ECLI:NL:RBOVE:2021:2880

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
08-269459-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettend rijgedrag

Op 16 juli 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 72-jarige man, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval. De verdachte botste met hoge snelheid op een stilstaande auto, die vervolgens frontaal in botsing kwam met een tegemoetkomende bedrijfsauto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 2 juli 2021, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verklaring van de verdachte heeft gehoord. De rechtbank heeft de schuld van de verdachte bewezen verklaard op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van het slachtoffer en getuigen, en heeft geconcludeerd dat er sprake was van aanmerkelijke schuld in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Het letsel van het slachtoffer, dat onder andere bestond uit gebroken botten en een verbrijzelde neus, werd gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-269459-20 (P)
Datum vonnis: 16 juli 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1949 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 juli 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P. van Minnen en van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: zodanig onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk is toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:dat hij zodanig heeft gereden dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of het verkeer heeft gehinderd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op of omstreeks 30 juni 2020 te Den Ham in de gemeente Twenterand, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Vroomshoopseweg en/of gaande in de richting van de kruising van de Daarleseweg en de Flierdijk, daarmee rijdende op de weg, de Daarleseweg,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij verdachte ter plaatse goed bekend is en/of de verkeersituatie (voormelde kruising)
goed kent,
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) op zodanige wijze heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de Daarleseweg) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Daarleseweg) en/of het zich daarop bevindende verkeer en/of
ter hoogte van voormelde kruising, waar een voor hem, verdachte uit op die weg (de
Daarleseweg) zich bevindend ander motorrijtuig (personenauto, merk Opel) stilstond en/of doende was naar links gaand af te slaan, in de richting van de Flierdijk,
zonder te remmen is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat voor hem, verdachte uit op die weg (de Daarleseweg) langzamer rijdend of stilstaande andere motorrijtuig (personenauto, merk Opel)
ten gevolge waarvan en/of door de krachtinwerking van laatstgenoemde botsing of aanrijding, dat andere motorrijtuig (personenauto, merk Opel) naar de gezien verdachte’s rijrichting voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook is gedrukt, waarna dit andere motorrijtuig (personenauto, merk Opel) frontaal met een over die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (bedrijfsauto, merk Mercedes) is gebotst of aangereden,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiairhij op of omstreeks 30 juni 2020 te Den Ham in de gemeente Twenterand, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Vroomshoopseweg en/of gaande in de richting van de kruising van de Daarleseweg en de Flierdijk, daarmeeheeft gereden op de weg, de Daarleseweg en
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) op zodanige wijze heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de Daarleseweg) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
ter hoogte van voormelde kruising, waar een voor hem, verdachte uit op die weg (de
Daarleseweg) zich bevindend ander motorrijtuig (personenauto, merk Opel) stilstond en/of doende was naar links gaand af te slaan, in de richting van de Flierdijk,
zonder te remmen is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat voor hem, verdachte uit op die weg (de Daarleseweg) langzamer rijdend of stilstaande andere motorrijtuig (personenauto, merk Opel) ten gevolge waarvan en/of door de krachtinwerking van laatstgenoemde botsing of aanrijding, dat andere motorrijtuig (personenauto, merk Opel) naar de gezien verdachte’s rijrichting voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook is
gedrukt, waarna dit andere motorrijtuig (personenauto, merk Opel) frontaal met een over die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (bedrijfsauto, merk Mercedes) is gebotst of aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het oordeel van de rechtbank [1]
Evenals de officier van justitie komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen te weten:
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 juli 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van verhoor van het slachtoffer [slachtoffer] van 17 juli 2020, pagina’s 45 en 46;
3. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Sv, te weten een geneeskundige verklaring van 28 juli 2020 van [naam] , huisarts, pagina 51;
4. het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse met foto’s van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 15 juli 2020, pagina’s 11, 15 en 32.
4.1.1
Het juridisch kader
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in algemene zin is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan.
Voor schuld is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en de oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
4.1.2
De overwegingen van de rechtbank
-
De mate van schuld
In het verkeer moeten medeweggebruikers op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld. Iedere verkeersdeelnemer heeft naar het oordeel van de rechtbank de bijzondere zorgplicht te anticiperen op komende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer.
Verdachte heeft de op hem rustende plicht om de verkeersregels na te leven geschonden door niet de snelheid van de door hem bestuurde auto zodanig te regelen dat hij in staat was de auto tijdig tot stilstand te brengen. Ook heeft hij niet gelet op het direct voor hem stilstaand, voorgesorteerd om links af te slaan, verkeer, in dit geval een personenauto, waardoor hij zonder te remmen is gebotst tegen het voertuig van [slachtoffer] . Vervolgens is het voertuig van [slachtoffer] door de klap op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer terecht gekomen en is frontaal met een (op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer) rijdende bedrijfsauto in aanrijding gekomen.
