ECLI:NL:RBOVE:2021:2878

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
08-212201-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot verkrachting met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 16 juli 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 27-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, voor poging tot verkrachting. De rechtbank legde daarnaast een taakstraf op van 240 uur en een schadevergoeding van bijna 3.000 euro aan het slachtoffer. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 20 september 2019 in Groningen, waar de verdachte onaangekondigd de woning van het slachtoffer binnenging. Ondanks herhaaldelijke verzoeken van het slachtoffer om te vertrekken, negeerde de verdachte deze en probeerde hij haar te verkrachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, onder invloed van alcohol en medicijnen, handelingen verrichtte die gericht waren op het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, maar dat dit niet is voltooid door haar verzet. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar vanwege psychische problemen, maar vond de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaarwegend genoeg om een straf op te leggen. De rechtbank heeft ook een contactverbod met het slachtoffer opgelegd, gezien de geschiedenis van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-212201-20 (P)
Datum vonnis: 16 juli 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1994 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 juli 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. Leunk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J. Keupink, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft proberen te verkrachten dan wel ontucht heeft gepleegd met haar.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op of omstreeks 20 september 2019 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer]
te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , onaangekondigd naar de woning van die [slachtoffer] is gegaan en/of (daarbij) onaangekondigd en/of zonder toestemming diens kamer heeft betreden en/of een telefoon uit de hand(en) van die [slachtoffer] heeft gepakt en/of (vervolgens) een kledingstuk van die [slachtoffer] heeft uit- en/of stukgetrokken en/of (vervolgens) die [slachtoffer] om/bij diens polsen heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
(vervolgens) achterwaarts op een bed heeft gedrukt/geduwd en/of (daarbij) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet en/of weerstand en/of (vervolgens)
zijn verdachtes, hand(en) in/onder de BH en/of in de slip heeft gedrukt/geduwd en/of (daarbij) de borst(en) en/of vagina, althans de schaamstreek heeft betast, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 20 september 2019 te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onaangekondigd naar de woning van die [slachtoffer] te gaan en/of (daarbij) onaangekondigd en/of zonder toestemming diens kamer te betreden en/of een telefoon uit de hand(en) van die [slachtoffer] te pakken en/of (vervolgens) een kledingstuk van die [slachtoffer] uit en/of stuk te trekken en/of (vervolgens) die [slachtoffer] om/bij diens polsen vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) achterwaarts op een bed te drukken/duwen en/of (vervolgens) zijn verdachtes, hand(en) in/onder de BH en/of in de slip te duwen/drukken en/of (daarbij) de borst(en) en/of vagina, althans de schaamstreek te betasten [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het onverhoeds betasten en/of aanraken van haar borst(en) en/of vagina, althans haar schaamstreek.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Verdachte is zowel tijdens de verhoren bij de politie als ter terechtzitting consistent geweest over hetgeen zou zijn gebeurd. Verdachte ontkent in de buurt van [slachtoffer] slipje te zijn gekomen. De handelingen die verdachte wel heeft bekend, het zitten aan de borsten van [slachtoffer] , leveren ontuchtige handelingen op. Daarmee kan het subsidiair ten laste gelegde wel worden bewezen verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende af. De voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte op 20 september 2019 bij haar in het appartement onaangekondigd is verschenen. [slachtoffer] heeft voor en op 20 september 2019 meerdere malen tegen verdachte gezegd dat voor haar de relatie tussen hen ten einde was. Nadat [slachtoffer] verdachte in haar appartement zag en zij verdachtes moeder wilde gaan bellen, heeft verdachte haar telefoon afgepakt. Toen [slachtoffer] verdachte verzocht om weg te gaan, gaf verdachte daar geen gehoor aan en “sprong uit zijn vel”. “Hij scheurde mijn kleren van mijn lijf, hetgeen hem slechts gedeeltelijk lukte”. Verdachte hield [slachtoffer] bij de polsen vast en duwde haar op het bed. Zodra [slachtoffer] de kans kreeg heeft zij hier verbaal en non-verbaal tegen proberen te verzetten. Vervolgens heeft verdachte de broek van [slachtoffer] proberen uit te trekken en is hij met zijn handen onder haar slipje gegleden en heeft hij haar schaamstreek betast.
