zijn arm naar achteren bewoog en met een snelle beweging weer naar voren bewoon. Het leek erop alsof hij iets in onze richting gooide. Ik hoorde ineens een harde knal. Ik merkte en zag dat er bloed op mijn shirt en broek druppelde. Ik zag ik bloedde. Ik had een scheur boven mijn rechteroog. Ik zag dat het glas van het portier aan de bestuurderszijde was vernield. Het glas lag door de hele auto. De politie kwam ter plaatse. Tijdens het gesprek met de politie kwam verdachte ter plaatse. Er kwam nog een auto, een witte Ford Ka aan die precies op onze auto leek. Er lag een steen in onze auto. Ik ben samen met [slachtoffer 3] naar het ziekenhuis in Almelo gereden. De scheur boven mijn wenkbrauw is gelijmd,.
13.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , pagina 16 en 17, voor zover inhoudend als verklaring van aangeefster:
Op 5 juni 2021 omstreeks 3.30 uur ’s ochtends reed ik met een vriend [slachtoffer 5] over de Wierdensestraat in Almelo. Wij reden in de richting van het centrum van Almelo. Ik zag een jongen naast de rijbaan staan. Ik zag dat hij met zijn armen zwaaide. Ik ben met de auto gekeerd. [slachtoffer 5] sprak in het Arabisch de jongen. Ik zag dat er een jongen met een pitbullachtige hond naar ons kwam toelopen. [..] Plotseling dacht ik dat deze jongen een mes in zijn rechterhand had. Ik zag iets schitteren in zijn hand. Ik zag toen dat de jongen een beweging in de richting van de auto maakte. Ik zag dat [slachtoffer 5] de jongen wegduwde. Hierop heb ik het gas ingetrapt. Terwijl ik wegreed gooide de jongen met de hond nog iets zwaars tegen mijn auto. Ik had de jongen al eerder met een sleutelbos in zijn hand zien staan.
Wij kwamen op de Rohofstraat jongens tegen. Ik dat twee jongens bloed aan hun hoofd hadden. De jongens vertelden dat zij waren aangevallen door een jongen met een pitbullachtige hond.
14.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , pagina’s 19 en 20, voor zover inhoudend als verklaring van aangever:
Op 5 juni 2021 omstreeks 03.00 uur reed ik met mijn vriendin in haar witte Ford Ka. Wij reden over de Wierdensestraat in Almelo. Wij zagen een jongen staan. Wij hebben de auto gekeerd en zijn teruggereden. Ik heb de jongen via mijn openstaande raam aangesproken. Hij zei dat hij was aangevallen door een persoon. Opeens zag ik dat de jongen met de hond kwam aanlopen. De jongen met de hond kwam naast de auto staan. […] Ik zag dat de jongen met de hond opeens een mes in zijn hand had. Ik zag dat hij dit mes uit zijn achterzak van zijn broek haalde. Het was een soort vleesmes, het had een grote scherpe punt en het was zilver en zwartkleurig. De jongen met de hond en het mes kwam op onze auto aflopen en begon te zwaaien met het mes. Ik zag dat de jongen met de hond met het mes voor mijn gezicht zwaaide. Ik voelde mij behoorlijk bedreigd omdat het mes zo dichtbij kwam en ik in de auto zat. Ik zag dat hij met het mes in zijn rechterhand door het geopende raam in mijn richting stak. Hij stak meerdere keren achter elkaar in mijn richting. Ik zag dat hij met het mes verder in onze auto kwam en dat hij probeerde om mijn vriendin die naast mij zat te raken. Hij maakte stekende bewegingen in mijn richting en in de richting van mijn vriendin. Ik voelde het lichaam van de jongen over mijn lichaam heen hangen Ik heb hem een duw gegeven. Ik dat dat de jongen het mes boven zijn hoofd hield en dat hij mij wilde raken. Ik zag dat de jongen met het mes achter onze auto aan rende. Ik zag dat hij een gooiende beweging maakte. Ik hoorde een harde knal aan de achterkant van onze auto. Ik zag dat er iets met een rode kleur op de rijbaan viel. Het was een Zwitsers zakmes. Het mes was vlak bij mijn gezicht, ik voelde de wind van het mes langs mijn gezicht gaan.
15.
Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, pagina’s 32 tot en met 34, voor zover inhoudend als verklaring van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 5 juni 2021 omstreeks 04.00 uur hielden wij op de locatie Rohofstraat in Almelo als verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1988, in [geboorteplaats] , Syrië.
Wij kregen om 03.38 uur de melding dat een onbekende man een baksteen door de ruit van een auto zou hebben gegooid waarbij een inzittende was geraakt door de steen en verwond. Dit zou zijn gedaan door een man met een pet en een pitbullachtige hond. Toen wij op de Wierdensestraat reden en de Rohofstaat in wilden rijden zagen wij glas op de grond liggen. Wij werden ter plaatse aangesproken door vier jongens. Wij zagen dat een van het een wond boven zijn rechter oog had en wij zagen dat een van hen bloed aan zijn neus had. [..] Wij zagen dat er twee schade plekjes zaten aan de binnenkant van de ruit aan de bijrijderskant. Een jongen die in de auto had gezeten overhandigde mij een steen die in de auto had gelegen. Deze steen zou door verdachte door de ruit van de auto zijn gegooid.
Ik had gezien dat er nog een voertuig stond. De inzittenden van dit voertuig gaven aan dat ook zij schade hadden. De man met de hond had ook iets neer hun auto gegooid.
Toen ik de aangifte van [slachtoffer 2] wilde opnemen kwam verdachte aanlopen. Ik hoorde dat de jongens waar ik bij stond aangaven dat dit de man was die de steen bij hen door de ruit had gegooid. Ik, verbalisant [verbalisant 2] hoorde dat de man aangaf dat hij de steen had gegooid.
Omdat ik verbalisant [verbalisant 1] , hoorde dat er werd gesproken over een mes ben ik naar collega [verbalisant 2] gelopen om hem dit mee te delen. Ik verbalisant [verbalisant 2] heb verdachte gevraagd of hij een mes bij zich droeg. Ik zag dat verdachte mij een sleutelbos overhandigde. Ik zag dat er een rood zakmes aan de sleutelbos zat.