Het geheel aan gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder die gedragingen hebben plaatsgevonden overziend, acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat het rijgedrag van verdachte, in de hiervoor geschetste feitelijke situatie, aanmerkelijk onoplettend is geweest.
-
Is er sprake van zwaar lichamelijk letsel?
De vraag is vervolgens of het letsel van [slachtoffer] kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Als relevante omstandigheden voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
[slachtoffer] heeft hierover verklaard dat zij op 30 juni 2020 – gelet op de impact en het letsel – is overgebracht naar de intensive care van het Medisch Spectrum Twente in Enschede en daar drie nachten heeft verbleven. Aansluitend heeft zij tot 9 juli 2020 in het ziekenhuis verbleven. Het volgende letsel is bij [slachtoffer] vastgesteld: verbrijzelde neus, gebarsten kaak, gebitsletsel, meerdere gebroken ribben, gebroken wervel, gebroken bovenarm, beschadigde polszenuw, gekneusde longen en gebroken bekken.
Na de ontslagdatum was het de bedoeling dat [slachtoffer] zou gaan revalideren in een revalidatiecentrum, maar gelet op de maatregelen die op dat moment in verband met het Covid-19 virus golden, is besloten dat zij, met de nodige hulp, naar huis mocht gaan. [slachtoffer] heeft na het ongeval hulp van de thuiszorg gekregen in de vorm van huishoudelijke hulp en de revalidatie zal naar verwachting nog enige tijd in beslag gaan nemen.
De rechtbank merkt het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen ten gevolge van het ongeval aan als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
4.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 juni 2020 te Den Ham in de gemeente Twenterand, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Vroomshoopseweg en gaande in de richting van de kruising van de Daarleseweg en de Flierdijk, daarmee rijdende op de weg, de Daarleseweg,
aanmerkelijk onoplettend heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij, verdachte, ter plaatse goed bekend is en de verkeersituatie (voormelde kruising)
goed kent,
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) op zodanige wijze heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg (de Daarleseweg) kon overzien en waarover deze vrij was en
niet heeft gelet op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg (de Daarleseweg) en het zich daarop bevindende verkeer en
ter hoogte van voormelde kruising, waar een voor hem, verdachte, uit op die weg (de
Daarleseweg) zich bevindend ander motorrijtuig (personenauto, merk Opel) stilstond en doende was naar links gaand af te slaan, in de richting van de Flierdijk,
zonder te remmen is gebotst tegen dat voor hem, verdachte, uit op die weg (de Daarleseweg) stilstaande andere motorrijtuig (personenauto, merk Opel),
ten gevolge waarvan en/of door de krachtinwerking van laatstgenoemde botsing, dat andere motorrijtuig (personenauto, merk Opel) naar de gezien verdachtes rijrichting voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook is gedrukt, waarna dit andere motorrijtuig (personenauto, merk Opel) frontaal tegen een over die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook rijdend, toen dicht genaderd zijnd andere motorrijtuig (bedrijfsauto, merk Mercedes) isaangereden,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 175 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
De gronden voor een straf
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft als bestuurder door aanmerkelijk onoplettend rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt. Verdachte heeft niet gelet op het direct voor hem stilstaande, naar links voorgesorteerde personenauto, waardoor hij zonder te remmen is gebotst tegen het voertuig van [slachtoffer] , dat vervolgens door de krachtinwerking van deze botsing frontaal met een op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer rijdende bedrijfsauto in aanrijding is gekomen. [slachtoffer] heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het is een geluk bij een ongeluk dat de gevolgen voor [slachtoffer] niet ernstiger zijn. Dat het verkeersongeval grote gevolgen heeft gehad en nog steeds heeft voor [slachtoffer] , blijkt uit haar aangifte en de geneeskundige verklaring waarin onder meer het letsel en het revalidatietraject wordt beschreven.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) als uitgangspunt genomen. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van artikel 6 WVW 1994 waarbij, zoals hier het geval is, sprake is van aanmerkelijke schuld en waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 14 mei 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank ziet – gelet op de houding van verdachte ter terechtzitting, waaruit blijkt dat hij verantwoordelijkheid neemt voor het ongeval - zijn blanco strafblad in samenhang met zijn leeftijd, aanleiding om met betrekking tot de strafmaat en strafsoort af te wijken van de oriëntatiepunten van het LOVS en acht de eis van de officier van justitie passend en geboden.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, opleggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr en artikel
179 WVW 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair
het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van
6 (zes) maanden;
-bepaalt dat deze ontzegging
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. L. Post, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Izgi, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2021.
Mr. C.C.S. Bordenga-Koppes is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2020302291 van 25 augustus 2020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.