De moeder van verdachte, [moeder verdachte] , is gehoord als getuige. Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] haar op 21 september appte dat ‘hij (verdachte) iets probeerde te doen wat naar is en dat hij zichzelf dat niet kon vergeven en dat dit de trigger was voor alles wat er na is gebeurd’. Vervolgens verklaart de moeder van verdachte dat verdachte tegen haar en haar man heeft gezegd dat hij [slachtoffer] had aangerand en dat hij daar heel veel spijt van had en dat hij dat niet had mogen doen. Verdachte had gezegd dat hij aan de borsten van [slachtoffer] had gezeten en dat dat aanranding is, “maar ik weet dat niet meer zeker”.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij – ondanks dat [slachtoffer] hem meermalen duidelijk had gemaakt geen tijd voor hem te hebben en de relatie tussen hen ten einde was – onder invloed van alcohol en medicijnen op 20 september 2019 naar [slachtoffer] is gereisd. Verdachte is onaangekondigd [slachtoffer] kamer binnen gelopen. Verdachte heeft de woorden van [slachtoffer] ‘wat doe je hier?’ en ‘ik wil niet praten’ genegeerd en heeft haar telefoon afgepakt nadat het hem duidelijk werd dat [slachtoffer] van plan was zijn moeder te gaan bellen. Naar zijn zeggen deed hij dit omdat hij wist dat zijn moeder vervolgens Mediant zou gaan bellen.
Verdachte heeft verder verklaard: ‘ik had zin in seks met [slachtoffer] en op dat moment dacht ik: ‘ik heb zoveel voor jou gedaan, doe jij nu maar wat voor mij’. Vervolgens heeft verdachte verklaard dat hij een hoodie bij [slachtoffer] heeft uitgedaan omdat hij seks wilde en haar bij de schouders naar beneden heeft geduwd, op bed heeft gedrukt, waardoor ze op haar rug op het bed kwam te liggen. Daarbij heeft verdachte gezegd mogelijk haar polsen te hebben vastgehouden. Daarna is verdachte met zijn handen achter [slachtoffer] bh gegaan. Toen hij naar haar gezicht keek stotterde ze: “what are you doing” en legde zij haar hand op die van verdachte, zo van: stop. Daarna heeft [slachtoffer] geroepen dat verdachte weg moest gaan.
Verdachte verklaart bij de politie dat [slachtoffer] toen ze op bed zaten een joggingbroek,en een hoodie met daaronder een tanktop droeg. “Ze had ook een slipje aan”.
4.3.2
Wettelijk kader
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de enkele verklaring van een aangeefster onvoldoende is. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat er om dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
4.3.3
Steunbewijs
De rechtbank stelt voorop dat zij geen reden heeft aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. Haar verklaring is door de Duitse politie opgenomen en enigszins summier, maar haar verklaring komt authentiek over en er zijn geen aanwijzingen dat zij de door haar omschreven handelingen heeft aangedikt. Dat [slachtoffer] niet verklaart over het betasten van haar borsten door verdachte doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank neemt deze verklaring dan ook als uitgangspunt voor het bewijs. De verklaring van [slachtoffer] wordt in belangrijke mate en op cruciale onderdelen ondersteund door de verklaring van verdachte zelf. In de eerste plaats heeft verdachte het feit dat hij onaangekondigd naar de woning van aangeefster kwam en niet uit haar kamer vertrok toen zij zei dat ze niet konden praten bevestigd. In de tweede plaats heeft verdachte eveneens de omstandigheden rondom de door [slachtoffer] gestelde (seksuele) handelingen (telefoon afpakken, bij de polsen vasthouden, het duwen op bed, het uittrekken van de hoodie, het omschrijven van de kleding van [slachtoffer] , inclusief het slipje) en de context bevestigd. Hij heeft immers verklaard: ‘ik had zin in seks’, ‘ik heb zoveel voor jou gedaan, doe jij nu maar wat voor mij’ en ‘ik heb haar hoodie uitgetrokken omdat ik seks wilde’. Daarnaast vindt de verklaring van [slachtoffer] dat, als zij zich niet had verzet er zeker een verkrachting zou hebben plaatsgevonden, steun in hetgeen de verdachte daarover heeft verklaard. Verdachte heeft namelijk verklaard dat toen hij besefte dat hij iets verkeerds had gedaan, hij zichzelf niet kon vergeven en daarom van het balkon wilde springen. De rechtbank ziet, tot slot, bevestiging van de door [slachtoffer] beschreven gang van zaken in wat getuige [moeder verdachte] , de moeder van verdachte, heeft verklaard over wat verdachte tegen haar en haar man gezegd heeft.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] op voldoende overtuigende wijze wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
4.3.4
Poging tot verkrachting
Verdachte wilde seks met [slachtoffer] , dacht dat zij nu maar eens wat voor hem moest doen (terwijl [slachtoffer] had gezegd dat de relatie beëindigd was), heeft daartoe een kledingstuk bij haar uitgetrokken, heeft geprobeerd haar broek uit te trekken, heeft haar polsen vastgepakt, heeft haar op bed geduwd/gedrukt, is met zijn handen onder haar slipje gegaan en heeft haar schaamstreek betast en haar borsten. De rechtbank is van oordeel dat dit samenstel van handelingen naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht is op voltooiing van de verkrachting dat gesproken kan worden van begin van uitvoering van de verkrachting. Het is niet tot daadwerkelijk binnendringen bij die [slachtoffer] gekomen en verdachte is gestopt omdat zij hem door haar verzet tot bezinning bracht. Uit het vorenstaande volgt dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot verkrachting van [slachtoffer] .
4.3.5
De conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 september 2019 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een andere feitelijkheid
[slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
onaangekondigd naar de woning van die [slachtoffer] is gegaan en (daarbij) onaangekondigd en zonder toestemming haar kamer heeft betreden en een telefoon uit de hand(en) van die [slachtoffer] heeft gepakt en een kledingstuk van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en
die [slachtoffer] om/bij haar polsen heeft vastgepakt en/of vastgehouden en achterwaarts op een bed heeft gedrukt/geduwd en (daarbij) voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet en/of weerstand en
zijn verdachtes, hand(en) in/onder de BH en in de slip heeft gedrukt/geduwd en de borst(en) en de schaamstreek heeft betast, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten, zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: poging tot verkrachting.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast wordt gevorderd dat aan verdachte – gelet op het verleden tussen verdachte en [slachtoffer] en als stok achter de deur – een contactverbod met [slachtoffer] wordt opgelegd, als bijzondere voorwaarde. Tot slot wordt gevorderd de oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat – in geval van een veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde – aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, dient te worden opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting van [slachtoffer] . [slachtoffer] bevond zich op het moment van die poging tot verkrachting in haar woning, wat bij uitstek de plaats is waar zij zich veilig moet kunnen voelen. Verdachte is voorbijgegaan aan verbale en non-verbale signalen van verzet bij [slachtoffer] . De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij door zijn handelen de gevoelens van [slachtoffer] ondergeschikt heeft gemaakt aan zijn lustgevoelens, zonder rekening te houden met de eventuele gevolgen die [slachtoffer] in de toekomst hiervan zal ondervinden. Door zijn handelen heeft verdachte het gevoel van veiligheid en vertrouwen bij [slachtoffer] op grove wijze beschaamd. [slachtoffer] heeft via de door [naam] , medewerker Slachtofferhulp Nederland, ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring kenbaar gemaakt welke grote impact de gebeurtenissen hebben (gehad) op haar.
Wat betreft de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, die tot uitdrukking komen in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft meegewogen dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 mei 2021, niet eerder ter zake van een soortgelijk delict is veroordeeld.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de op 25 mei 2021 door B.J.M. Eijssink, reclasseringsmedewerker, opgemaakte rapportage van Reclassering Nederland en de door drs. J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog, opgemaakte Pro Justitia-rapportage van 19 april 2021.
Uit de Pro Justitia rapportage komt – zakelijk weergegeven – naar voren dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis, in de vorm van een andere gespecificeerde
persoonlijkheidsstoornis met borderline en afhankelijke trekken, een
aandachtsdeficientie-/hyperactiviteitsstoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol. Ten tijde van het ten laste gelegde waren de vastgestelde persoonlijkheidsstoornissen en ADD aanwezig en was hij onder invloed van alcohol en medicijnen. De psycholoog concludeert dat verdachte het bewezen verklaarde in verminderde mate valt toe rekenen. Het recidiverisico op seksuele delicten wordt als laag tot matig ingeschat. Tot slot concludeert de psycholoog dat – gezien de psychische problematiek van verdachte – het passend is om zijn huidige opname en behandeling te continueren in het kader van een zorgmachtiging, zoals nu het geval is.
De reclassering heeft in lijn met deze conclusies geadviseerd een deels voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Ook heeft de reclassering geadviseerd aan verdachte – wegens het zwaarwegende negatieve consequenties voor de huidige behandeling van verdachte – geen (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank kan zich verenigen met deze conclusie van voornoemde rapportage ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en neemt deze over. De rechtbank zal verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten dus als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Tot slot overweegt de rechtbank dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de strafrechtspleging bijdraagt aan de algemene preventie van strafbare feiten en in dat verband een zekere afschrikkende werking dient te hebben. Ook is bij een feit als het onderhavige van belang dat een zekere vergelding plaatsvindt: [slachtoffer] is moedwillig een heftige ervaring opgedrongen.
Bij het bepalen van de straf heeft rechtbank gelet op de Landelijke Oriëntatiepunten voor Vakinhoud Strafrecht. Bij een voltooid delict wordt een gevangenisstraf voor de duur van
24 maanden in beginsel passend geacht. Echter, gelet op het feit dat het hier gaat om een strafbare poging, een verdachte aan wie het feit in verminderde mate kan worden toegerekend en dat verdachte reeds in het kader van een zorgmachtiging is opgenomen en wordt behandeld en dat deze behandeling door een oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden doorkruist, acht de rechtbank de navolgende straf passend en geboden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij wordt als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] opgelegd, zoals gevorderd door de officier van justitie. Gelet op de lange historie van meerdere onaangekondigde bezoeken door verdachte aan het adres van [slachtoffer] , acht de rechtbank dit verbod noodzakelijk. De voorwaardelijke straf dient ertoe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst nieuwe strafbare feiten te plegen en om de ernst van zijn gedraging te onderstrepen. Tot slot legt de rechtbank aan verdachte op en taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.806,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit:
reiskosten, bestaande uit:
- treintickets € 243,10;
- auto € 63,84.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding volledig kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding niet bovenmatig hoog is en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten zijn niet betwist en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 2.806,94 daarom geheel toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 20 september 2019.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair
het misdrijf: poging tot verkrachting;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
179 (honderdnegenenzeventig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte:
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met
[slachtoffer], geboren op
[geboortedatum 2] 1998in [geboorteplaats 2] (Duitsland), zo lang de reclassering dit nodig acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van een bedrag van
€ 2.806,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.806,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 38 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. A.M. Rikken en
mr. L. Post, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Izgi, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2021.
Mr. C.C.S. Bordenga-Koppes is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2020003009 (ONRBC20503) van
13 augustus 2020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 juli 2021, voor zover inhoudende
– zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
In de maanden voorafgaand aan het incident op 20 september 2019 ging het al niet goed met mij en [slachtoffer] . Op 19 september 2019 vroeg ik [slachtoffer] of zij bij mij wilde langs komen. Ze zei dat ze heel druk was. Ik vroeg haar of zij mij dan vóór vrijdag zou willen laten of ze toch wilde komen. Zij heeft hierop niet gereageerd. Toen knapte er iets bij mij. Ik kon niet accepteren dat de relatie voorbij was. Ik kon toen niet slapen, niets meer. Ik kon niet meer verder. Toen heb ik besloten om de volgende dag, op 20 september 2019, onder invloed van alcohol, gecombineerd met medicijnen, de trein te pakken en naar haar toe te reizen. Ze wist niet dat ik naar haar toe zou gaan. Ik werd door haar kamergenoot, die mij herkende als zijnde de (ex-)vriend van [slachtoffer] , in het appartement binnengelaten en zo kon ik [slachtoffer] kamer binnen wandelen. [slachtoffer] was aan het studeren en toen ze mij zag vroeg zij mij: ‘wat doe je hier ?’ Ik vroeg haar of we konden praten en maar zij zei dat dat niet kon. [slachtoffer] had haar telefoon in de hand en wilde mijn moeder bellen omdat ik weer was weggelopen. Ik pakte haar mobiel af zodat ze dat niet kon doen.
Ze zei mij verder: ‘ik heb meer ruimte nodig en die geef je mij niet’. Ik werd toen boos, verdrietig en was gefrustreerd. Ik dacht toen: Ik heb zoveel voor jou gedaan, nu doe je ook wat voor mij. Dat was een verkeerde gedachte, ik weet het. Ik wilde liefde en warmte van haar eisen. Ze had een hoodie aan en die ik heb uitgetrokken, omdat ik aan haar borsten wilde zitten. Nadat ik de hoodie had uitgetrokken ging ik met mijn hand op haar schouder en heb mijn hand achter haar bh gelegd. Ze reageerde hierop met: ‘wat ben jij aan het doen ?’ Op de vraag van de voorzitter hoe dat precies ging en of zij hieraan meewerkte antwoord ik: nee, ze werkte niet mee. Het was voor haar niet vrijwillig dat haar hoodie werd uitgetrokken.
Toen vervolgens [slachtoffer] mij met een bange, stotterende en paniekerige stem zei: ‘what are you doing?’ werd ik wakker geschud en vroeg mezelf af waar ik in godsnaam mee bezig was. Vervolgens liep ik naar het balkon om daar van af te springen. [slachtoffer] kwam achter mij en troostte me totdat de politie kwam om mij mee te nemen. Ik heb [slachtoffer] veel verdriet en angst bezorgd op die dag. Dat wilde ik niet.
Op de vraag van de oudste rechter of het niet te overdreven was dat ik zo boos was op mezelf en een einde aan mijn leven wilde brengen omdat ik volgens mijn verklaring alleen aan [slachtoffer] borsten had gezeten, antwoord ik als volgt: misschien was ze wel bang dat ik haar zou verkrachten, alleen het idee al. Daarom wilde ik niet meer leven.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 juli 2020, voor zover inhoudende
– zakelijk weergegeven – pagina’s 61 tot en met 63:
[slachtoffer] zat eerst op de stoel en ik op het bed. Ik had zin in seks, omdat ik me zo niet gezien voelde. Op dat moment dacht ik: ik heb zoveel voor jou gedaan, doe jij maar nu wat voor mij. Ik heb haar naar beneden geduwd op het bed, ik duwde haar bij haar schouders waardoor ze op haar rug op het bed kwam te liggen. Misschien heb ik haar polsen wel vastgehad. Toen ik achter haar bh ging, deed zij haar hand op die van mij, zo van: stop. Zij legde haar hand over haar kleding op mijn hand. Nadat ik mijn handen op haar borsten had gelegd, heeft zij geroepen dat ik weg moest gaan.
Toen ik op 20 september 2019 bij [slachtoffer] in haar appartement was, droeg zij een joggingsbroek, een hoodie. Ze had ook een slipje aan. Ik heb die hoodie bij haar uitgedaan. Dat heb ik gedaan, omdat ik met haar seks wilde.
Op 20 september 2019 had ik vier blikjes bier op en 5 milligram lorazepam. Die combinatie heeft mij ook een beetje van de wereld gezet. Ik was dus zeer overspannen en onder invloed.
3.
Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] van 11 oktober 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – op pagina’s 35 tot en met 37:
Het gaat om een ex-vriend. Hij kwam onaangemeld bij mij opdagen. Ik geloof dat het, als ik me goed herinner, op 20-9-2019 tegen 15:00 of 16:00 uur was. Ik woon in Groningen. Hij vond dat hij met mij moest praten. Ik had hem al eerder verteld, ook in het bijzijn van zijn ouders, zijn begeleider, dat het geen zin meer had met ons tweetjes.
In de loop van dit gesprek deelde ik hem op niet mis te verstane wijze mee dat voor mij de relatie ten einde was en er voor ons geen verdere weg meer was.
Ik wilde zijn moeder opbellen omdat hij zomaar uit het ziekenhuis was weggegaan. Ik had mijn mobieltje in mijn handen. Hij pakte mijn mobieltje af zodat ik niet kon bellen.
Ik verzocht hem toen weg te gaan, waarop hij uit z'n vel sprong. Hij scheurde mijn kleren van het lijf, hetgeen hem slechts gedeeltelijk lukte. Hij hield me vast aan mijn polsen en duwde me op bed. Hij nam mijn T-shirt en probeerde dat te gebruiken om als mondprop in mijn mond te steken. Ik heb me verzet en heb geschreeuwd, echter niemand heeft dat gehoord omdat mijn medebewoners inmiddels buitenshuis waren. Hij probeerde mijn broek uit te trekken, hij gleed met zijn handen onder mijn slipje en betastte me bij mijn schaamstreek. Hij penetreerde niet in mijn lichaam.
Hoe lang zijn aanval in totaal heeft geduurd kan ik niet zeggen. Ik had rode plekken aan mijn polsen en had ook lichte pijn. Hij had blijkbaar wel in de gaten dat hij iets verkeerds gedaan had. Hij zei dat hij zichzelf dat niet kon vergeven. Ik woon op de vijfde verdieping, hij liep richting het balkon. Ik had het gevoel dat hij van het balkon wilde springen en liep hem daarom achterna. Hij stond op het balkon en ik hield hem vast. Hij boog over het balkon en ik belette hem om te springen. Ik denk dat wanneer ik hem niet had vastgehouden, hij van het balkon zou zijn gevallen.
Ik weet zeker dat hij mij in wilde verkrachten, zijn gedrag kan ik niet anders duiden. Als ik me niet had verzet, dan zou er zeker een verkrachting hebben plaatsgevonden. Hij hield me zodanig stevig vast, dat ik bloeduitstortingen aan mijn polsen opliep ik had pijn en werd aangetast in mijn lichamelijke integriteit.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [moeder verdachte] van 20 mei 2020, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – op pagina’s 45, 46 en 48:
V: Wat kunt u ons vertellen over die vrijdag 20 september 2019? A: Ik weet dat [slachtoffer] mij ‘s avonds een appje stuurde waarin ze zei dat [verdachte] zegt dat hij nooit meer thuis komt. Ik zag dat appje pas na een kwartier. Dit appje stuurde ze om 19.45 uur. Ik lees het even terug in mijn telefoon: ze zegt dat ze vreest voor zijn leven en dat [verdachte] zegt dat hij nooit meer thuis zou komen. Ik appte terug dat ze 112 moest bellen als ze het niet vertrouwt. Ik begreep van [slachtoffer] dat zij niet kon bellen omdat [verdachte] bij haar was. Ik begreep van haar dat [verdachte] geïnsinueerd had dat hij niet meer wilde leven en dat zij dacht dat [verdachte] van het balkon zou springen. Ik bleef heel rustig maar ik merkte dat zij heel bang was.
V: Hoe was haar gemoedstoestand? A: Ze was in paniek, angstig.
Ik had haar die avond van de 20e september ook nog op de app en toen schreef ze dat hij iets probeerde te doen wat naar is en dat hij zichzelf dat niet kon vergeven en dat dit de trigger was voor alles wat er na is gebeurd.
V: Wat vindt [verdachte] zelf van wat er tussen hem en [slachtoffer] op 20 september 2019 is voorgevallen? A: Hij vindt het vreselijk, Hij zegt ook steeds tegen mij dat hij een paar keer naar haar terug is gegaan omdat hij wilde zeggen dat het hem spijt.